HANDLEIDING LEXUS IS F 08-2010 01651-46010-F0 HANDLEIDING LEXUS IS F
INHOUDSOPGAVE 1 Voor het rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over veilig rijden. 3 Interieur Airconditioning en audiosystemen, en andere systemen in het interieur die het rijden tot een comfortabele ervaring maken. 4 Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van uw auto, uitvoeren van doe-het-zelfonderhoud en onderhoudsinformatie.
INHOUDSOPGAVE Trefwoordenlijst 1-5. Tanken 1 1-1. Voor het rijden Informatie over sleutels Openen van de tankdop .................. 81 1-6. Antidiefstalsysteem Startblokkering.................................... 84 Supervergrendeling .......................... 88 Alarm....................................................... 89 Sleutels.................................................... 24 1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Smart entry-systeem met startknop..........
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar .................................. 163 Schakelaar mistlampen................... 166 Ruitenwissers en -sproeiers.......... 167 Schakelaar koplampsproeiers..... 170 2-4. Gebruik van overige rijsystemen Cruise control...................................... 171 Adaptieve cruise control ............... 175 Lexus Parking Assist-sensor ....... 188 Ondersteunende systemen.......... 194 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) ... 200 2-5.
INHOUDSOPGAVE Trefwoordenlijst 3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Bluetooth®-audiosysteem........... 268 Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem 273 Bedienen van een Bluetooth® compatibele draagbare speler.................................................. 276 Instellen van een Bluetooth® compatibele draagbare speler.................................................. 279 Instellen Bluetooth®-audiosysteem ....... 282 3-4.
4 Onderhoud en verzorging 4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het exterieur................................... 342 Schoonmaken en beschermen van het interieur............................ 345 4-2. Onderhoud 5 Bij problemen 5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten..................... 408 Als uw auto moet worden gesleept............................................ 409 Als u denkt dat er iets mis is ......... 415 Uitschakelsysteem brandstofpomp...............................
INHOUDSOPGAVE 6 Trefwoordenlijst Specificaties 6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.)...................... 460 Informatie over brandstof ............ 469 6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen ........................................ 471 Trefwoordenlijst Afkortingen................................................ 476 Alfabetische index................................... 477 Wat moet u doen als..........
1 2 3 4 5 6 7
Overzicht Exterieur Ruitenwissers Blz. 167 Schuifdak Blz. 77 Buitenspieges Blz. 72 Motorkap Blz. 354 Richtingaanwijzers opzij Blz. 150 Koplampen Blz. 163 (dim-/grootlicht) Mistlampen voor Blz. 166 Richtingaanwijzers voor Blz. 150 Parkeerlichten voor Blz. 163 Grootlicht Blz.
Achterruitverwarming Blz. 224 *2 Achterlichten Blz. 163 Portieren Blz. 44 Banden ●Vervangen Bagageruimte Blz. 49 Mistachterlicht Blz. 166 Blz. 435 ●Bandenspanning Blz. 467 Richtingaanwijzers achter Blz. 150 Tankdopklepje Blz. 81 : Indien aanwezig *2: Zie bij uitvoeringen met een navigatiesysteem de “Handleiding navigatiesysteem” voor meer informatie.
Overzicht Interieur Veiligheidsgordels Blz. 62 AUX-aansluiting Blz. 264 USB-aansluiting Blz. 247, 254 Fleshouders/portiervakken Blz. 319 Hoofdsteunen Blz. 60 Vloermatten Blz. 336 Schakelaars ruitbediening Blz. 74 A Airbag bestuurder Blz. 97 Knie-airbags Blz. 97 Airbag voorpassagier Blz. 97 Armsteun Blz. 332 Voorstoelen Blz. 53 Bekerhouders Blz. 318 Bekerhouders Blz. 318 Asbak Blz. 327 Accessoireaansluiting Blz. 329 10 Side airbags Blz. 97 Achterste deel middenconsole Blz.
A Binnenspiegel met antiverblindingsstand Blz. 70 Leeslampjes Blz. 314 Schakelaars schuifdak Blz. 77 Interieurverlichting Blz. 313 Leeslampjes Blz. 314 Interieurverlichting Blz. 313 Kledinghaakjes Blz. 335 Curtain airbags Blz. 97 Make-upspiegels Blz. 322 Zonnekleppen Blz.
Overzicht Interieur B Vergrendelknoppen portier Blz. 44 Toetsen ergonomisch geheugen Blz. 54 Schakelaars geheugen stoelverstelling Blz. 58 Schakelaar centrale vergrendeling Blz. 44 Schakelaars buitenspiegels Blz. 72 Blokkeerschakelaar ruitbediening Blz. 74 Schakelaars ruitbediening Blz.
C Selectiehendel automatische transmissie Blz. 141 Schakelaars stoelverwarming Blz. 330 Deblokkeerschakelaar Blz. 445 Aansteker Blz. 328 Asbak Blz. 327 Extra opbergvak Blz.
Overzicht Dashboard Lichtschakelaar Blz. 163 Richtingaanwijzerschakelaar Blz. 150 Schakelaar mistlampen Blz. 166 Paddle shift-schakelaars Blz. 144, 146 Multi-informatiedisplay Blz. 159 Meters en tellers Blz. 153 Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers Blz. 167 Startknop Blz. 137 Hoofdschakelaar ontgrendeling achterklep Blz. 49 Dashboardkastje Blz. 316 Claxon Blz. 152 Schakelaar stuurverstelling Blz. 68 Parkeerrempedaal Blz. 151 Ontgrendelingshendel motorkap Blz.
A Zonder navigatiesysteem Airconditioning Blz. 216 Audiosysteem Schakelaar achterruit- en buitenspiegelverwarming Blz. 224 Blz. 226 Klok Blz. 323 Controlelampje antidiefstalsysteem Blz. 84, 89 Schakelaar alarmknipperlichten Blz. 408 Met navigatiesysteem Navigatiesysteem*1 Klok Blz. 323 Audiosysteem*1 Schakelaar achterruit- en buitenspiegelverwarming*1 Controlelampje antidiefstalsysteem Blz. 84, 89 Airconditioning*1 Schakelaar alarmknipperlichten Blz.
Overzicht Dashboard B Schakelaars audiosysteem Blz. 265 *2 C Telefoonschakelaar Blz. 291 Spraaktoets Blz. 291 *2 *2 Toets DISP Blz. 160 Schakelaar F-sport Blz. 143, 196 Cruise control-schakelaar Blz. 171 Schakelaar adaptieve cruise control Blz.
D Toets VSC OFF Blz. 195 Keuzeschakelaar SNOW Blz. 143 E Afstandsschakelaar Blz. 175 Schakelaar koplampsproeiers Blz. 170 Schakelaar voorruitverwarming Blz. 225 *2 Regelknop dashboardverlichting Blz. 154 Navigatieschakelaars Blz. 324 Ontgrendeling achterklep Blz. 49 Ontgrendeling tankdopklepje Blz. 81 : Indien aanwezig *2: Zie bij uitvoeringen met een navigatiesysteem de “Handleiding navigatiesysteem” voor meer informatie.
Ter informatie Handleiding Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle mogelijke opties zijn in dit boekje opgenomen. Er zullen dan ook ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw auto van toepassing zijn. Alle specificaties in dit boekje waren actueel ten tijde van de druk.
Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie Aangezien de inbouw van een zend-/ontvanginstallatie de regelsystemen van het (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, de adaptieve cruise control, het cruise control-systeem, het antiblokkeersysteem, het airbagsysteem en het systeem van de gordelspanners kan beïnvloeden, is het aan te bevelen een Lexus-dealer of erkende reparateur te raadplegen over voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking tot de inbouw van een dergelijke installatie.
WAARSCHUWING ■ Algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het rijden Rijden onder invloed: Ga niet rijden met uw auto als u alcohol of drugs gebruikt hebt, omdat deze middelen invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid. Alcohol en bepaalde drugs verminderen het reactievermogen, beïnvloeden het beoordelingsvermogen en hebben een negatieve invloed op de coördinatie, waardoor aanrijdingen kunnen ontstaan en u en anderen ernstig letsel kunnen oplopen. Defensief rijden: Rijd altijd defensief.
Symbolen die in dit handboek gebruikt worden Waarschuwingen en opmerkingen WAARSCHUWING Dit is een waarschuwing tegen alles wat persoonlijk letsel kan veroorzaken. U wordt geïnformeerd over wat u moet doen of niet moet doen om het risico voor uzelf en voor anderen te vermijden of te verminderen. OPMERKING Dit is een waarschuwing tegen iets wat schade aan de auto of uitrusting ervan kan veroorzaken.
22
Voor het rijden 1-1. Informatie over sleutels Sleutels ................................................. 24 1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Smart entry-systeem met startknop................................. 28 Afstandsbediening........................... 42 Portieren ............................................. 44 Achterklep ......................................... 49 1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Voorstoelen ............................
1-1. Informatie over sleutels Sleutels Bij de auto worden de volgende sleutels geleverd. Elektronische sleutels • Bedienen van het Smart entry-systeem met startknop (Blz. 28) • Gebruiken van de afstandsbediening (Blz. 42) Mechanische sleutels Plaatje met sleutelnummer ■ Sleutelkaart (indien aanwezig) Elektronische sleutel Bedienen van het Smart entrysysteem met startknop (Blz.
1-1. Informatie over sleutels Gebruiken van de mechanische sleutel Neem de mechanische sleutel uit de houder. 1 Voor het rijden De mechanische sleutel kan maar in één richting ingestoken worden, aangezien slechts één zijde van de sleutel van een groef voorzien is. Draai de sleutel om en steek de sleutel opnieuw in de slotcilinder wanneer het bij de eerste poging niet lukt. Bewaar de mechanische sleutel na gebruik bij de elektronische sleutel.
1-1. Informatie over sleutels ● Als de batterij uit de sleutelkaart is geval- len doordat het afdekkapje niet is geplaatst, of de batterij is verwijderd nadat de sleutelkaart nat is geworden, plaats de batterij dan terug met de positieve zijde (+) naar het Lexus-embleem. ● De sleutelkaart is niet waterbestendig. ■ Achterlaten van een sleutel bij een parkeerwacht Zet de schakelaar voor het openen van de achterklep uit en vergrendel het dashboardkastje als de omstandigheden daarom vragen. (Blz.
1-1. Informatie over sleutels OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de sleutel Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen: ● Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet bloot aan sterke schokken en buig ze niet. ● Stel de sleutels niet langdurig bloot aan hoge temperaturen. ● Voorkom dat de sleutels nat worden en reinig ze niet in een ultrasoon reinigingsbad of iets dergelijks.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Smart entry-systeem met startknop De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de elektronische sleutel (of de sleutelkaart) bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. (De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.) Elektronische sleutel Elektronische sleutel Elektronische sleutel Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren (Blz. 29) Ontgrendelen van de achterklep (Blz. 29) Starten van de motor (Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Ontgrendelen en vergrendelen van de portieren (alleen handgrepen voorportieren) Pak de handgreep vast om de portieren te ontgrendelen. 1 Voor het rijden Zorg ervoor dat u de sensor aan de achterzijde van de handgreep aanraakt. De portieren kunnen gedurende 3 seconden na het vergrendelen niet worden ontgrendeld. Druk op de vergrendeltoets om de portieren te vergrendelen.
1-2.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gedetecteerd) Vergrendelen of ontgrendelen van de portieren Het systeem werkt als de elektronische sleutel zich binnen 70 cm van een van de voorste portierhandgrepen bevindt. (Alleen de portieren die de sleutel detecteren, kunnen geopend of gesloten worden.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Feedbacksignalen Portieren: De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren worden vergrendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld: één keer; ontgrendeld: twee keer) Ruiten en schuifdak: Een zoemer klinkt om aan te geven dat de ruiten en het schuifdak bediend worden. ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden Het Smart entry-systeem met startknop maakt gebruik van zwakke radiosignalen.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Wijzigen van de ontgrendelfunctie voor de portieren Het is mogelijk in te stellen welke portieren ontgrendeld worden als de ontgrendelfunctie wordt gebruikt. STAP 1 Zet het contact UIT. STAP 2 Schakel de inbraaksensor uit om tijdens het veranderen van de instellingen 1 onbedoeld activeren van het alarm te voorkomen. (Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Batterijbesparende functie Onder de volgende omstandigheden wordt de instapfunctie uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu van de auto en de batterij van de elektronische sleutel ontladen raken: ● Als de instapfunctie gedurende 30 dagen of langer niet gebruikt is ● Als de elektronische sleutel zich gedurende 10 minuten of langer binnen een afstand van 1 m van de auto bevindt Het systeem keert weer terug naar de normale werking als.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Voor een juiste bediening van het systeem Zorg ervoor dat u de elektronische sleutel bij u hebt als u het systeem bedient. Houd de elektronische sleutel niet te dicht bij de auto als u het systeem van buitenaf bedient. Afhankelijk van de positie en de conditie waarin de elektronische sleutel bewaard wordt, wordt de sleutel mogelijk niet door het systeem gesignaleerd, waardoor het systeem wellicht niet juist functioneert.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Als er gedurende langere tijd niet met de auto gereden wordt Bewaar, om diefstal van de auto te voorkomen, de elektronische sleutel niet binnen een afstand van 2 m van de auto. ■ Veiligheidsfunctie Als na het ontgrendelen van de portieren binnen ongeveer 30 seconden geen van de portieren wordt geopend, zorgt het antidiefstalsysteem ervoor dat de portieren automatisch weer worden vergrendeld.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Alarm Situatie Correctieprocedure Er wordt geprobeerd de auto te vergrendelen met de instap- Sluit alle portieren en vergrendel ze opnieuw. functie terwijl er een portier geopend is Het alarm in het interieur klinkt continu Er wordt geprobeerd een porZet de selectiehendel in tier te openen en de auto te verlaten zonder dat de selec- stand P.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Verklaring voor het Smart entry-systeem met startknop - Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type. - Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA. Hereby, DENSO CORPORATION declares that this 14AAC/14ABC/ 13BZK is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Hereby, Toyota Motor Corporation, declares that this TMLF-1 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 Toyota Motor Corporation vakuuttaa täten että TMLF-1 tyyppinen laite on 1 direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Käesolevaga kinnitab Toyota Motor Corporation seadme TMLF-1 vastavust direktiivi 1999/5/EÜ põhinõuetele ja nimetatud direktiivist tulenevatele teistele asjakohastele sätetele. Alulírott, Toyota Motor Corporation nyilatkozom, hogy a TMLF-1 megfelel a vonatkozó alapvetõ követelményeknek és az 1999/5/EC irányelv egyéb elõírásainak.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Mensen met geïmplanteerde pacemakers of hartdefibrillatoren moeten voldoende afstand bewaren tot de antennes van het Smart entry-systeem met startknop. (Blz. 30) Radiosignalen kunnen dergelijke apparatuur beïnvloeden. Indien nodig kan de instapfunctie worden uitgeschakeld.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Afstandsbediening De afstandsbediening kan worden gebruikt om de portieren en de achterklep van buitenaf te vergrendelen en te ontgrendelen. Vergrendelen van alle portieren Sluiten van ruiten en schuifdak (ingedrukt houden)* Ontgrendelen van alle portieren Openen van ruiten en schuifdak (ingedrukt houden)* Ontgrendelen van de achterklep (ingedrukt houden) *: Dit moet door een Lexus-dealer of erkende reparateur worden ingesteld.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Als de batterij van de elektronische sleutel geheel leeg is Blz. 379 ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden Blz. 32 ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen die kunnen worden aangepast bij een Lexus-dealer of erkende reparateur De instellingen (bijv. de ontgrendelfunctie voor de achterklep) kunnen worden gewijzigd. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Portieren De portieren kunnen worden vergrendeld en ontgrendeld met de instapfunctie, de afstandsbediening of de portierslotschakelaar. ■ Instapfunctie Blz. 29 ■ Afstandsbediening Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Vergrendelen van de voorportieren van buitenaf zonder gebruik te maken van een sleutel Zet de vergrendelknop in de stand vergrendeld. STAP 2 Sluit het portier en houd daarbij de portierhandgreep omhoog. Het portier kan niet worden vergrendeld als het contact in stand ACC of AAN staat of als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Systemen voor automatisch vergrendelen en ontgrendelen van portieren De volgende functies kunnen ingesteld of geannuleerd worden: 46 Functie Onderhoudstips Functie koppeling van stand selectiehendel aan portiervergrendeling Alle portieren worden vergrendeld wanneer u de selectiehendel uit stand P zet.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Instellen en annuleren van de functies Volg onderstaande procedure om te wisselen tussen instellen en annuleren: STAP 1 Sluit alle portieren en zet het contact AAN. (Voer stap 2 binnen 10 seconden uit.) 1 Voor het rijden Zet de selectiehendel in stand P of N, houd de schakelaar van de centrale vergrendeling in het bestuurdersportier ( of ) gedurende ongeveer 5 seconden ingedrukt en laat deze vervolgens los.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Systeem voor ontgrendeling bij aanrijdingen Als de auto aan een sterke schok wordt blootgesteld, worden alle portieren ontgrendeld. Of het systeem in werking treedt, is afhankelijk van de kracht van de schok. ■ Gebruiken van de mechanische sleutel De portieren kunnen ook worden vergrendeld en ontgrendeld met de mechanische sleutel. (Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Achterklep De achterklep kan worden ontgrendeld met het openingssysteem van de achterklep, de instapfunctie of de afstandsbediening. ■ De bagageruimte openen van binnenuit Druk op de schakelaar voor de ontgrendeling. 1 Voor het rijden ■ De bagageruimte openen van buitenaf Instapfunctie Blz. 29 Afstandsbediening Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Bagageruimteverlichting Als de schakelaar van de bagageruimteverlichting AAN staat, gaat de verlichting branden als de achterklep geopend wordt. Aan Uit ■ Handgreep achterklep Gebruik de handgreep op de achterklep om de achterklep te sluiten. Trek de achterklep bij het sluiten met de handgreep niet opzij. ■ Gebruik van de mechanische sleutel De achterklep kan ook worden geopend met de mechanische sleutel. (Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden ● Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is tijdens het rijden. Als de achterklep geopend blijft, raakt hij tijdens het rijden mogelijk objecten in de omgeving of kan bagage uit de auto vallen, waardoor een ongeval kan ontstaan. Bovendien kunnen uitlaatgassen in het interieur terechtkomen, wat een koolmonoxidevergiftiging kan veroorzaken en mogelijk de dood tot gevolg kan hebben.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep WAARSCHUWING ■ Gebruik van de bagageruimte Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kan een lichaamsdeel bekneld raken, wat ernstig letsel kan veroorzaken. ● Verwijder eventueel sneeuw, ijs of andere voorwerpen van de achterklep voordat u deze opent. Als u dit niet doet, kan de achterklep na het openen weer dichtvallen.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Voorstoelen 1 Voor het rijden Schakelaar stoelpositie Schakelaar rugleuningverstelling Schakelaar hoekverstelling zitting (voorzijde) Schakelaar hoogteverstelling Schakelaar lendensteun WAARSCHUWING ■ Stoel afstellen Zet de rugleuning tijdens het rijden niet verder achterover dan noodzakelijk, om te voorkomen dat u in geval van een aanrijding onder het heupgedeelte van de veiligheidsgordel heen schiet.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Ergonomisch geheugen (bestuurdersstoel) De rijpositie die uw voorkeur heeft (de positie van de bestuurdersstoel, het stuur en de buitenspiegels) kan in het geheugen worden opgeslagen en met een druk op de knop weer worden ingesteld. Deze functie kan ook automatisch worden geactiveerd als de portieren worden ontgrendeld. Er kunnen drie verschillende posities worden opgeslagen in het geheugen.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Koppelen van het ergonomisch geheugen aan de ontgrendeling van de portieren Sla uw rijpositie op onder knop 1, 2 of 3 alvorens de onderstaande handelingen uit te voeren. 1 Voor het rijden Gebruiken van de afstandsbediening STAP 1 Zet het contact UIT en sluit het bestuurdersportier. Houd de gewenste knop (1, 2 of 3) ingedrukt, druk op de toets van de afstandsbediening tot er een piepsignaal klinkt.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Gebruik van de schakelaar van de centrale portiervergrendeling Draag alleen de sleutel (of de sleutelkaart) waaraan u de rijpositie wilt koppelen bij u. Als er zich 2 of meer sleutels nog in de auto bevinden, kan de rijpositie niet goed worden gekoppeld. STAP 1 STAP 2 Zet het contact UIT en sluit het bestuurdersportier.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Deactiveren van oproepen stoelpositie Voer een van de volgende handelingen uit. ● Druk op de knop SET. ● Druk op knop 1, 2 of 3. ● Stel de stoel in met behulp van de schakelaars (dit deactiveert alleen het oproepen van de stoelpositie). ■ Als de accu is losgenomen De opgeslagen posities worden gewist als de accu wordt losgenomen.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Geheugen stoelverstelling (voorpassagiersstoel) De voorkeursinstelling voor de passagiersstoel kan worden opgeslagen in het geheugen en met een druk op de knop worden opgeroepen. Er kunnen drie verschillende posities worden opgeslagen in het geheugen. ■ Invoeren van een positie in het geheugen STAP 1 Zet het contact AAN. STAP 2 Stel de passagiersstoel in in de gewenste positie.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Bedienen van het stoelstandgeheugen nadat het contact UIT is gezet De opgeslagen posities kunnen gedurende 180 seconden na het openen van het voorpassagiersportier nog worden geactiveerd, ook al is het contact UIT gezet. ■ Deactiveren van oproepen stoelpositie Voer een van de volgende handelingen uit. ● Druk op de knop SET. ● Druk op knop 1, 2 of 3. ● Stel de stoelpositie in met behulp van de schakelaars.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Hoofdsteunen Afstellen in verticale richting (voorstoelen) Omhoog Trek de hoofdsteun omhoog. Ontgrendelknop Omlaag Duw de hoofdsteun omlaag en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. Neerklappen (achterstoelen) Ontgrendelknop Trek de hoofdsteun omhoog en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt om de hoofdsteun naar voren te klappen.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Verwijderen van de hoofdsteunen (achterstoelen) Trek de hoofdsteun omhoog en houd daarbij beide ontgrendelknoppen ingedrukt. 1 Voor het rijden Ontgrendelknoppen ■ Afstellen van de hoogte van de hoofdsteunen Stel de hoofdsteunen zo in dat het midden van de hoofdsteun zich zo dicht mogelijk bij de bovenzijde van uw oren bevindt.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Veiligheidsgordels Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. ■ Juist gebruik van de veiligheidsgordels ● Trek het schoudergedeelte zo ver naar buiten dat de gordel goed tegen de schouder aan ligt en niet van de schouder af glijdt of tegen de nek aan ligt. ● Plaats het heupgedeelte van de gordel zo laag mogelijk over de heupen. ● Stel de rugleuning af.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Afstellen van de hoogte van de veiligheidsgordels (voorstoelen) Omlaag (druk gelijktijdig het bovenste bevestigingspunt in) Omhoog 1 Voor het rijden Zet het bovenste bevestigingspunt in de gewenste positie en laat het los als u een klik hoort. Comfortgeleider veiligheidsgordels (zitplaatsen achter) Als het schoudergedeelte van de veiligheidsgordel te dicht langs de nek loopt, moet de comfortgeleider naar voren worden geschoven.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Gordelspanners De gordelspanners helpen bij het op zijn plaats houden van de inzittenden doordat ze de gordels snel strak tegen het lichaam aantrekken bij bepaalde soorten frontale aanrijdingen, waarbij krachten voorkomen die een bepaalde drempelwaarde overschrijden. De gordelspanner wordt niet altijd geactiveerd bij lichtere frontale aanrijdingen of aanrijdingen van opzij of van achteren.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Zwangere vrouwen Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier. (Blz. 62) Zwangere vrouwen moeten, net als de andere inzittenden, het heupgedeelte van de veiligheidsgordel zo laag mogelijk over de heup dragen. Trek het schoudergedeelte over de schouder en draag de gordel over de borst. Voorkom dat de gordel over de buik loopt.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij plotseling remmen, uitwijkmanoeuvres of een aanrijding te beperken. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Dragen van een veiligheidsgordel ● Zorg ervoor dat alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. ● Draag de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Beschadiging en slijtage van veiligheidsgordels Een onjuiste behandeling van de gordelspanner kan de werking in negatieve zin beïnvloeden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet beschadigd raken doordat de riem, de gesp of de gordelsluiting bekneld raakt tussen het portier en de carrosserie. ● Controleer de veiligheidsgordels regelmatig.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Stuurwiel Het stuurwiel kan in een comfortabele positie worden ingesteld. Omhoog Omlaag Van de bestuurder af Naar de bestuurder toe Automatisch wegkantelen Als het contact UIT staat, keert het stuurwiel terug naar de ruststand door omhoog en van de bestuurder af te kantelen, waardoor het in- en uitstappen vergemakkelijkt wordt. Als het contact in stand ACC of AAN (IGNITION ON) staat, keert het stuurwiel terug naar de opgeslagen positie.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Verstel het stuurwiel niet tijdens het rijden. Hierdoor kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Binnenspiegel met antiverblindingsstand In de automatische stand registreren sensoren de lichtbundels van achteropkomend verkeer en wordt de hoeveelheid gereflecteerd licht automatisch gereduceerd. AAN/UIT zetten van de automatische stand Als de automatische stand ingeschakeld is, gaat het controlelampje branden. De standaardinstelling is de automatische stand. Elke keer als het contact AAN is gezet, wordt de automatische stand ingeschakeld.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Verstel de spiegel niet tijdens het rijden. Hierdoor kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Buitenspiegels De buitenspiegels kunnen worden versteld met de schakelaar als het contact in stand ACC of AAN (IGNITION ON) staat. Selecteer welke spiegel u wilt verstellen (L: links of R: rechts) Kantel de spiegel met de schakelaar naar links, rechts, omhoog of omlaag Wegklappen van de spiegels Druk op de schakelaar om de spiegels weg te klappen Druk nogmaals op de schakelaar om de buitenspiegels in de oorspronkelijke stand terug te zetten.
1-3. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Koppeling van spiegelstand aan achteruitrijden De buitenspiegels kantelen automatisch naar beneden tijdens het achteruitrijden om meer zicht op de grond te bieden. Deze functie werkt echter niet als de selectieschakelaar voor de spiegels in de neutraalstand staat (tussen L en R).
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak Elektrisch bedienbare ruiten De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van de volgende schakelaars. Sluiten AUTO-sluitfunctie* Openen AUTO-openingsfunctie* *: Door de andere kant van de schakelaar in te drukken blijft de ruit in de gedeeltelijk geopende stand staan. Vergrendelschakelaar Druk de schakelaar omlaag om de schakelaars voor de ruiten van de passagiers te blokkeren.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Bedienen van de elektrisch bedienbare ruiten nadat het contact UIT is gezet Ook nadat het contact in stand ACC of UIT is gezet, kunnen de elektrisch bedienbare ruiten nog gedurende ongeveer 45 seconden worden bediend. Ze kunnen echter niet meer worden bediend als een van de voorportieren wordt geopend.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak WAARSCHUWING ■ Sluiten van de ruiten Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Controleer of geen van de inzittenden een lichaamsdeel naar buiten steekt dat bekneld zou kunnen raken als de ruiten bediend worden. ● Laat de elektrisch bedienbare ruiten niet bedienen door kinderen.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak Schuifdak Het schuifdak kan met behulp van de schakelaars in de dakconsole omhoog en omlaag geschoven worden en open en dicht worden gekanteld. ■ Openen en sluiten Openen* 1 Voor het rijden Het schuifdak stopt iets voor de volledig geopende stand. Druk nogmaals op de schakelaar om het dak volledig te openen. Sluiten* *: Druk lichtjes op een willekeurige schakelaar van het schuifdak om het dak in een tussenstand te stoppen.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Het schuifdak kan worden bediend als Het contact AAN staat. ■ Koppeling van bediening schuifdak aan portiervergrendeling ● Het schuifdak kan worden geopend en gesloten met behulp van de mechanische sleutel. ( Blz. 447) ● Het schuifdak kan worden gesloten met behulp van de instapfunctie. (Blz.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Wanneer het schuifdak niet normaal sluit Ga als volgt te werk: ● Als het schuifdak dichtgaat en vervolgens weer iets opengaat STAP 1 Zet de motor af. STAP 2 Houd de toets CLOSE ingedrukt.*1 Het schuifdak gaat dicht, gaat weer open en wacht gedurende ca. 10 seconden.*2 Vervolgens gaat het weer dicht, kantelt het omhoog en wacht het gedurende ca. 1 seconde. Ten slotte kantelt het omlaag en gaat het open en weer dicht.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen die kunnen worden aangepast bij een Lexus-dealer of erkende reparateur De instellingen (bijv. de koppeling aan de vergrendeling) kunnen worden gewijzigd. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Blz. 470) WAARSCHUWING ■ Openen van het schuifdak Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
1-5. Tanken Openen van de tankdop Voer de volgende stappen uit om de tankdop te openen: ■ Voor het tanken Zet het contact UIT en controleer of alle portieren en ruiten gesloten zijn. 1 ■ Openen van de tankdop Druk op de schakelaar voor de ontgrendeling. STAP 2 Draai de tankdop langzaam open. STAP 3 Plaats de tankdop in de houder op het tankdopklepje.
1-5. Tanken Sluiten van de tankdop Draai bij het sluiten van de tankdop de dop zo ver aan tot er een klikkend geluid hoorbaar is. Als u de dop loslaat, zal hij iets in de andere richting draaien. ■ Brandstofsoort EU: Loodvrije benzine conform de Europese norm EN228, research-octaangetal (RON) 95 of hoger Behalve EU: Loodvrije benzine, research-octaangetal (RON) 95 of hoger ■ Gebruik van benzine met ethanol in een benzinemotor Lexus maakt het gebruik van benzine met een ethanolgehalte tot 10% mogelijk.
1-5. Tanken WAARSCHUWING ■ Brandstof tanken Neem bij het tanken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Raak de auto of een ander metalen oppervlak aan om eventueel aanwezige statische elektriciteit af te voeren. Vonken als gevolg van statische elektriciteit kunnen brandstofdampen tot ontbranding brengen. ● Pak de tankdop bij de greep vast en draai hem langzaam los.
1-6. Antidiefstalsysteem Startblokkering De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die voorkomen dat de motor gestart kan worden met een sleutel die niet in een eerder stadium geregistreerd is in de boordcomputer van de auto. Laat de sleutels nooit achter in de auto wanneer u de auto verlaat. Het controlelampje knippert nadat het contact UIT is gezet om aan te geven dat het systeem in werking is.
1-6.
1-6. Antidiefstalsysteem Hereby, Toyota Motor Corporation, declares that this TMIMB-1 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 Toyota Motor Corporation vakuuttaa täten että TMIMB-1 tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.
1-6. Antidiefstalsysteem Käesolevaga kinnitab Toyota Motor Corporation seadme TMIMB-1 vastavust direktiivi 1999/5/EÜ põhinõuetele ja nimetatud direktiivist tulenevatele teistele asjakohastele sätetele. Alulírott, Toyota Motor Corporation nyilatkozom, hogy a TMIMB-1 1 megfelel a vonatkozó alapvetõ követelményeknek és az 1999/5/EC irányelv egyéb elõírásainak. Voor het rijden Toyota Motor Corporation týmto vyhlasuje, že TMIMB-1 spĎĖa základné požiadavky a všetky príslušné ustanovenia Smernice 1999/5/ES.
1-6. Antidiefstalsysteem Supervergrendeling Toegang door onbevoegden wordt voorkomen door het ontgrendelen van de portieren zowel van buitenaf als van binnenuit onmogelijk te maken. Auto's die met dit systeem zijn uitgerust, zijn voorzien van labels op de ruiten van de beide voorportieren. Inschakelen van de supervergrendeling Zet het contact UIT, laat alle inzittenden de auto verlaten en controleer of alle portieren gesloten zijn.
1-6. Antidiefstalsysteem Alarm Het alarm klinkt en de lampjes knipperen wanneer iemand zich ongeoorloofd toegang tot het interieur verschaft. ■ Activeren van het alarm Het alarm wordt onder de volgende omstandigheden geactiveerd als het alarm is ingeschakeld. 1 Voor het rijden ● Een vergrendeld portier of de achterklep wordt ontgrendeld of geopend zonder gebruik te maken van de instapfunctie of de afstandsbediening van het portierslot. ● De motorkap wordt geopend.
1-6. Antidiefstalsysteem Inbraaksensor De inbraaksensor signaleert een indringer of een beweging in de auto. Het alarm wordt geactiveerd wanneer een beweging of een indringer wordt gesignaleerd. Dit systeem is ontworpen om diefstal te voorkomen, maar een optimale beveiliging tegen elke vorm van inbraak kan niet worden gegarandeerd. Uitschakelen van de inbraaksensor De inbraaksensor kan worden uitgeschakeld met behulp van de navigatieschakelaars. (Blz.
1-6. Antidiefstalsysteem ■ Activeren van het alarm Het alarm wordt in de volgende gevallen mogelijk geactiveerd. Het alarmsysteem wordt door het stoppen van het alarm uitgeschakeld. ● De portieren of de achterklep worden ont- grendeld met behulp van de mechanische sleutel. 1 Voor het rijden ● Een persoon in de auto opent een portier, de achterklep of de motorkap. ● De accu wordt losgenomen.
1-6. Antidiefstalsysteem ■ Uitschakelen van de inbraaksensor ● Het alarm wordt ingeschakeld ook al is de inbraaksensor uitgeschakeld. ● Druk op de startknop of ontgrendel de portieren met de afstandsbediening terwijl de inbraaksensor is uitgeschakeld om de inbraaksensor in te schakelen. ■ Automatisch inschakelen van de inbraaksensor De inbraaksensor wordt ook ingeschakeld wanneer het alarm opnieuw wordt ingeschakeld. ■ Inbraaksensor De sensor activeert in de volgende gevallen mogelijk het alarm.
1-6. Antidiefstalsysteem ■ Verklaring 1 Voor het rijden De sensor in auto's bestemd voor andere landen dan het Verenigd Koninkrijk en Ierland is niet toegestaan in het Verenigd Koninkrijk.
1-6. Antidiefstalsysteem OPMERKING ■ Om ervoor te zorgen dat het systeem goed werkt Breng geen wijzigingen aan in het systeem en verwijder het systeem niet. Als het systeem gewijzigd wordt of onderdelen verwijderd worden, kan de juiste werking van het systeem niet langer worden gegarandeerd.
1-7. Veiligheidsinformatie De juiste houding achter het stuur Stel op onderstaande wijze de juiste zitpositie in: Ga zo rechtop mogelijk in de stoel zitten met uw rug stevig tegen de leuning. (Blz. 53) Schuif de stoel zo ver naar voren of naar achteren dat u de pedalen goed kunt bereiken en voldoende ver kunt intrappen. (Blz. 53) Stel de rugleuning zo in dat u de bedieningsorganen gemakkelijk kunt bedienen. (Blz. 53) Stel het stuurwiel zo af dat de airbag zich op borsthoogte bevindt. (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Tijdens het rijden ● Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden. Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen. ● Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleuning. Gebruik van een kussen kan ertoe leiden dat de zithouding niet correct is, waardoor het effect van de veiligheidsgordel en de hoofdsteun in negatieve zin kan worden beïnvloed en de bestuurder of voorpassagier ernstig letsel kan oplopen.
1-7. Veiligheidsinformatie Airbags De airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij aanrijdingen onder bepaalde omstandigheden, die zouden kunnen leiden tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te reduceren. 1 Voor het rijden Airbags vóór Airbag bestuurder/airbag voorpassagier Beschermen het hoofd en de borst van de bestuurder en de voorpassagier tegen contact met onderdelen van het interieur.
1-7. Veiligheidsinformatie Onderdelen airbagsysteem Knie-airbags Aan/uit-schakelaar passagiersairbag Airbag voorpassagier Curtain airbags Side airbags Controlelampje passagiersairbag Curtain airbagsensoren Waarschuwingslampje airbagsysteem Airbag bestuurder Schakelaar veiligheidsgordel bestuurder Positiesensor bestuurdersstoel Side airbag- en curtain airbagsensoren Airbag-ECU Airbagsensoren voor De belangrijkste onderdelen van het airbagsysteem zijn hierboven afgebeeld.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Als de airbags geactiveerd worden (zich vullen) ● Het contact met een geactiveerde airbag kan leiden tot kneuzingen en schaafwon- den. ● Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij. ● Gedurende enkele minuten na het activeren van de airbags kunnen de onderdelen (stuurwiel, dashboard, voorstoelen, delen van de voor- en achterstijlen en het dak) nog heet zijn. De airbag zelf kan ook heet zijn. ● De voorruit kan barsten.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Omstandigheden waarbij de airbags geactiveerd kunnen worden, anders dan bij een aanrijding De airbags vóór kunnen ook geactiveerd worden bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een aantal voorbeelden.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Soorten aanrijdingen waarbij de side airbags en de curtain airbags soms niet geacti- veerd worden (side airbags en curtain airbags) De side airbags en curtain airbags treden mogelijk niet in werking bij aanrijdingen van opzij onder een bepaalde hoek of bij aanrijdingen van opzij waarbij het passagierscompartiment niet wordt geraakt.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Wanneer u contact moet opnemen met een Lexus-dealer of erkende reparateur Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ● Na het opblazen van de airbags. ● Bij schade aan de voorzijde van de auto ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de airbags werden opgeblazen.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags Neem met betrekking tot de airbags de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Alle inzittenden dienen hun veiligheidsgordels op de juiste manier te dragen. De airbags vormen een aanvullend veiligheidssysteem, dat gebruikt moet worden in combinatie met de veiligheidsgordels.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Door de kracht waarmee de airbag opgeblazen wordt, kan ernstig letsel ontstaan als de voorpassagier zich te dicht bij de airbag bevindt. De passagiersstoel moet zo ver mogelijk van de airbag staan met de rugleuning zo ingesteld dat de voorpassagier rechtop zit. ● Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten en/of geen gordel dragen of de gordel niet op de juiste manier dragen, kunnen letsel oplopen door een in werking tredende airbag.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Leun niet tegen het portier, de langsdrager in het dak of de voor-, midden- of achterstijl. 1 Voor het rijden ● Laat niemand knielen op de passagiersstoel in de richting van het portier, of hoofd en handen buiten de auto steken. ● Bevestig niets aan en laat niets rusten tegen componenten als het dashboard, het stuurwielkussen of het onderste deel van het dashboard.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Zorg ervoor dat de knie-airbag niet door iets wordt afgedekt. ● Gebruik geen accessoires op de stoelen die het gedeelte van de stoel waarin de side airbags aanwezig zijn afdekken omdat dat een negatieve invloed kan hebben op een juiste werking van de side airbags. ● Oefen geen overmatige kracht uit op delen waarin onderdelen van het airbagsysteem aanwezig zijn en die aangegeven zijn op Blz. 98.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Wijzigingen aan en afvoeren van onderdelen van het airbagsysteem Voer uw auto niet af en voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een Lexus-dealer of erkende reparateur te raadplegen. De airbags kunnen defect raken of per ongeluk geactiveerd worden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-7. Veiligheidsinformatie Baby- en kinderzitjes Lexus raadt sterk aan gebruik te maken van baby- en kinderzitjes. Punten om rekening mee te houden Studies hebben uitgewezen dat het plaatsen van een baby- of kinderzitje achterin veel veiliger is dan op de passagiersstoel. ● Kies een baby- of kinderzitje dat past bij de leeftijd en de lengte van het kind. ● Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. In deze handleiding vindt u algemene aanwijzingen.
1-7. Veiligheidsinformatie Babyzitje Komt overeen met groep 0 en 0+ van ECE nr. 44 1 Voor het rijden Kinderzitje Komt overeen met groep 0+ en I van ECE nr. 44 Zitkussen Komt overeen met groep II en III van ECE nr.
1-7. Veiligheidsinformatie Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-7. Veiligheidsinformatie Verklaring van lettercodes in de tabel: L1: Geschikt voor een LEXUS BABY SAFE (0 - 13 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. L2: Geschikt voor een LEXUS DUO+ (zonder ISOfix, 9 - 18 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. L3: Geschikt voor een LEXUS KID (15 - 36 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. X: Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep.
1-7. Veiligheidsinformatie Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities (met ISOfix-bevestiging) In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-7. Veiligheidsinformatie (1) Voor zitjes zonder ISO/XX grootteklasse-indeling (A - G) voor de gewichtsgroep moet de fabrikant van de auto de voertuigspecifieke ISOfix-baby- of kinderzitjes voor elke positie aangeven. Verklaring van lettercodes in de tabel: IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst ISOfix-baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. X: ISOfix-positie niet geschikt voor ISOfix-baby- of kinderzitje in deze gewichtsgroep en/of grootteklasse.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Als er een baby- of kinderzitje op de passagiersstoel wordt geplaatst Als u een baby- of kinderzitje op de passagiersstoel vervoert, zet dan de rugleuning zo ver mogelijk rechtop en zet de zitting in de hoogste stand. ■ Kiezen van een geschikt baby- of kinderzitje Vervoer het kind in een geschikt baby- of kinderzitje. Als het kind te groot is voor een zitje, laat het dan plaatsnemen op de achterbank en gebruik de standaard gemonteerde veiligheidsgordel. (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij baby- en kinderzitjes ● Gebruik nooit een baby- of kinderzitje waarin het kind met de rug tegen de rijrichting in vervoerd wordt op de passagiersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de passagiersairbag AAN staat. (Blz. 125) In geval van een ongeval kan de kracht waarmee de voorpassagiersairbag wordt opgeblazen ernstig letsel bij het kind veroorzaken.
1-7. Veiligheidsinformatie Plaatsen van baby- en kinderzitjes Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Zet het baby- of kinderzitje stevig vast op de buitenste zitplaats met de veiligheidsgordel of met een ISOfix-bevestigingssysteem (ISOFIX-baby- of kinderzitje). Zet het baby- of kinderzitje indien nodig ook aan de bovenzijde vast. Plaatsen met behulp van een veiligheidsgordel (Blz. 117) ISOFIX-bevestigingen (ISOFIX-baby- of kinderzitje) (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie Plaatsen van een baby- of kinderzitje met behulp van de veiligheidsgordel ■ Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje STAP 1 Plaats het zitje op de achterbank. 1 Voor het rijden STAP 2 Laat de veiligheidsgordel door de geleiders van het zitje lopen en steek de gesp in de gordelsluiting. Als u een klik hoort, is de gesp correct vergrendeld. Controleer of de gordel niet gedraaid is.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ In de rijrichting geplaatst kinderzitje STAP 1 Plaats het kinderzitje op de achterbank. STAP 2 Laat de veiligheidsgordel door de geleiders van het zitje lopen en steek de gesp in de gordelsluiting. Als u een klik hoort, is de gesp correct vergrendeld. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het kinderzitje goed vast.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Zitkussen STAP 1 Plaats het zitkussen op de achterbank. 1 Voor het rijden STAP 2 Plaats het kind op het zitkussen. Zet het kind vast met de veiligheidsgordel volgens de aanwijzingen van de fabrikant en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Controleer of de schoudergordel goed over de schouder van het kind loopt en het heupgedeelte zo laag mogelijk ligt. (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie Plaatsen met ISOfix-bevestigingen (ISOfix-baby- of kinderzitje) STAP 1 STAP 2 Maak de opening tussen de zitting en de rugleuning iets groter. Bevestig de sluitingen aan de speciale bevestigingsstang. Als het baby- of kinderzitje een bovenste gordel heeft, moet deze worden vastgezet aan het bevestigingspunt.
1-7. Veiligheidsinformatie STAP 2 Open het klepje van het bovenste bevestigingspunt, zet de haak vast aan het bevestigingspunt en trek de bovenste gordel aan. Controleer of de bovenste gordel goed vastzit. 1 Voor het rijden ■ Als er een baby- of kinderzitje wordt gemonteerd U hebt een blokkeerclip nodig om het zitje te plaatsen. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het zitje goed vast. Als het baby- of kinderzitje niet goed wordt vastgezet, kan het kind of een andere passagier bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aanrijding ernstig letsel oplopen.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt ● Gebruik nooit een baby- of kinderzitje waarin het kind met de rug tegen de rijrichting in vervoerd wordt op de passagiersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de passagiersairbag AAN staat. (Blz. 125) In geval van een ongeluk kan de kracht waarmee de airbag voor de passagier wordt opgeblazen ernstig letsel bij het kind veroorzaken.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Het correct vastzetten van het baby- of kinderzitje aan de bevestigingspunten Controleer bij het gebruik van de onderste bevestigingspunten of er geen vreemde voorwerpen rond de bevestigingspunten aanwezig zijn en of de gordel niet klem zit achter het baby- of kinderzitje. Controleer of het baby- of kinderzitje goed vastzit. Als het zitje niet stevig vastzit, kan het kind of een andere passagier bij hard remmen, een uitwijkmanoeuvre of een ongeval letsel oplopen.
1-7. Veiligheidsinformatie Handmatig uitschakelsysteem airbag Met dit systeem kunnen de airbag, de knie-airbag en de side airbag voor de voorpassagier worden uitgeschakeld. Schakel de airbags alleen uit als er een baby- of kinderzitje op de passagiersstoel wordt gebruikt. 1 Controlelampje PASSENGER AIRBAG Voor het rijden De aanduiding ON licht op als het airbagsysteem ingeschakeld is. (Alleen als het contact AAN (IGNITION ON) staat.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Informatie over aanduiding PASSENGER AIRBAG Als een van de onderstaande problemen optreedt, is er mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat uw auto controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ● De aanduiding ON noch de aanduiding OFF licht op. ● Er gaat geen ander controlelampje branden als met de schakelaar voor het handmatig uitschakelen stand ON of OFF wordt geselecteerd.
Tijdens het rijden 2-1. Rijprocedures Rijden met de auto......................... 128 Startknop ........................................... 137 Automatische transmissie ........... 141 Richtingaanwijzerschakelaar ... 150 Parkeerrem........................................ 151 Claxon ................................................ 152 2-2. Instrumentenpaneel Meters en tellers............................. 153 Controlelampjes en waarschuwingslampjes............. 156 Multi-informatiedisplay................
2-1. Rijprocedures Rijden met de auto Volg om veilig te kunnen rijden de onderstaande procedures. ■ Starten van de motor (Blz. 137) ■ Rijden STAP 1 Zet met ingetrapt rempedaal de selectiehendel in stand D. (Blz. 141) STAP 2 Deactiveer de parkeerrem. (Blz. 151) STAP 3 Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het gaspedaal in om de auto in beweging te brengen. ■ Tot stilstand brengen van de auto STAP 1 Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in.
2-1. Rijprocedures ■ Wegrijden op een helling Het Hill Start Assist Control-systeem treedt in werking. (Blz. 194) ■ Rijden in de regen ● Rij voorzichtig als het regent, het zicht is dan immers minder, de ruiten kunnen beslaan en de weg kan glad zijn. ● Rij extra voorzichtig wanneer het begint te regenen, de weg kan dan bijzonder glad zijn. ● Matig uw snelheid bij het rijden in de regen, tussen band en wegdek kan er zich dan een waterfilm vormen die het sturen en remmen kan bemoeilijken.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij het wegrijden met de auto Houd altijd het rempedaal ingetrapt als u stilstaat met draaiende motor. Dit voorkomt kruipen van de auto. ■ Tijdens het rijden ● Zorg ervoor dat u voordat u wegrijdt blindelings het gas- en rempedaal kunt vinden. • Als u per ongeluk in plaats van het rempedaal het gaspedaal intrapt, kan de onverwachte acceleratie leiden tot een ongeval, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ● Zet tijdens het rijden de motor niet uit. Als de motor niet draait, werken de stuurbekrachtiging en het rembekrachtigingssysteem niet goed. ● Rem bij het afdalen van een helling af op de motor (schakel terug) om de snelheid te reduceren. Het continu gebruiken van het remsysteem kan leiden tot oververhitting en een verminderde remwerking. (Blz.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij stilstaande auto ● Trap het gaspedaal niet plotseling in. Als de transmissie in een andere stand dan P of N staat, kan de auto onverwacht in beweging komen, waardoor er een aanrijding kan ontstaan. ● Laat de motor niet langdurig stationair draaien. Als dat niet anders kan, parkeer de auto dan op een open plek en zorg ervoor dat er geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ● Activeer altijd de parkeerrem, zet de selectiehendel in stand P, schakel de motor uit en sluit de auto af. Laat de auto niet onbeheerd achter terwijl de motor draait. ● Raak de uitlaatpijpen en de openingen in de achterbumper niet aan als de motor draait en ook niet net na het uitzetten van de motor. De uitlaat is heet waardoor u zich kunt branden. ● Laat de motor niet draaien op een plaats waar sneeuw de afvoer van de uitlaatgassen zou kunnen hinderen.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Tijdens het remmen ● Rijd voorzichtiger als de remmen nat zijn. De remweg neemt toe als de remmen nat zijn en bovendien kan het vocht ertoe leiden dat de ene kant van de auto sterker afgeremd wordt dan de andere kant. Ook de werking van de parkeerrem kan door vocht in negatieve zin beïnvloed worden. ● Rijd niet te dicht achter een andere auto als de rembekrachtiging niet werkt en vermijd afdalingen en scherpe bochten die krachtig afremmen noodzakelijk maken.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Voorkom schade aan onderdelen van de auto ● Draai het stuurwiel niet gedurende langere tijd in een van beide richtingen tegen de aanslag aan. Hierdoor kan schade aan de stuurbekrachtigingsmotor ontstaan. ● Rijd zo langzaam mogelijk over oneffenheden in de weg om schade aan de wielen, de onderzijde van de auto, enz. te voorkomen.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Overstroomde wegen Rijd niet op wegen die na zware regenval e.d. zijn overstroomd. Indien u dat toch doet, kan de auto hierdoor ernstig worden beschadigd.
2-1. Rijprocedures Startknop Als de volgende handelingen worden uitgevoerd als u de elektronische sleutel bij u hebt, wordt de motor gestart of de stand van de startknop gewijzigd. ■ Starten van de motor STAP 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. STAP 2 Controleer of de selectiehendel in stand P staat. STAP 3 Neem plaats op de bestuurdersstoel en trap het rempedaal stevig in. Het controlelampje in de startknop gaat groen branden. STAP 4 2 Druk op de startknop.
2-1. Rijprocedures ■ Veranderen van de standen van de startknop De standen kunnen worden gewijzigd door de startknop in te drukken terwijl het gaspedaal wordt losgelaten. (De stand wijzigt telkens wanneer de knop wordt ingedrukt.) UIT* Alarmknipperlichten worden gebruikt. kunnen Stand ACC Sommige elektrische componenten zoals het audiosysteem kunnen worden gebruikt. Het controlelampje in de startknop gaat amberkleurig branden. Stand AAN (IGNITION ON) Alle elektrische componenten kunnen worden gebruikt.
2-1. Rijprocedures ■ Als de motor niet aanslaat De startblokkering is mogelijk niet uitgeschakeld. (Blz. 84) ■ Wanneer het stuurslot niet ontgrendeld kan worden Het controlelampje van de startknop gaat groen knipperen en er verschijnt een melding op het multi-informatiedisplay. Druk de startknop nogmaals in terwijl het stuurwiel naar links en rechts gedraaid wordt. 2 Tijdens het rijden ■ Als het controlelampje in de startknop amberkleurig knippert Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Als de motor gestart wordt Start de motor alleen als u in de bestuurdersstoel zit. Trap in geen geval het gaspedaal in, wanneer u de motor start. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan. ■ Uitzetten van de motor in een noodgeval Als u de motor wegens een noodgeval tijdens het rijden uit wilt zetten, houd dan de startknop gedurende meer dan 3 seconden ingedrukt.
2-1. Rijprocedures Automatische transmissie Kies een schakelstand die past bij de rijomstandigheden. ■ Bedienen van de selectiehendel Zet het contact AAN (IGNITION ON), trap het rempedaal in en verplaats de selectiehendel. Functie P Parkeren van de auto of starten van de motor R Achteruit N Neutraalstand D Normaal rijden* M Rijden in stand M (Blz.
2-1. Rijprocedures ■ Gebruik van de schakelstand Schakelstand Display (paddle shiftschakelaars geactiveerd) 142 Functie Doel Normaal rijden in stand D Automatisch schakelen tussen de 1e en 8e versnelling, afhankelijk van de rijomstandigheden Geselecteerd schakelbereik (Blz. 144) Voor een optimale remwerking van de motor Handmatig selecteren van versnellingen (Blz.
2-1. Rijprocedures ■ Selecteren van een rijstand Afhankelijk van de rijomstandigheden kunnen de volgende standen worden geselecteerd: Stand SNOW Voor het accelereren en rijden op een glad wegdek, bijvoorbeeld als het gesneeuwd heeft. Stand Sport (Blz. 196) Druk op dezelfde schakelaar om de desbetreffende stand uit te schakelen.
2-1. Rijprocedures Selecteren van het schakelprogramma in stand D Bedien de paddle shift-schakelaar “-” om een tijdelijk schakelprogramma te selecteren. Selecteer vervolgens het schakelprogramma met de paddle shift-schakelaars “-” en “+”. Het schakelprogramma bepaalt tot welke versnelling geschakeld mag worden, zodat onnodig opschakelen wordt voorkomen en extra op de motor wordt afgeremd.
2-1.
2-1. Rijprocedures Selecteren van versnellingen in stand M Zet de selectiehendel in stand M. De gewenste versnelling kan worden geselecteerd met de selectiehendel of de paddle shift-schakelaars. Opschakelen Terugschakelen Telkens wanneer de selectiehendel of een paddle shift-schakelaar wordt bediend, wordt één versnelling opof teruggeschakeld. De geselecteerde versnelling (1 t/m 8) wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
2-1.
2-1. Rijprocedures ■ Indicator motortoerental ● Als de selectiehendel in stand D (paddle shift-schakelaars in werking) of stand M staat, gaat de indicator op de toerenteller bij een hoog motortoerental in 3 stappen branden om aan te geven dat de bestuurder moet opschakelen. ● Als het derde (rode) blokje gaat branden, klinkt er ook een zoemer.
2-1. Rijprocedures ■ Als de waarschuwingsmelding temperatuur automatische-transmissievloeistof wordt weergegeven Als tijdens het rijden de waarschuwingsmelding temperatuur automatische-transmissievloeistof wordt weergegeven, keer dan terug naar het normale programma van stand D en matig uw snelheid door gas terug te nemen. Zet de auto op een veilige plaats stil, zet de selectiehendel in stand P en laat de motor stationair draaien tot de waarschuwingsmelding verdwijnt.
2-1. Rijprocedures Richtingaanwijzerschakelaar Rechtsaf slaan Linksaf slaan Druk de hendel iets naar boven en houd hem in die stand vast als u wilt aangeven dat u van rijbaan wilt wisselen. De richtingaanwijzers rechts blijven knipperen totdat u de hendel weer loslaat. Druk de hendel iets naar beneden en houd hem in die stand vast als u wilt aangeven dat u van rijbaan wilt wisselen. De richtingaanwijzers links blijven knipperen totdat u de hendel weer loslaat.
2-1. Rijprocedures Parkeerrem Voor het activeren van de parkeerrem* (Door nogmaals op het pedaal te trappen, wordt de parkeerrem gedeactiveerd.) *: Trap het parkeerrempedaal geheel in met uw linker voet terwijl u met uw rechter voet het rempedaal ingetrapt houdt. 2 Tijdens het rijden ■ Gebruik in de winter Zie “Rijden in de winter” voor het gebruik van de parkeerrem in de winter. (Blz. 209) OPMERKING ■ Voor het rijden Ontgrendel de parkeerrem.
2-1. Rijprocedures Claxon Druk op of vlak bij het merkteken om te claxonneren.
2-2. Instrumentenpaneel Meters en tellers 2 Tijdens het rijden De eenheden die op de snelheidsmeter, toerenteller, brandstofmeter en multiinformatiedisplay zijn aangegeven, kunnen per model/type verschillend zijn. De volgende meters, tellers en displays zijn verlicht als het contact AAN (IGNITION ON) is. Koelvloeistoftemperatuurmeter Geeft de koelvloeistoftemperatuur weer. Als de temperatuur te hoog is, knippert het display. Motorolietemperatuurmeter Geeft de motorolietemperatuur weer.
2-2. Instrumentenpaneel Display stand selectiehendel en schakelprogramma/versnelling Geeft de stand van de selectiehendel, het geselecteerde schakelprogramma en de ingeschakelde versnelling weer. (Blz. 144, 146) Kilometerteller/dagteller en resetknop dagteller Voor het schakelen tussen de weergave van de kilometerteller en dagtellers. Door de knop ingedrukt te houden terwijl de dagteller wordt weergegeven, wordt de dagteller gereset. Snelheidsmeters Geven de rijsnelheid weer.
2-2. Instrumentenpaneel WAARSCHUWING ■ Als de temperatuur van het display extreem laag is Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het display schakelstand/schakelprogramma/versnelling te gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het display trager reageren en kunnen wijzigingen met enige vertraging worden weergegeven. Na het terugschakelen kan het bijvoorbeeld even duren voordat de ingeschakelde versnelling op het display wordt gewijzigd.
2-2. Instrumentenpaneel Controlelampjes en waarschuwingslampjes De controlelampjes en waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel en middenpaneel informeren de bestuurder over de status van de diverse systemen in de auto. Instrumentenpaneel De eenheden die op de snelheidsmeter en de toerenteller zijn aangegeven, de controlelampjes en de waarschuwingslampjes kunnen per model/type verschillend zijn.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Controlelampjes De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus van de verschillende systemen van de auto. Controlelampje richtingaanwijzers (Blz. 150) Controlelampje CRUISE (Blz. 171, 175) Controlelampje grootlicht (Blz. 163) Controlelampje Lexus Parking Assist-sensor (Blz. 188) (indien aanwezig) * Controlelampje Traction Controlelampje mistlampen voor (Blz. 166) * Controlelampje VSC OFF Controlelampje mistachterlicht (Blz.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in de systemen van de auto. (Blz. 417) * * * * * * * * (indien aanwezig) (bestuurder) (voorpassagier) *: Als het contact AAN wordt gezet, gaan deze lampjes branden om aan te geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat de motor gestart is of na enkele seconden. Er kan een storing in een systeem aanwezig zijn als een lampje niet gaat branden of niet uit gaat.
2-2. Instrumentenpaneel Multi-informatiedisplay Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende rijgerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur. ● Ritinformatie (Blz. 160) Weergave van actieradius, brandstofverbruik en andere rijgerelateerde informatie. ● Display Lexus Parking Assistsensor (indien aanwezig) (Blz. 188) 2 Tijdens het rijden Automatisch weergegeven als de Lexus Parking Assist-sensor in gebruik is. ● Weergave stand navigatieschakelaars (Blz.
2-2. Instrumentenpaneel Ritinformatie De onderwerpen die worden weergegeven, kunnen worden gewijzigd door op de DISP-schakelaar te drukken. ■ Buitentemperatuur Weergave van de buitentemperatuur. Het temperatuurbereik dat kan worden weergegeven, loopt van -40C - 50C. Als de buitentemperatuur zakt tot 3C (37F), knipperen de cijfers in het display gedurende 10 seconden. ■ Actieradius Weergave van de geschatte afstand die met de in de tank aanwezige hoeveelheid brandstof kan worden afgelegd.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Gemiddeld brandstofverbruik sinds tanken Weergave van het gemiddelde brandstofverbruik sinds er voor de laatste keer getankt is. ■ Actueel brandstofverbruik Weergave van het actuele brandstofverbruik. 2 Tijdens het rijden ■ Gemiddelde rijsnelheid Weergave van de gemiddelde rijsnelheid sinds het starten van de motor of het resetten van de functie.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Buitentemperatuurmeter Onder de volgende omstandigheden wordt de juiste buitentemperatuur mogelijk niet weergegeven, of duurt het langer voordat deze wordt gewijzigd. ● Wanneer er wordt geremd of wanneer er met lage snelheid wordt gereden (minder dan 20 km/h) ● Wanneer de buitentemperatuur plotseling verandert (bij het in- of uitrijden van een garage, tunnel, enz.) ■ Eenheden wijzigen voor het multi-informatiedisplay Blz.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden bediend. De parkeerlichten vóór, achterlichten, kentekenplaat- en dashboardverlichting gaan branden. De koplampen en alle verlichting die hierboven genoemd is, gaan branden. 2 Tijdens het rijden De koplampen, parkeerlichten vóór en de overige verlichting gaan automatisch aan en uit.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Dagrijverlichting Om uw auto beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, worden de parkeerlichten voor (met hogere lichtsterkte) automatisch ingeschakeld als de motor gestart wordt. Dagrijverlichting is niet ontworpen voor gebruik in het donker. ■ Dagrijverlichting uitschakelen Bedienen van de schakelaar: Blz. 324 DRL OFF gaat branden wanneer de Dagrijverlichting is uitgeschakeld.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Zoemer verlichting Een zoemer klinkt als het contact UIT of in stand ACC staat en het bestuurdersportier geopend wordt terwijl de verlichting is ingeschakeld. ■ Automatische verticale koplampverstelling De koplamphoogte wordt automatisch geregeld op basis van het aantal passagiers in de auto en de mate van belading om verblinding van andere weggebruikers door de koplampen te voorkomen.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar mistlampen De mistlampen zorgen voor meer zicht bij ongunstige rijomstandigheden, zoals bij regen of mist. De mistlampen kunnen worden gebruikt als de koplampen of de parkeerlichten vóór zijn ingeschakeld. (De mistachterlichten kunnen worden gebruikt als de mistlampen vóór ingeschakeld zijn.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Ruitenwissers en -sproeiers In de stand AUTO beginnen de ruitenwissers automatisch te wissen als de sensor signaleert dat het regent. De wissnelheid wordt automatisch afgestemd op de hoeveelheid neerslag. Stand AUTO Lage snelheid ruitenwissers Hoge snelheid ruitenwissers Enkele slag 2 Tijdens het rijden Gelijktijdig inschakelen ruitensproeiers en ruitenwissers Ruitenwissers schakelen automatisch in.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als Het contact AAN staat. ■ Effecten van de rijsnelheid op de ruitenwisserwerking Voor de overige standen zal net als voor de stand AUTO de tijd tot de enkele slag om de laatste druppels te verwijderen veranderen afhankelijk van de rijsnelheid. In de stand LO schakelen de ruitenwissers alleen over van lage snelheid naar interval als de auto stilstaat.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Als er geen vloeistof uit de ruitensproeier komt Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en controleer als dat het geval is of de sproeierkoppen niet verstopt zijn. ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen die kunnen worden aangepast bij een Lexus-dealer of erkende reparateur De instellingen (bijv. de slag voor het verwijderen van de laatste druppels) kunnen worden gewijzigd.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar koplampsproeiers De koplampen kunnen worden gereinigd door ruitensproeiervloeistof op de koplampen te spuiten. Druk op de schakelaar om de koplampen te reinigen. ■ De koplampsproeiers kunnen worden bediend als Het contact AAN (IGNITION ON) staat en de lichtschakelaar AAN staat.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Cruise control Met de cruise control kan een ingestelde snelheid worden vastgehouden zonder dat hiervoor het gaspedaal hoeft te worden ingetrapt. 2 Tijdens het rijden ■ Instellen van de rijsnelheid STAP 1 Schakel het systeem in met de toets ON-OFF. Druk nogmaals op de toets om de cruise control uit te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Wijzigen van de geprogrammeerde snelheid Verhogen van de snelheid Verlagen van de snelheid Houd de hendel vast tot de gewenste snelheid bereikt is. De snelheid kan in stappen (van ongeveer 1,6 km/h) worden geregeld door de hendel lichtjes naar boven of beneden te drukken en direct weer los te laten. ■ Uitschakelen en hervatten van snelheidsregeling Uitschakelen Trek de hendel naar u toe om de cruise control uit te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ De cruise control kan worden gebruikt als ● De selectiehendel in stand D staat. De functie kan echter niet worden gebruikt als schakelprogramma 1, 2 of 3 is geselecteerd met de paddle shift-schakelaars. ● De rijsnelheid hoger is dan 40 km/h. ■ Accelereren Er kan normaal met de auto geaccelereerd worden. Na de acceleratie gaat de auto weer rijden met de ingestelde snelheid.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Om onbedoeld inschakelen van de cruise control te voorkomen Laat de toets ON-OFF in de stand UIT staan als de cruise control niet in gebruik is. ■ Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de cruise control Gebruik de cruise control niet in de volgende situaties. Als u dat wel doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Adaptieve cruise control De adaptieve cruise control is een conventionele cruise control die is uitgebreid met een afstandsregeling tot de voorligger. Als deze regeling is ingeschakeld, accelereert of decelereert de auto automatisch om een vooraf ingestelde afstand tot de voorligger te bewaren. 2 Tijdens het rijden ■ Selecteren gewenste regelfunctie Selecteren van de afstandsregeling Schakel het systeem in met de toets ON-OFF.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Selecteren van de conventionele snelheidsregeling Schakel het systeem in met de toets ON-OFF. Druk nogmaals op de toets om deze functie uit te schakelen. De afstandsregeling wordt altijd als standaard regelfunctie geselecteerd als het contact AAN (IGNITION ON) wordt gezet. Overschakelen naar een constante snelheidsregeling. (Houd de hendel ongeveer een seconde naar voren gedrukt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Wijzigen van de geprogrammeerde snelheid Verhogen van de snelheid Verlagen van de snelheid Houd de hendel vast tot de gewenste snelheid weergegeven is. De geprogrammeerde snelheid kan in stappen worden geregeld door de hendel lichtjes naar boven of beneden te drukken en direct weer los te laten. De snelheid kan in stappen van ongeveer 1,6 km/h worden geregeld tijdens de constante-snelheidsregeling en in stappen van ongeveer 5,0 km/h tijdens de afstandsregeling.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Wijzigen van de afstand tussen de auto's Symbool voorligger Door de schakelaar in te drukken wordt de afstand tot de voorligger als volgt gewijzigd: Lang Gemiddeld Kort De afstand wordt automatisch op Lang ingesteld als het contact AAN (IGNITION ON) wordt gezet. Met een symbool wordt aangegeven of er een auto voor u rijdt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Rijden met ingeschakelde afstandsregeling In deze stand registreert een radarsensor of er binnen 120 m voor u een voertuig rijdt. Deze sensor wordt tevens gebruikt om de afstand tussen uw auto en de voorligger te berekenen. Houd er rekening mee dat de afstand tot de voorligger korter wordt bij lange afdalingen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Voorbeeld van het volgen van een auto wanneer de auto voor u langzamer rijdt dan de geprogrammeerde snelheid Het systeem regelt de snelheid van de auto zo dat de afstand die de bestuurder heeft ingesteld tot de voorligger gehandhaafd blijft.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Accelereren Er kan normaal met de auto worden geaccelereerd. Na de acceleratie gaat de auto weer rijden met de ingestelde snelheid. Als de afstandsregeling is ingeschakeld neemt echter mogelijk de rijsnelheid af tot onder de ingestelde snelheid, zodat de afstand tot de voorligger gehandhaafd blijft. ■ Automatisch uitschakelen van de afstandsregeling De afstandsregeling wordt automatisch uitgeschakeld in de volgende situaties. ● De rijsnelheid zakt onder de 40 km/h.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Instellen afstand tot voorligger Selecteer een afstand in de onderstaande tabel. Houd er rekening mee dat de aangegeven afstanden overeenkomen met een rijsnelheid van 80 km/h. De afstand tot de voorligger is afhankelijk van de rijsnelheid.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Verklaring Hereby, DENSO CORPORATION declares that this DNMWR005 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. Hér með lýsir DENSO CORPORATION yfir því að DNMWR005 er í samræmi við grunnkröfur og aðrar kröfur, sem gerðar eru í tilskipun 1999/5/EC.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen DENSO CORPORATION tímto prohlašuje, že tento DNMWR005 je ve shodČ se základními požadavky a dalšími pĜíslušnými ustanoveními smČrnice 1999/5/ES. Undertegnede DENSO CORPORATION erklærer herved, at følgende udstyr DNMWR005 overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Vóór het gebruik van de adaptieve cruise control Vertrouw niet blindelings op de afstandsregeling. Wees u bewust van de ingestelde rijsnelheid. Regel zelf de snelheid bij door te remmen, gas te geven, enz. als de deceleratie/acceleratie die het systeem verzorgt niet toereikend is om de afstand tot de voorligger te regelen. ■ Waarschuwingen met betrekking tot de ondersteunende systemen Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de adaptieve cruise control Gebruik de adaptieve cruise control niet in de volgende situaties. Als u dat wel doet, wordt de snelheid op een onjuiste manier geregeld, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Omstandigheden waaronder de afstandssignalering mogelijk niet goed werkt Rem indien nodig in de volgende situaties zelf af omdat de radarsensor voorliggers misschien niet op de juiste manier waarneemt, waardoor er een aanrijding zou kunnen ontstaan. ● Als door omringend verkeer opgeworpen water of sneeuw de werking van de sensor hindert ● Als de achterzijde van de auto ver ingezakt is (omdat er zware lading in de bagageruimte vervoerd wordt, enz.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Lexus Parking Assist-sensor De afstand tot obstakels die door de sensoren gemeten is, wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay en via geluidssignalen bij het fileparkeren en achteruit inparkeren in een garage. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de omgeving rond de auto. Zie bij uitvoeringen met een navigatiesysteem de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Inschakelen van de Lexus Parking Assist-sensor (Blz. 324) Als de schakelaar AAN staat, verschijnt er een controlelampje om aan te geven dat de functie geactiveerd is. 2 Tijdens het rijden Afstandsweergave en -zoemer Wanneer een sensor een obstakel signaleert, worden de richting en de geschatte afstand tot het obstakel weergegeven en klinkt de zoemer.
2-4.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Detectiegebied sensoren Ongeveer 50 cm Ongeveer 150 cm De afbeelding toont het detectiegebied van de sensoren. Houd er rekening mee dat de sensoren obstakels die zich extreem dicht bij de auto bevinden, niet kunnen waarnemen. De vorm van een obstakel kan er ook toe leiden dat de sensor het obstakel niet ziet.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Detectie-informatie sensoren ● Bepaalde voertuigcondities en omgevingsinvloeden kunnen gevolgen hebben voor de mogelijkheden van de sensoren obstakels op de juiste manier te signaleren. Enkele van deze condities en invloeden staan hieronder genoemd. • De sensor is bedekt met modder, ijs of sneeuw. • De sensor is bevroren. • De sensor is met iets bedekt. • De auto helt sterk over naar één zijde.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Waarschuwing bij het gebruik van de Lexus Parking Assist-sensor Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Anders kan een aanrijding het gevolg zijn. ● Rijd als het systeem is ingeschakeld niet harder dan 10 km/h. ● Monteer geen accessoires binnen het bereik van de sensor. 2 OPMERKING Tijdens het rijden ■ Aanwijzingen bij het wassen van de auto Spuit geen overmatige hoeveelheden water of stoom in de richting van de sensoren.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Ondersteunende systemen Om de veiligheid en de prestaties tijdens het rijden te verbeteren is uw auto uitgerust met de volgende systemen die automatisch in werking treden als de omstandigheden daar om vragen. Houd er echter rekening mee dat dit aanvullende systemen zijn en vertrouw niet in al te sterke mate op deze systemen. ■ ABS (antiblokkeersysteem) Helpt het blokkeren van de wielen te voorkomen bij plotseling remmen of remmen op een glad wegdek.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Als de VSC/TRC/Hill Start Assist Control in werking is Het controlelampje Traction Control knippert om aan te geven dat het VSC/TRC/Hill Start Assist Control-systeem in werking is. De remlichten en het derde remlicht gaan branden als het Hill Start Assist Control-systeem in werking is.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Uitschakelen van de Traction Control/Voertuigstabiliteitsregeling Houd de toets meer dan 3 seconden ingedrukt om de TRC en de VSC uit te schakelen. De controlelampjes TRC OFF en VSC OFF moeten gaan branden. Druk nogmaals op de schakelaar om het systeem weer in te schakelen. Schakelaar F-sport Uw auto beschikt over twee rijprogramma's die zijn afgestemd op verschillende rijstijlen. Het gewenste rijprogramma kan worden geselecteerd met de schakelaar F-sport.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Automatisch opnieuw activeren van het TRC/VSC-systeem Als het TRC-/VSC-systeem wordt uitgeschakeld, wordt het automatisch opnieuw geactiveerd wanneer de motor opnieuw wordt gestart. ■ Automatisch inschakelen van Traction Control-systeem Als alleen de Traction Control wordt uitgeschakeld, zal deze weer worden ingeschakeld zodra de voertuigsnelheid toeneemt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Gereduceerde bekrachtiging door elektrische stuurbekrachtiging De mate van bekrachtiging door de elektrische stuurbekrachtiging wordt gereduceerd om het systeem tegen oververhitting te beschermen als er gedurende langere tijd frequent wordt gestuurd. Hierdoor kan de besturing zwaar aanvoelen. Probeer als dat het geval is minder frequent te sturen of breng de auto tot stilstand en zet de motor UIT. Het systeem moet binnen 10 minuten weer normaal werken.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Als het Hill Start Assist Control-systeem niet effectief werkt Ga er niet van uit dat de Hill Start Assist Control de auto altijd op zijn plaats kan houden. Het Hill Start Assist Control-systeem werkt niet altijd effectief op steile hellingen en op met ijs bedekte wegen. ■ Als het Vehicle Stability Control-systeem (VSC) geactiveerd is Het controlelampje Traction Control knippert. Rijd altijd voorzichtig. Roekeloos rijgedrag kan leiden tot ongevallen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen PCS (Pre-Crash Safety-systeem) Als de radarsensor signaleert dat een frontale aanrijding mogelijk is, worden Pre-Crash Safety-systemen zoals het remsysteem en de veiligheidsgordels automatisch geactiveerd om de gevolgen van een aanrijding voor de inzittenden en de auto zoveel mogelijk te beperken.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Uitschakelen van Pre-Crash-remsysteem Het Pre-Crash-remsysteem kan worden in- en uitgeschakeld met behulp van de navigatieschakelaar. (Blz. 324) Druk op of om de instelling van het Pre-Crash-remsysteem weer te geven ( ). Druk vervolgens op de toets ON/OFF in het midden van de schakelaar om ON of OFF te selecteren ( ). Nadat het bedienen van de navigatieschakelaar kan het ongeveer 3 seconden duren voordat de weergave op het display wordt gewijzigd.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Radarsensor Signaleert auto's of andere obstakels op en naast de weg voor de auto en bepaalt aan de hand van de positie, de snelheid en de richting die het obstakel op gaat of een aanrijding onvermijdelijk is. Lenskap Radarsensor ■ Verklaring Blz. 183 ■ Obstakels die niet worden waargenomen De sensor kan geen plastic obstakels zoals pylonen waarnemen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ De onderdelen van het Pre-Crash Safety-systeem kunnen geactiveerd worden als ● Pre-Crash-veiligheidsgordels (type A): • Rijsnelheid hoger is dan 5 km/h. • De snelheid waarmee uw auto het obstakel of de tegemoetkomende auto nadert, is hoger dan 30 km/h. • De inzittenden voor hun veiligheidsgordel dragen. ● Pre-Crash-veiligheidsgordels (type B): • De rijsnelheid hoger is dan 30 km/h. • Het systeem een noodstop of een slip signaleert.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ● Als de wagenhoogte extreem verandert ● Als de bundel van de radar onjuist is afgesteld ● Als bepaalde tolpoorten worden gepasseerd Als het systeem in bovenstaande situaties geactiveerd wordt, is het mogelijk dat de veiligheidsgordels snel aangetrokken worden en de remmen met meer kracht dan normaal worden bediend.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Behandelen van de radarsensor Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat het PreCrash Safety-systeem goed blijft functioneren. ● Houd de sensor en de grille te allen tijde schoon. Reinig de sensor en de grille met een zachte doek, zodat er geen krassen of beschadigingen ontstaan. ● Stel de sensor en de omgeving van de sensor niet bloot aan krachtige schokken.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Waarschuwingen met betrekking tot de ondersteunende onderdelen van het systeem Het Pre-Crash Safety-systeem is met zijn alarm en remfunctieregelsysteem bedoeld om de bestuurder te helpen aanrijdingen te vermijden, door middel van LOOKJUDGE-ACT. Het systeem kan maar in beperkte mate ondersteuning bieden, dus denkt u aan het volgende.
2-5. Rijinformatie Lading en bagage Lees onderstaande informatie over voorzorgsmaatregelen, laadvermogen en belading zorgvuldig door. ● Vervoer lading en bagage indien mogelijk altijd in de bagageruimte. ● Zorg ervoor dat de bagage stevig vastligt. ● Let erop dat de auto in balans blijft door zware lading niet aan één kant te leggen. Leg zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren. ● Neem geen onnodige bagage mee. Dit helpt u brandstof te besparen.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Inhoud bagageruimte en verdeling Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Anders kunnen de banden te zwaar worden belast en reageert de auto minder goed op stuur- en remcommando's. Dit kan leiden tot ongevallen en letsel. ● Voorkom overbelading van uw auto. ● Verdeel de lading gelijkmatig over de auto.
2-5. Rijinformatie Rijden in de winter Tref voor het aanbreken van de winter de noodzakelijke voorbereidingen en voer de benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag altijd aan de actuele weersomstandigheden aan. ■ Voorbereidingen voor de winter ● Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandigheden. • Motorolie • Koelvloeistof • Ruitensproeiervloeistof ● Laat een monteur het elektrolytniveau en de soortelijke massa van het elektrolyt in de accu controleren.
2-5. Rijinformatie ■ Tijdens het rijden Verhoog de snelheid geleidelijk en pas de snelheid aan aan de conditie van de weg. ■ Bij het parkeren Parkeer de auto en zet de selectiehendel in stand P maar zet de auto niet op de parkeerrem. De parkeerrem kan vastvriezen en bij het ontgrendelen niet vrij komen. Blokkeer de wielen indien nodig, om wegglijden of kruipen te voorkomen. Kiezen van sneeuwkettingen 18 inch wielen kunnen worden voorzien van sneeuwkettingen.
2-5. Rijinformatie ■ Aanbrengen van sneeuwkettingen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het monteren en verwijderen van sneeuwkettingen. ● Monteer en verwijder de sneeuwkettingen op een veilige locatie. ● Monteer de sneeuwkettingen op de achterwielen. ● Monteer de sneeuwkettingen volgens de meegeleverde gebruiksaanwijzing. 2 WAARSCHUWING Tijdens het rijden ■ Rijden met winterbanden Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
2-5. Rijinformatie Trekken van een aanhangwagen Lexus adviseert u geen aanhangwagen met uw auto te trekken. De auto is niet ontworpen voor het trekken van een aanhangwagen.
2-5.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning .. 216 Achterruitverwarming en buitenspiegelverwarming....... 224 Voorruitverwarming ................... 225 3-2. Gebruik van het audiosysteem Soorten audiosystemen.............. 226 Gebruik van de radio .................. 229 Gebruik van de CD-wisselaar........................ 233 Afspelen van CD's met MP3en WMA-bestanden ............... 240 Bediening van een iPod.............. 247 Bediening van een USB-geheugen..........
Interieur 3-4. Gebruik van het handsfreesysteem (voor een mobiele telefoon) Handsfree-systeem voor een mobiele telefoon ....................... 283 Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon)........................................ 290 Een gesprek tot stand brengen............................. 296 Instellen van een mobiele telefoon ......................................... 300 Instelling beveiliging en systeem.......................................... 303 Gebruik van het telefoonboek .....
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. Met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming STAP 3 Druk op van de toets om de temperatuur te verhogen en op om de temperatuur te verlagen. De temperatuur aan de zijde van de bestuurder en aan de zijde van de voorpassagier kunnen afzonderlijk worden geregeld. Wijzigen van de instellingen ■ Wijzigen van de ingestelde temperatuur Druk op van de toets om de temperatuur te verhogen en op om de temperatuur te verlagen.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Wijzigen van de gebruikte uitstroomopeningen Druk op de toets . Iedere keer dat er op gedrukt wordt, worden er andere uitstroomopeningen geselecteerd. De luchtcirculatie op het display geeft het volgende weer.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Voeten en voorruit ■ Overschakelen tussen buitenlucht en de recirculatiestand Druk op de toets . Iedere keer als wordt ingedrukt, wijzigt de instelling in de volgorde (recirculeren van de lucht in de auto), AUTO en (toelaten van buitenlucht). Als de stand AUTO is geselecteerd, werkt de airconditioning geheel automatisch. 3 Interieur Ontwasemen van de voorruit Druk op de toets . De airconditioning werkt automatisch.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Stand pollenverwijdering Druk op de toets . Van de stand buitenlucht wordt overgeschakeld naar de stand (recirculatie). Pollen worden verwijderd en de luchtstroom wordt naar het bovenlichaam geleid. Onder normale omstandigheden wordt het systeem na ongeveer 1 tot 3 minuten automatisch uitgeschakeld. Druk om de functie uit te schakelen nogmaals op de toets .
3-1.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Gebruiken van de stand AUTO De aanjagersnelheid wordt automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur en de omgevingscondities. Dat kan leiden tot de volgende verschijnselen. ● Direct na het indrukken van de toets kan de aanjager even worden uitgeschakeld tot er voldoende warme of koude lucht voorhanden is.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Stand pollenverwijdering ● Om te voorkomen dat de voorruit beslaat als de temperatuur van de buitenlucht laag is, kan het volgende gebeuren. • In de stand buitenlucht wordt er niet overgeschakeld naar . • De airconditioning werkt automatisch. • De airconditioning wordt na 1 minuut uitgeschakeld. ● Bij regenachtig weer kunnen de ruiten beslaan. Druk op de toets .
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Achterruitverwarming en buitenspiegelverwarming Deze beide systemen worden gebruikt om de achterruit te ontwasemen en om regendruppels, dauw en ijs van de buitenspiegels te verwijderen. Met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Voorruitverwarming Dit systeem wordt gebruikt om ijsvorming op de voorruit en de ruitenwissers te voorkomen. AAN/UIT De voorruitverwarming wordt na ongeveer 15 minuten automatisch uitgeschakeld. 3 ■ De voorruitverwarming kan worden bediend als Interieur Het contact AAN (IGNITION ON) staat.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Soorten audiosystemen Met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Onderwerp Bladzijde Gebruik van de radio Blz. 229 Gebruik van de CD-wisselaar Blz. 233 Afspelen van CD's met MP3- en WMA-bestanden Blz. 240 Bediening van een iPod Blz. 247 Bediening van een USB-geheugen Blz. 254 Optimaal gebruik van het audiosysteem Blz. 262 Gebruiken van de AUX-aansluiting Blz. 264 Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de accu Laat het audiosysteem niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de motor niet draait. ■ Om schade aan het audiosysteem te voorkomen Mors geen drank of ander soort vloeistof over het audiosysteem.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Vastleggen van voorkeuzezenders ■ Handmatig Stem af op de gewenste zender door de knop STAP 1 draaien of op of op te ver- te drukken. Houd de toets (van tot ) waaronder u de zender wilt opslaan ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. ■ Automatisch Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. STAP 2 Er worden maximaal 6 zenders opgeslagen in de volgorde van ontvangstkwaliteit. Als het opslaan voltooid is, klinken er 2 piepsignalen.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Selecteren van programmatype Druk op de toets . Iedere keer dat de toets wordt ingedrukt, wijzigt de keuze van het programmatype in deze volgorde: NEWS SPORTS TALK POP CLASSICS. ■ Verkeersinformatie Druk op de toets . Stand TP: Het systeem schakelt automatisch over naar een zender waarop verkeersinformatie wordt meegestuurd, zodra deze informatie ontvangen wordt.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ EON (Enhanced Other Network) systeem (voor de ontvangst van verkeersmeldin- gen) Als de RDS-zender (met EON-gegevens) waar u naar luistert geen verkeersinformatie meestuurt en het audiosysteem in stand TA (verkeersmelding) staat, schakelt het systeem automatisch over naar een zender van de EON AF-lijst zodra het uitzenden van de verkeersinformatie begint. ■ Als de accu is losgenomen De opgeslagen voorkeuzezenders zijn gewist.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Laden van CD's ■ Laden van een CD STAP 1 Druk op de toets . Op het display verschijnt de melding WAIT. STAP 2 Plaats de CD als het controlelampje bij de opening van amberkleurig naar groen verandert. De melding op het display verandert van WAIT in LOAD. ■ Laden van meerdere CD's STAP 1 Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Op het display verschijnt de melding WAIT.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Uitwerpen van alle CD's Houd de toets ingedrukt tot er een piepsignaal hoorbaar is en verwijder de CD's. Selecteren, versneld vooruitspoelen en terugspoelen van muziekstukken ■ Selecteren van een muziekstuk Druk op van de toets om vooruit te spoelen en op om terug te spoelen tot het nummer van het gewenste muziekstuk wordt weergegeven. Houd om versneld vooruit of terug te spoelen of van de toets inge3 drukt totdat een pieptoon hoorbaar is.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Herhalen ■ Een muziekstuk herhalen Druk op de toets (RPT). ■ Alle muziekstukken van een CD herhalen Houd de toets (RPT) ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Afspelen en pauzeren van muziekstukken Druk om een muziekstuk af te spelen of te pauzeren op ( ). Wijzigen van weergave op het display Druk op de toets . Iedere keer wanneer er op gedrukt wordt, wijzigt de weergave op het display in de volgorde nummer muziekstuk/verstreken tijdtitel van CDtitel muziekstuk.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Als op het display de melding LOAD, ERROR of WAIT wordt weergegeven LOAD: ERROR: WAIT: Dit geeft aan dat het laden van de CD in de CD-wisselaar voltooid is. Dit geeft aan dat er een probleem is met de CD of met de speler. De CD kan vuil, beschadigd of verkeerd geplaatst zijn. Het afspelen wordt afgebroken vanwege de hoge temperatuur in de speler. Wacht enige tijd en druk op de toets .
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ CD's en adapters die niet kunnen worden gebruikt Gebruik de volgende CD's of 8 cm CD-adapters niet. Hierdoor kan de CD-wisselaar beschadigd raken en/of kan het plaatsen/verwijderen bemoeilijkt worden. ● CD's met een andere diameter dan 12 cm. ● Inferieure en vervormde CD's. ● CD's met een transparant of lichtdoorlatend opnamegedeelte. ● CD's waar tape, stickers of CD-R-labels op geplakt zijn of CD's waarvan het label heeft losgelaten.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van CD-wisselaar Het niet inachtnemen van de voorzorgsmaatregelen kan leiden tot beschadiging van de CD's of van de wisselaar zelf. ● Plaats geen andere voorwerpen dan CD's in de opening van de CD-wisselaar. ● Probeer de CD-wisselaar niet met olie te smeren. ● Stel CD's niet bloot aan direct zonlicht. ● Probeer de CD-wisselaar niet uit elkaar te nemen. ● Plaats per keer niet meer dan een CD in de opening.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Afspelen van CD's met MP3- en WMA-bestanden Afspelen/pauze Herhalen Afspelen in willekeurige volgorde Mapkeuze Weergave tekst AAN/UIT Volume Afspelen Uitwerpen van CD Selecteren van bestanden Selecteren van bestanden CD-keuze Laden van CD Laden en uitwerpen van CD's met MP3- en WMA-bestanden Blz. 234 Selecteren van discs met MP3- en WMA-bestanden Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Versneld vooruit- en terugspoelen van bestanden Houd om versneld vooruit of terug te spoelen of van de toets ingedrukt totdat een pieptoon hoorbaar is. Selecteren van bestanden ■ Selecteren van een bestand per keer of druk op of van Draai aan de knop om het gewenste bestand te selecteren. 3 Herhalen Interieur ■ Herhalen van een bestand Druk op de toets (RPT). ■ Alle bestanden in een map herhalen Houd de toets (RPT) ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Wijzigen van weergave op het display Druk op de toets . Iedere keer dat er op wordt gedrukt wijzigt de weergave op het display in de volgorde: nummer map/nummer bestand/verstreken tijdnaam map naam bestandalbumtitel (alleen MP3)titel muziekstuknaam artiest. ■ Display Er kunnen maximaal 12 karakters tegelijk worden weergegeven. Bij 13 of meer karakters kunnen de volgende karakters worden weergegeven door ingedrukt te houden totdat een pieptoon hoorbaar is.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Discs die kunnen worden gebruikt Discs die zijn voorzien van onderstaand label, kunnen worden gebruikt. Afhankelijk van het opnameformaat of de eigenschappen van de disc, krassen, vuil of beschadigingen is afspelen wellicht niet mogelijk. ■ Beschermingsfunctie CD-wisselaar Om de interne componenten in de CD-wisselaar te beschermen, wordt het afspelen automatisch onderbroken als er een defect wordt gesignaleerd.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ MP3- en WMA-bestanden MP3 (MPEG Audio LAYER3) is een standaard audiocompressieformaat. Met deze MP3-techniek kunnen bestanden worden gecomprimeerd tot ongeveer 1/10 van hun oorspronkelijke grootte. WMA (Windows Media® Audio) is een audiocompressieformaat van Microsoft. Audiobestanden die met deze techniek worden gecomprimeerd, zijn kleiner dan bestanden die met behulp van de MP3-techniek worden gecomprimeerd.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Compatibele CD-formaten De volgende formaten kunnen worden gebruikt. • Disc-formaten: CD-ROM Mode 1 en Mode 2 CD-ROM XA Mode 2, Form 1 en Form 2 • Bestandsformaten: ISO9660 level 1, level 2, (Romeo, Joliet) MP3- en WMA-bestanden die in een ander formaat geschreven zijn, kunnen mogelijk niet op de juiste manier worden afgespeeld en de bestandsnamen en mapnamen kunnen mogelijk niet correct worden weergegeven.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Afspelen van MP3- en WMA-bestanden Als er een CD met MP3- of WMA-bestanden in de wisselaar wordt geplaatst, worden eerst alle bestanden op de CD gecontroleerd. Als deze controle voltooid is, wordt het eerste MP3- of WMA-bestand afgespeeld. Om de bestandscontrole niet langer te laten duren dan nodig is, adviseren wij u geen andere bestanden dan MP3of WMA-bestanden op de CD op te nemen en geen onnodige mappen te creëren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bediening van een iPod Door een iPod aan te sluiten kunt u naar uw favoriete muziek luisteren via de luidsprekers van uw auto. ■ Aansluiten van een iPod STAP 1 Open het afdekkapje en sluit uw externe audioapparaat aan. Zet de iPod aan als deze nog niet is ingeschakeld. STAP 2 Druk op .
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Bedieningspaneel Herhalen Afspelen in willekeurige volgorde Afspelen/pauze Terug Weergave tekst Menu iPod/ song Song AAN/UIT Volume Song Afspelen Selecteren van een afspeelfunctie 248 STAP 1 Druk op om het iPod-menu weer te geven. STAP 2 Door op de knop of te drukken, wijzigt de afspeelfunctie in de volgorde: PLAYLISTSARTISTSALBUMSSONGS PODCASTSGENRESCOMPOSERS AUDIOBOOKS STAP 3 Druk op de toets ren.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van songs of druk op of van Draai aan de knop om de gewenste song te selecteren. Afspelen en pauzeren van songs Druk op ( ) om een song af te spelen of te pauzeren. Vooruit- en terugspoelen van songs Houd om vooruit of terug te spoelen of van ingedrukt totdat u een pieptoon hoort. Afspelen in willekeurige volgorde ■ In willekeurige volgorde afspelen van songs van een afspeellijst of album Druk op de toets (RAND).
3-2. Gebruik van het audiosysteem Regelen van de geluidskwaliteit en de balans STAP 1 Druk op om het iPod-menu weer te geven. STAP 2 Druk op om de geluidsinstelling te wijzigen. (Blz. 262) ■ Over iPod ● Apple is niet verantwoordelijk voor de bediening van dit apparaat of voor het al dan niet voldoen aan de veiligheidseisen en wettelijke eisen. ● iPod is een handelsmerk van Apple Inc., geregistreerd in de V.S. en in andere lan- den.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Uitschakelen van willekeurige afspeelvolgorde en herhaling Druk nogmaals op de toets (RAND) of (RPT). ■ Foutmeldingen ERROR: Dit geeft aan dat er een probleem is met de iPod of de aansluiting ervan. NO MUSIC: Dit geeft aan dat de iPod geen muziek bevat. EMPTY (leeg): Dit geeft aan dat sommige beschikbare songs niet kunnen worden gevonden in de geselecteerde afspeellijst. UPDATE: Dit geeft aan dat de versie van de iPod niet compatibel is.
3-2. Gebruik van het audiosysteem WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Het aansluiten en bedienen van uw iPod mag niet plaatsvinden tijdens het rijden. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de iPod ● Laat uw iPod niet achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen waardoor de speler beschadigd kan raken. ● Oefen bij het aansluiten van uw iPod geen kracht uit op de speler, anders kunnen de iPod en de aansluiting beschadigd raken.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bediening van een USB-geheugen Door een USB-geheugen aan te sluiten kunt u naar uw favoriete muziek luisteren via de luidsprekers van uw auto. ■ Aansluiten van een USB-geheugen STAP 1 Open het afdekkapje en sluit uw externe audioapparaat aan. Zet het USB-geheugen aan als deze nog niet is ingeschakeld. STAP 2 254 Druk op .
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een map ■ Selecteren van een map per keer Druk op de toets () of () om de gewenste map te selecteren. ■ Terugkeren naar de eerste map Houd de toets () ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Selecteren van bestanden Draai aan de knop of druk op of van om het gewenste bestand te selecteren. Afspelen en pauzeren van bestanden Druk op ( ) om een bestand af te spelen of te pauzeren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Herhalen ■ Herhalen van een bestand Druk op de toets (RPT). ■ Alle bestanden in een map herhalen Houd de toets (RPT) ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Wijzigen van weergave op het display Druk op de toets . Iedere keer dat er op wordt gedrukt, wijzigt de weergave op het display in de volgorde verstreken tijd naam map naam bestand albumtitel (alleen MP3) titel muziekstuk naam artiest.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Foutmeldingen ERROR: Dit geeft aan dat er een probleem is met het USBgeheugen of de aansluiting ervan. NO MUSIC (geen muziek): Dit geeft aan dat de USB-speler geen MP3-/WMAbestanden bevat. ■ USB-stick ● Compatibele spelers USB-geheugen waarmee MP3- en WMA-bestanden afgespeeld kunnen worden ● Compatibele afspeelformaten De volgende formaten kunnen worden gebruikt: • USB-communicatieformaten: USB2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Compatibiliteit MP3-bestanden • Compatibele standaards MP3 (MPEG1 AUDIO LAYERII, III, MPEG2 AUDIO LAYERII, III, MPEG2.5) • Compatibele samplingfrequenties MPEG1 AUDIO LAYERII, III: 32, 44,1, 48 (kHz) MPEG2 AUDIO LAYERII, III: 16, 22,05, 24 (kHz) MPEG2.5: 8, 11.025, 12 (kHz) • Compatibele bit rates (compatibel met VBR) MPEG1 AUDIO LAYERII, III: 32-320 (kbps) MPEG2 AUDIO LAYERII, III: 32-160 (kbps) MPEG2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Afspelen van MP3- en WMA-bestanden • Als er een apparaat met MP3- of WMA-bestanden is aangesloten, worden eerst alle bestanden op de USB-stick-speler gecontroleerd. Als deze controle voltooid is, wordt het eerste MP3- of WMA-bestand afgespeeld. Om de bestandscontrole niet langer te laten duren dan nodig is, adviseren wij u geen andere bestanden dan MP3- of WMA-bestanden op te nemen en geen onnodige mappen te creëren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van USB-geheugens ● Laat uw USB-geheugen niet achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen waardoor de speler beschadigd kan raken. ● Oefen bij het aansluiten van uw USB-geheugen geen kracht uit op de speler, anders kunnen het USB-geheugen en de aansluiting beschadigd raken. ● Steek geen vreemde voorwerpen in de aansluiting, anders kunnen het USB-geheugen en de aansluiting beschadigd raken.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Optimaal gebruik maken van het audiosysteem Regelen van de geluidskwaliteit Regelen van het ASL Wijzigen van geluidskwaliteitsinstellingen Regelen van het ASL (Automatic Sound Levelizer) Druk op de toets Iedere keer als op AAN en UIT. . wordt gedrukt, schakelt het ASL over tussen Het ASL regelt automatisch het volume en de hoge en lage tonen op basis van het geluidsniveau in de auto tijdens het rijden.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Regelen van geluidskwaliteit Druk op de toets of de toets Weergave in display Functie Niveau BAS* Lage tonen -5 - 5 MID* Middentonen -5 - 5 TRE* Hoge tonen -5 - 5 FAD Balans voor/ achter BAL Balans links/ rechts om de instelling te wijzigen. Druk op Druk op .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruiken van de AUX-aansluiting Met deze aansluiting kan een extern audioapparaat op het systeem worden aangesloten en kan naar dit apparaat worden geluisterd via de luidsprekers van de auto. STAP 1 Open het afdekkapje en sluit uw externe audioapparaat aan. STAP 2 Druk op . ■ Bedienen van externe audioapparaten die zijn aangesloten op het audiosysteem Het volume kan worden geregeld met behulp van de volumeregelaar van het audiosysteem van de auto.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Sommige functies van het audiosysteem kunnen worden bediend met behulp van toetsen op het stuurwiel.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van de audiobron Druk op de toets als het audiosysteem AAN is. De audiobron wijzigt in onderstaande volgorde, elke keer wanneer wordt ingedrukt. Als er geen discs in de speler zijn geplaatst of als het externe apparaat niet is aangesloten, wordt die functie overgeslagen. FM1FM2FM3CD-spelerBluetooth®audioAUX iPod of USB-geheugenMW Regelen van het volume Druk op + van de toets volume te verlagen. Houd gen.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een album STAP 1 STAP 2 Druk op om Bluetooth ®-audio in te schakelen. Houd de toets of op ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Selecteren van een map STAP 1 STAP 2 Druk op om USB-geheugen te selecteren. Houd de toets of op ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Selecteren van een CD in de CD-wisselaar STAP 1 3 om de CD-speler in te schakelen. Houd de toets of op hoort.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ® Bluetooth -audiosysteem Met het Bluetooth®-audiosysteem kunt u via draadloze communicatie door de luidsprekers van de auto genieten van muziek op een draagbare digitale audiospeler (draagbare speler). Dit audiosysteem ondersteunt Bluetooth®, een draadloos datasysteem dat muziek op draagbare spelers kan afspelen zonder kabels. Als uw draagbare speler geen Bluetooth® ondersteunt, werkt het Bluetooth®-audiosysteem niet.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ■ Bij overdracht van de auto Initialiseer het systeem om te voorkomen dat anderen toegang hebben tot uw persoonlijke gegevens. ( Blz. 305) ■ Informatie over Bluetooth® Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc. ■ Compatibele modellen ● Bluetooth®-specificaties: 3 Interieur Ver. 1.1 of hoger (Aanbevolen: Ver. 1.2 of hoger) ● Volgende profielen: • A2DP (Advanced Audio Distribution Profile) Ver. 1.0 of hoger (Aanbevolen: Ver. 1.
3-3.
3-3.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Maak geen verbinding met een draagbare speler en bedien geen knoppen. OPMERKING ■ Om schade aan draagbare spelers te voorkomen Laat nooit een draagbare speler achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen waardoor de speler beschadigd kan raken.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ® Gebruik van het Bluetooth -audiosysteem ■ Audiosysteem Display Een melding, naam, nummer, enz. wordt weergegeven. Kleine letters en speciale karakters kunnen niet worden weergegeven.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Eerste gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Alvorens het Bluetooth®-audiosysteem te gebruiken moet een Bluetooth® compatibele draagbare speler in het systeem worden geregistreerd. Volg de onderstaande procedure om een draagbare speler te registreren (koppelen): STAP 1 Druk op . en selecteer BT•A MENU met STAP 2 Selecteer “BT•A Setup” met STAP 3 Selecteer “Pair Audio” (koppelen audio) met . , en , en .
3-3.
3-3.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Selecteren van een album Druk om het gewenste album te selecteren op () of (). Selecteren van muziekstukken Druk op of van om het gewenste muziekstuk te selecteren. Afspelen en pauzeren van muziekstukken Druk om een muziekstuk af te spelen of te pauzeren op ( ). 3 Vooruitspoelen en terugspoelen van muziekstukken Interieur Houd om vooruit of terug te spoelen of van ingedrukt totdat u een pieptoon hoort.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Blz. 265 ■ Functies Bluetooth®-audiosysteem Afhankelijk van de draagbare speler die is verbonden met het systeem kunnen bepaalde functies niet beschikbaar zijn. ■ Display Er kunnen maximaal 12 karakters tegelijk worden weergegeven. Bij 13 of meer karakters kunnen de volgende karakters worden weergegeven door ingedrukt te houden totdat een pieptoon hoorbaar is. Er kunnen maximaal 24 karakters worden weergegeven.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Instellen van een Bluetooth® compatibele draagbare speler Door een draagbare speler te registreren in het Bluetooth®-audiosysteem kan het systeem werken. De volgende functies kunnen worden gebruikt voor geregistreerde draagbare spelers: ■ Functies en bediening Volg onderstaande stappen om voor iedere functie toegang te krijgen tot het menu.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Registreren van een draagbare speler Selecteer “Pair Audio” (koppelen audio) met , en en voer de procedure voor het registreren van een draagbare speler uit. (Blz. 274) Selecteren van de te gebruiken draagbare speler STAP 1 Selecteer “Select Audio” (selecteren audio) met . STAP 2 Selecteer de te gebruiken speler met , en . Selecteer “From Car” (van auto) of “From Audio” (van audio) met , en .
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem De pincode wijzigen STAP 1 STAP 2 Selecteer “Set Passkey” (pincode instellen) met . Selecteer een 4 tot 8-cijferig getal met , , en en . Voer de cijfers een voor een in. STAP 3 Druk nogmaals op wanneer de gehele pincode is ingevoerd. Wanneer het te registreren getal 8 cijfers heeft, hoeft drukt te worden. niet inge- Verwijderen van een geregistreerde draagbare speler STAP 1 Selecteer “Delete Audio” (audio verwijderen) met en .
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ® Instellen Bluetooth -audiosysteem ■ Systeeminstellingen en bediening Volg onderstaande stappen om voor iedere instelling toegang te krijgen tot het menu. STAP 1 Druk op om BT•A MENU te selecteren of druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met , en . STAP 2 Selecteer “System Setup” (systeeminstellingen) met en .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Handsfree-systeem voor een mobiele telefoon Het handsfree-systeem maakt het mogelijk uw mobiele telefoon te gebruiken zonder dat u deze vast hoeft te houden. Het systeem ondersteunt het Bluetooth®-protocol. Bluetooth® is een draadloos systeem waarmee de mobiele telefoon contact legt met het handsfreesysteem zodat er gesprekken kunnen worden gevoerd.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Onderwerp 284 Bladzijde Gebruik van het handsfree-systeem ■Wanneer u het handsfree-systeem voor de eerste keer gebruikt Blz.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Onderwerp Bladzijde Gebruik van het telefoonboek ■Een nieuw telefoonnummer toevoegen ■De opgeslagen naam in het telefoonboek wijzigen ■Overzicht weergeven van de opgeslagen gegevens ■Snelkeuze instellen ■Opgeslagen gegevens verwijderen ■Snelkeuze verwijderen Blz.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Bij overdracht van de auto Initialiseer het systeem om te voorkomen dat anderen toegang hebben tot uw persoonlijke gegevens. (Blz. 305) ■ Over Bluetooth® Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc. ■ Compatibele modellen Compatibel met HFP (Hands Free Profile) Ver. 1.0 of hoger (Aanbevolen: Ver. 1.5) en OPP (Object Push Profile) Ver. 1.1.
3-4.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Gebruik de mobiele telefoon niet tijdens het rijden of gebruik de Bluetooth®-functie. OPMERKING ■ Voorkomen van schade aan de mobiele telefoon Laat uw mobiele telefoon niet achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen, waardoor uw telefoon beschadigd kan raken.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Audiosysteem Display Er wordt een melding, naam, telefoonnummer, enz. weergegeven. Kleine letters en speciale karakters kunnen niet worden weergegeven.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Stuurwieltoetsen Volume Tijdens een binnenkomend gesprek: Past het beltoonvolume aan Tijdens een gesprek: Past het ontvangstvolume aan Het volume van de stembegeleiding kan niet met deze toets worden ingesteld.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Wanneer u het handsfree-systeem voor de eerste keer gebruikt Voordat u het handsfree-systeem kunt gebruiken, moet u eerst een mobiele telefoon in het systeem registreren. Wanneer het systeem wordt gestart terwijl er geen mobiele telefoon is geregistreerd, wordt automatisch de telefoonregistratiemodus ingeschakeld.
3-4.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Automatisch afstellen van het volume Wanneer de rijsnelheid 80 km/h of hoger is, wordt het volume automatisch hoger. Wanneer de rijsnelheid onder de 70 km/h komt, keert het volume weer naar het eerder ingestelde niveau terug. ■ Handelingen die niet kunnen worden uitgevoerd tijdens het rijden ● Bediening van het systeem met , en ● Een mobiele telefoon in het systeem registreren ■ De pincode wijzigen Blz.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Bellen via een opgeslagen naam STAP 1 Druk op de spraaktoets en noem de opgeslagen naam. De gewenste naam of het nummer wordt weergegeven. STAP 2 Bel via een van de onderstaande methodes: a. Druk op de toets gesprek aannemen. b. Selecteer “Dial” (bellen) met , en . Als de uitgesproken naam niet wordt herkend, selecteer dan in STAP 1 , en de gewenste naam.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Een gesprek doorsturen Tijdens het tot stand brengen van een gesprek, wanneer een gesprek wordt ontvangen en tijdens een gesprek kan een oproep worden doorgestuurd tussen de mobiele telefoon en het systeem. Gebruik een van de onderstaande methodes: a. Gebruik de mobiele telefoon. Raadpleeg de handleiding van de mobiele telefoon voor de bediening. b. Druk op de toets gesprek aannemen*.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Instellen van een mobiele telefoon Wanneer een mobiele telefoon in het handsfree-systeem wordt geregistreerd, kan het systeem worden gebruikt. De volgende functies zijn beschikbaar voor geregistreerde mobiele telefoons: ■ Functies en bediening Volg onderstaande stappen om voor iedere functie toegang te krijgen tot het menu. STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met , en .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Een mobiele telefoon registreren Selecteer “Pair Phone” (telefoon koppelen) met , en en voer onderstaande procedure uit om een mobiele telefoon te registreren. (Blz. 292) Een mobiele telefoon selecteren voor gebruik STAP 1 Selecteer “Select Phone” (telefoon selecteren) met en . STAP 2 Selecteer de te gebruiken mobiele telefoon met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) De pincode wijzigen STAP 1 STAP 2 Selecteer “Set Passkey” (pincode instellen) met . Selecteer een 4 tot 8-cijferig getal met , , en en . Voer de cijfers een voor een in. STAP 3 Druk nogmaals op wanneer de gehele pincode is ingevoerd. Wanneer het te registreren getal 8 cijfers heeft, hoeft drukt te worden. niet inge- Een geregistreerde mobiele telefoon verwijderen STAP 1 Selecteer “Delete Phone” (telefoon verwijderen) met en .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Instelling beveiliging en systeem Volg onderstaande stappen om voor iedere instelling toegang te krijgen tot het menu. ■ Beveiligingsinstellingen en bediening STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met , en . STAP 2 Selecteer “Security” (beveiliging) met , en Selecteer een van de onderstaande mogelijkheden met en : ● De pincode instellen of wijzigen “Set PIN” (pincode instellen) STAP 3 .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) De pincode instellen of wijzigen ■ Een pincode instellen STAP 1 Selecteer “Set PIN” (pincode instellen) met . STAP 2 Voer met , en , en , en een pincode in. Voer de cijfers van de code een voor een in. ■ De pincode wijzigen STAP 1 Selecteer “Set PIN” (pincode instellen) met . STAP 2 Voer met , en de geregistreerde pincode in. Voer met , en een nieuwe pincode in. STAP 3 Voer de cijfers van de code een voor een in.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Het adres en de naam van het Bluetooth®-toestel weergeven STAP 1 Selecteer “Device Name” (naam apparaat) met . , en STAP 2 Druk op of om het adres en de naam van het Blue® tooth -toestel weer te geven. STAP 3 Selecteer met “Go Back” (terug) met , en terug te keren naar “System Setup” (systeeminstellingen). om Systeeminitialisatie STAP 1 STAP 2 Selecteer “Initialize” (initialiseren) en vervolgens “Confirm” (bevestigen) met , en .
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Gebruik van het telefoonboek Volg onderstaande stappen om voor iedere instelling toegang te krijgen tot het menu. STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Phonebook” (telefoonboek) met , en .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Toevoegen Selecteer “Add Entry” (item toevoegen) met , en . STAP 2 Gebruik een van de onderstaande methoden om een telefoonnummer in te voeren: Telefoonboekgegevens uit de mobiele telefoon doorsturen: STEP2-1 Selecteer “By Phone” (via de telefoon) en vervolgens “Confirm” (bevestigen) met , en . STEP2-2 Wanneer “Transfer” (versturen) op het display verschijnt, kunt u de gegevens van de mobiele telefoon doorsturen.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) STAP 4 Selecteer “Confirm” (bevestigen) met , STAP 5 Selecteer nogmaals “Confirm” (bevestigen) met . en . , en Wanneer in STAP 5 “Speed Dial” (snelkeuze) wordt geselecteerd i.p.v. “Confirm” (bevestigen) wordt het net toegevoegde telefoonnummer als snelkeuze geregistreerd. De opgeslagen naam in het telefoonboek wijzigen STAP 1 Selecteer “Change Name” (naam wijzigen) met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Snelkeuzenummers instellen STAP 1 Selecteer “Speed Dial” (snelkeuzenummer) met . STAP 2 Selecteer het gewenste nummer met , en . Selecteer de gewenste voorkeuzetoets en registreer de gegevens voor snelkeuze volgens een van onderstaande methodes: a. Druk op de gewenste voorkeuzetoets en selecteer “Confirm” (bevestigen) met , en . b. Houdt de gewenste voorkeuzetoets ingedrukt.
3-5. Gebruik van de interieurverlichting Overzicht interieurverlichting Uw Lexus is uitgerust met instapverlichting om u behulpzaam te zijn bij het instappen. Naar de functie van het systeem wordt de verlichting, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding, automatisch in- en uitgeschakeld, afhankelijk van de aanwezigheid van de elektronische sleutel, het vergrendeld/ ontgrendeld zijn van de portieren, het openen/sluiten van de portieren en de stand van het contact. 3 Interieur Leeslampjes voor (Blz.
3-5. Gebruik van de interieurverlichting Verlichting voetenruimte voor Instapverlichting spiegelvoet Door de regelknop van de dashboardverlichting geheel naar links te draaien, wordt de verlichting van de selectiehendel en de voetenruimte voor uitgeschakeld.
3-5.
3-5.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden 3 Interieur Dashboardkastje Fleshouders/portiervakken Bekerhouders Achterste deel middenconsole/bekerhouder Extra opbergvak (indien aanwezig) WAARSCHUWING ■ Zaken die niet in de opbergvakken moeten worden achtergelaten Laat geen brillen, aanstekers of spuitbussen achter in de opbergvakken.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Dashboardkastje Dashboardkastje Openen (drukknop) Vergrendelen met mechanische sleutel Ontgrendelen met mechanische sleutel ■ Verlichting dashboardkastje De verlichting gaat branden als het contact AAN (IGNITION ON) staat. ■ Hoofdschakelaar ontgrendeling achterklep In het dashboardkastje bevindt zich de hoofdschakelaar van de achterklepontgrendeling. (Blz. 49) WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Houd het dashboardkastje gesloten.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Achterste deel middenconsole Opbergmogelijkheid in de middenconsole Trek aan de knop om de vergrendeling ongedaan te maken. Verschuif de armsteun. Trek aan de knop om de vergrendeling ongedaan te maken. Klap de armsteun omhoog. ■ Verlichting opbergvak console De verlichting gaat branden als het contact AAN (IGNITION ON) staat.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Bekerhouders Bekerhouders Voor (type dat ingedrukt moet worden) Druk de voorzijde van het deksel naar beneden en klap het deksel open. Voor (uitschuiftype) Trek aan de knop om de vergrendeling ongedaan te maken. Verschuif de armsteun. Achter Druk de bekerhouders in de armsteun midden achter naar beneden en laat deze vervolgens los.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Bekerhouders en fleshouders/portiervakken ■ Gebruik van de bekerhouder voor (uitschuiftype) voor het opbergen van kleine voorwerpen Verwijder het inzetstuk uit de bekerhouder. WAARSCHUWING 3 ■ Voorwerpen die niet in de bekerhouder mogen worden geplaatst Interieur Zet niets anders in de bekerhouders dan bekers of blikjes. Andere voorwerpen kunnen bij een aanrijding of sterk afremmen uit de houder worden geslingerd en letsel veroorzaken.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Fleshouders/portiervakken en extra opbergvak WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Houd de portiervakken gesloten. Anders kunt u in geval van een aanrijding of plotseling sterk afremmen letsel oplopen. Extra opbergvak (indien aanwezig) Druk op het achterste deel van het klepje om het te openen. Druk nogmaals op het klepje om het te sluiten. WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Houd het extra opbergvak tijdens het rijden gesloten.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Zonnekleppen Tegen voorruit: Kantel de zonneklep omlaag. Tegen zijruit: Kantel de zonneklep omlaag, neem hem uit de haak en draai hem tegen de zijruit.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Make-upspiegels Open het kapje. De verlichting gaat branden als het afdekkapje opzij geschoven wordt.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Klok Instellen van de uren. Instellen van de minuten. Afronden op het dichtstbijzijnde hele uur.* *: bijv. 1:00 - 1:29 1:00 1:30 - 1:592:00 ■ De klok wordt weergegeven als Het contact in stand ACC of AAN (IGNITION ON) staat.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Navigatieschakelaars Met de navigatieschakelaars kunnen de instellingen van diverse systemen worden gewijzigd. De instellingen worden weergegeven op het multi-informatiedisplay. ■ Bediening van de navigatieschakelaars STAP 1 Zet het multi-informatiedisplay in de stand voor het wijzigen van de instellingen. Druk op OFF. STAP 2 , of de toets ON/ Selecteer het onderwerp waarvan de instellingen moeten worden gewijzigd.
3-7. Overige voorzieningen in interieur STAP 3 Wijzigen van de instellingen. Druk op de toets ON/OFF om de instelling te wijzigen (bijv. AAN/UIT). ■ Systemen waarvan de instellingen kunnen worden gewijzigd met behulp van de navigatieschakelaars Inbraaksensor (Blz. 89) AAN/UIT 3 Interieur Lexus Parking Assist-sensor (Blz. 188) AAN/UIT (indien aanwezig) Dagrijverlichting (Blz. 164) aan/uit Pre-Crash Brake-systeem (Blz.
3-7. Overige voorzieningen in interieur ■ Wijzigen van de instellingen De instellingen van de weergegeven onderwerpen kunnen alleen onder de volgende omstandigheden worden gewijzigd: ● Inbraaksensor: Als het contact UIT staat en de alarminstallatie niet is ingeschakeld. ● Lexus Parking Assist-sensor: Als het contact AAN (IGNITION ON) staat. ● Andere systemen dan de hierboven genoemde: Als het contact AAN (IGNITION ON) staat en de auto stilstaat.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Asbakken Voor Druk op het achterste deel van het klepje om het te openen. Druk nogmaals op het klepje om het te sluiten. Druk op de hendel om de asbak te verwijderen. Achter Trek aan de klep van de asbak om hem te openen. 3 Interieur Druk de plaat naar beneden en trek de asbak omhoog om hem te verwijderen. WAARSCHUWING ■ Indien niet in gebruik Houd de asbak gesloten. Anders kunt u in geval van een aanrijding of plotseling sterk afremmen letsel oplopen.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Aansteker Druk de achterzijde van het klepje in om het klepje te openen en druk de aansteker naar beneden. Als de aansteker gereed is voor gebruik, springt hij omhoog. ■ De aansteker kan worden gebruikt als Het contact in stand ACC of AAN (IGNITION ON) staat. WAARSCHUWING ■ Indien niet in gebruik Houd het deksel gesloten. Anders kunt u in geval van een aanrijding of plotseling sterk afremmen letsel oplopen.
3-7. Overige voorzieningen in interieur 12V-accessoireaansluiting Op de 12V-accessoireaansluiting kunnen 12V-accessoires worden aangesloten die minder dan 10 A verbruiken. 3 ■ De 12V-accessoireaansluiting kan worden gebruikt als Interieur Het contact in stand ACC of AAN (IGNITION ON) staat. OPMERKING ■ Om schade aan de 12V-accessoireaansluiting te voorkomen Sluit de 12V-accessoireaansluiting af met het kapje, als de aansluiting niet in gebruik is.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Stoelverwarming De stoelen worden verwarmd Linker voorstoel Rechter voorstoel ■ De stoelverwarming kan worden gebruikt als Het contact AAN (IGNITION ON) staat. ■ Indien niet in gebruik Zet de knop op 0. Het controlelampje gaat uit. 330 Het controlelampje gaat branden. Hoe hoger het cijfer, hoe warmer de stoelen worden.
3-7. Overige voorzieningen in interieur WAARSCHUWING ■ Verbranding ● Wees voorzichtig als onderstaande personen op een stoel met stoelverwarming plaatsnemen om te voorkomen dat ze zich branden: • Baby's, kleine kinderen, oudere personen, zieken en gehandicapten • Personen met een gevoelige huid • Personen die oververmoeid zijn • Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende medicijnen (slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Armsteun Trek de armsteun naar beneden om hem te kunnen gebruiken. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de armsteun Plaats geen al te zware last op de armsteun.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Skiluik Lange voorwerpen kunnen in de auto worden vervoerd door het skiluik in de leuning van de achterbank te openen. STAP 1 Trek de armsteun naar beneden. STAP 2 Til het deksel van het skiluik op. 3 Interieur STAP 3 Open het skiluik vanuit de bagageruimte en plaats de bagage.
3-7. Overige voorzieningen in interieur WAARSCHUWING ■ Indien niet in gebruik Controleer of het skiluik gesloten is. Is dit niet het geval, dan kunnen er bij een aanrijding, of sterk afremmen voorwerpen uit de bagageruimte in de cabine terechtkomen, waardoor letsel kan ontstaan.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Kledinghaakjes Druk het kledinghaakje in om het te gebruiken. WAARSCHUWING ■ Zaken die niet aan het kledinghaakje mogen worden gehangen 3 Interieur Hang geen kleerhanger, hard voorwerp of voorwerp met scherpe punten aan het kledinghaakje. Als de curtain airbags geactiveerd worden, kunnen deze voorwerpen projectielen worden en ernstig letsel veroorzaken.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Vloermat Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de juiste wijze op de vloerbedekking. Zet de vloermat vast met de bijgeleverde haken (clips). Raadpleeg voor meer informatie de (meegeleverde) gebruiksaanwijzing van de klemhaken van de vloermat. WAARSCHUWING Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Kenmerken bagageruimte ■ Bagagehaken In de bagageruimte zijn haken aanwezig waaraan de bagage kan worden vastgezet.
3-7. Overige voorzieningen in interieur ■ Riem voor vastzetten gevarendriehoek Losmaken Vastzetten ■ Mat bagageruimte Trek de handgreep omhoog om de mat in de bagageruimte op te klappen. De handgreep kan worden vastgehaakt aan de rand van de bagageruimte. WAARSCHUWING ■ Als de bagagehaken niet in gebruik zijn Klap, om letsel te voorkomen, de bagagehaken in de ruststand als ze niet worden gebruikt.
3-7. Overige voorzieningen in interieur OPMERKING ■ Bij het sluiten van de achterklep Laat de handgreep niet vastgehaakt zitten aan de rand van de bagageruimte. Hierdoor kan de mat beschadigd raken.
3-7.
Onderhoud en verzorging 4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het exterieur........................ 342 Schoonmaken en beschermen van het interieur......................... 345 4-2. Onderhoud Onderhoudsvoorschriften....... 348 4 4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden......................... 351 Motorkap......................................... 354 Plaatsen van een garagekrik ........................... 355 Motorruimte..
4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het exterieur Voer het volgende uit om uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden. ● Spoel de auto van boven naar beneden af met schoon water en spoel vuil en stof uit de wielkasten en van de onderkant van de auto. ● Was de auto met een spons of een zachte doek (bijv. een zeemlap). ● Verwijder hardnekkige vlekken met een autowasmiddel en spoel grondig af met water. ● Veeg overtollig water weg.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Lakstift (indien aanwezig) Uw dealer kan u een lakstift leveren om kleine plekjes en krassen in het lakwerk bij te werken. Wanneer u zo'n beschadiging ontdekt, kunt u het plekje het beste meteen bijwerken, anders zal het plaatwerk gaan roesten. De truc om de plek zo onzichtbaar mogelijk bij te werken, is alleen dát stukje met het kwastje aan te raken waar de lak af is. Gebruik zo weinig mogelijk lak en breng geen lak rondom de beschadigde plek aan.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Om aantasting van de lak en corrosie van de carrosserie en onderdelen te voorko- men (aluminium velgen, enz.
4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het interieur Voer het volgende uit om het interieur van uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: ■ Beschermen van het interieur Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken schoon met een in lauw water gedompelde doek. ■ Schoonmaken van lederen bekleding ● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. ● Veeg overtollig vuil en stof weg met een zachte doek en een verdund oplosmiddel.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Onderhoud van lederen bekleding Om het leder in een goede conditie te houden, raadt Lexus u aan het twee keer per jaar schoon te maken. ■ Schoonmaken van de vloerbedekking Er zijn verschillende reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel verkrijgbaar. Gebruik een spons of een borstel om het schuim op de vloerbedekking aan te brengen. Wrijf met elkaar overlappende cirkels. Voeg geen water toe.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Reinigingsmiddelen ● Gebruik geen organische reinigingsmiddelen zoals wasbenzine of terpentine, alkali- sche of zuurhoudende middelen, textielverf, bleekmiddel of andere wasmiddelen. Wanneer u dit wel doet, kan de lak van uw auto worden aangetast of beschadigd. ● Gebruik geen was of cleaner. Gelakte delen van het dashboard of andere delen van het interieur kunnen beschadigd worden.
4-2. Onderhoud Onderhoudsvoorschriften Om veilig en economisch te kunnen rijden is het van essentieel belang dat uw auto goed verzorgd en onderhouden wordt. Lexus raadt u aan uw auto als volgt te onderhouden. ■ Periodiek onderhoud Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onderhoudsschema. Zie het onderhoudsboekje en het garantieboekje voor het onderhoudsschema.
4-2. Onderhoud ■ Waar naar toe voor goed onderhoud? Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Lexus u aan om alle reparaties en onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. Laat door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een Lexus-dealer of erkende reparateur, die originele Lexus-onderdelen gebruikt.
4-2. Onderhoud WAARSCHUWING ■ Wanneer uw auto niet volgens de voorschriften is onderhouden Daardoor kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen, maar ook ernstig letsel worden veroorzaakt. ■ Waarschuwing met betrekking tot de accu Accupolen, aansluitingen en bijbehorende onderdelen bevatten lood. Een loodvergiftiging kan een hersenbeschadiging veroorzaken. Was daarom na werkzaamheden altijd uw handen. (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, dient u dit precies te doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven. Benodigdheden Controle van de accu (Blz. 364) • Warm water • Zuiveringszout • Vet • Universele sleutel (voor de bouten van de accukabels) Koelvloeistofniveau (Blz. 362) • Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Benodigdheden Bandenspanning (Blz. 372) Ruitensproeiervloeistof (Blz. 368) Benodigdheden • Bandenspanningsmeter • Compressor • Ruitensproeiervloeistof met antivries (voor gebruik onder winterse omstandigheden) • Trechter WAARSCHUWING In de motorruimte bevinden zich onderdelen en vloeistoffen die plotseling kunnen bewegen, heet worden of onder elektrische spanning staan. Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Veiligheidsbril Draag een veiligheidsbril om uw ogen te beschermen tegen rondvliegend of vallend materiaal, een straal vloeistof, enz. OPMERKING ■ Wanneer u het luchtfilter verwijdert Rijden zonder luchtfilter kan leiden tot overmatige beschadiging van de motor door vuil in de inlaatlucht. Ook kan er dan door terugslag brand ontstaan in de motorruimte.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorkap Ontgrendelen van de motorkap vanuit het interieur. STAP 1 Trek aan de ontgrendelingshendel. De motorkap zal iets omhoog springen. STAP 2 Trek de veiligheidshaak omhoog en open de motorkap. WAARSCHUWING ■ Controle voor het rijden Controleer of de motorkap goed dicht en vergrendeld is. Is dat niet het geval, dan kan de motorkap tijdens het rijden onverwachts opengaan, waardoor een ongeval of ernstig letsel kan ontstaan.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaatsen van een garagekrik Krik de auto uitsluitend op met een garagekrik onder een van de aangegeven kriksteunpunten. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en ernstig letsel veroorzaken. ■ Voor Kriksteunpunt Carterpan* *: Plaats de garagekrik zorgvuldig om te voorkomen dat per ongeluk de carterpan als kriksteunpunt wordt gebruikt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Bij het opkrikken van uw auto: Belangrijke punten die u in acht moet nemen ter voorkoming van ernstig letsel: ● Krik de auto op met een garagekrik van het type dat op de afbeelding staat. ● Als u een garagekrik gebruikt, volg dan de instructies in de handleiding van de gara- gekrik. ● Gebruik niet de schaarkrik die bij uw auto is geleverd. ● Houd geen lichaamsdelen onder een auto die alleen door een krik wordt onder- steund.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorruimte * * Accu Oliepeilstok (Blz. 364) Motorolievuldop (Blz. 360) Zekeringenkast (Blz. 381) Sproeierreservoir (Blz. 368) 4 Onderhoud en verzorging (Blz. 359) Elektrische koelventilatoren Condensor (Blz. 364) Radiateur (Blz. 364) Koelvloeistofreservoir (Blz. 362) *: Auto's met rechtse besturing: Deze bevinden zich aan de tegenovergestelde zijde van de motorruimte.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorafdekkap ■ Verwijderen afdekkap motorruimte Voor Buitenzijde * *: Draai met een sleutel de moer los tot de afdekkap van de motorruimte kan worden verwijderd.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Plaatsen van de clips en de moer * Druk het uiteinde van de clip tegen een harde ondergrond, bijvoorbeeld een werkbank, om het middelste gedeelte omhoog te drukken. Plaatsen *: Druk de clip zo ver mogelijk omlaag. Vastdrukken Motorolie Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme, afgezette motor. ■ Controle van motorolie STAP 1 Plaats de auto op een vlakke ondergrond.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 6 Veeg de peilstok met een schone doek af en steek de peilstok weer volledig in de motor. Minimum Maximum ■ Motorolie bijvullen Als het oliepeil onder het onderste merkteken of er net boven ligt, moet u olie bijvullen van het type zoals hierna is vermeld, of van hetzelfde type waarmee de motor eerder werd gevuld. Controleer welke kwaliteit motorolie wordt voorgeschreven en leg de benodigdheden voor het bijvullen klaar.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Motorolieverbruik ● De hoeveelheid motorolie die wordt verbruikt, hangt o.a. af van de viscositeit van de olie, de kwaliteit van de olie en de wijze waarop met de auto wordt gereden. ● Bij het rijden op hoge snelheden en veelvuldig accelereren en decelereren zal een hoger olieverbruik optreden. ● Een splinternieuwe motor gebruikt tijdelijk meer olie.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Om ernstige motorschade te voorkomen Controleer regelmatig het oliepeil. ■ Bij het olie verversen of bijvullen: ● Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt. ● Vul nooit te veel olie bij; het oliepeil mag nooit boven het bovenste merkteken komen, aangezien de motor dan beschadigd kan raken. ● Controleer na het olie verversen altijd het oliepeil met de peilstok. ● Controleer of de olievuldop goed is vastgedraaid.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Als het koelvloeistofniveau korte tijd na het bijvullen weer is gezakt: Controleer de radiateur, de slangen, de dop van het koelvloeistofreservoir, de aftapkraan en de waterpomp. Als u geen lekkage kunt vinden, laat dan een Lexus-dealer of erkende reparateur de radiateurdop testen en het koelsysteem controleren op lekkages. ■ Selectie van koelvloeistof Gebruik alleen Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Radiateur en condensor Controleer de radiateur en de condensor en verwijder eventueel vuil. Als een van bovenstaande onderdelen extreem vuil is of als u niet zeker bent van de staat ervan, laat dan uw auto nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING ■ Als de motor oververhit raakt Raak om brandwonden te voorkomen de radiateur en de condensor niet aan. Accu Controleer de accu als volgt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Buitenkant van de accu Controleer de accu op gecorrodeerde en loszittende klemmen, scheuren en een loszittende bevestigingsbeugel. Accupolen Klembeugel Massakabel 4 Onderhoud en verzorging ■ Controle van de accuvloeistof Controleer of het niveau zich tussen het bovenste en het onderste streepje bevindt. Bovenste streepje Onderste streepje Als het niveau zich op of onder het onderste streepje bevindt, moet gedestilleerd water worden bijgevuld.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Bijvullen van gedestilleerd water Laag STAP 1 STAP 2 In orde Verwijder de vuldop. Gedestilleerd water bijvullen. Als het bovenste streepje niet zichtbaar is, controleer dan het vloeistofniveau van bovenaf door recht in de vulopening te kijken. STAP 3 Draai de vuldop na het bijvullen weer goed vast. ■ Voorzorgsmaatregelen voor het opladen van de accu Tijdens het laden van de accu ontstaat een licht ontvlambare en explosieve waterstof.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Chemicaliën in de accu Accuzuur is giftig en bijtend en kan het ontstaan van een licht ontvlambare en explosieve waterstof veroorzaken. Neem bij werkzaamheden bij of aan de accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen: ● Veroorzaak geen vonken met gereedschap. ● Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de accu. ● Voorkom dat ogen, huid of kleren in contact komen met de elektrolyt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Bij het opladen van de accu Probeer de accu nooit bij te laden bij draaiende motor. Controleer ook of alle accessoires zijn uitgeschakeld. Sproeierreservoir Als een sproeier niet werkt of een waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay, kan het sproeierreservoir leeg zijn. Vul uitsluitend bij met speciale ruitensproeiervloeistof.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Banden Vervang de banden als de slijtage-indicatoren in het loopvlak zichtbaar zijn. ■ Controleren van de banden Nieuwe band Slijtage-indicator Versleten band De plaats van de slijtage-indicatoren wordt aangegeven met de tekst TWI of de indicatie op de wang van de band.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Wisselen van wielen Type A De banden mogen niet worden verwisseld, aangezien elke band en elk wiel een vaste plaats onder de auto heeft. Type B De banden mogen niet worden verwisseld, aangezien de banden voor en achter verschillend zijn. ■ Banden vervangen Blz. 375 ■ Brede banden U zult wellicht bemerken dat de banden iets sneller slijten en minder grip bieden op besneeuwde en/of beijzelde wegen in vergelijking met standaardbanden.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Bij het controleren of vervangen van de banden Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen kan schade aan de aandrijflijn en gevaarlijke rijeigenschappen veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Gebruik geen banden van verschillende merken of bandenmaten, of met verschillende profielen door elkaar.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Bandenspanning Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben. De bandenspanning moet ten minste eenmaal per maand gecontroleerd worden. Lexus beveelt u echter aan de bandenspanning eens per twee weken te controleren. (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Een goede bandenspanning zorgt voor een langere levensduur van de banden Houd de bandenspanning op de juiste waarde. Anders kunnen zich de volgende omstandigheden voordoen, die kunnen leiden tot ongevallen en letsel.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Velgen Vervang de velg als deze beschadigingen, zoals verbuigingen of scheuren, vertoont of erg gecorrodeerd is. Als een beschadigde velg niet wordt vervangen, kan de band van de velg raken of kan de auto moeilijk beheersbaar worden. ■ Keuze van velg Let er bij het vervangen van een velg op, dat deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde diameter, velgbreedte en inset* heeft. De juiste vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Banden en velgen vervangen (indien aanwezig) Elke band en elk wiel heeft een vaste plaats onder de auto. Zorg er daarom bij het vervangen van banden en velgen voor dat ze op de plaats worden aangebracht die op de achterzijde van de velg staat aangegeven. FR: Rechts voor FL: Links voor RR: Rechts achter RL: Links achter WAARSCHUWING ■ Vervangen van velgen ● Gebruik alleen de in deze handleiding aanbevolen maat velgen en banden.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Interieurfilter Het interieurfilter moet regelmatig worden gereinigd of vervangen, om de optimale werking van de airconditioning te behouden. ■ Verwijderen STAP 1 Zet de airconditioning in de stand RECIRCULEREN. De filterhouder kan niet worden verwijderd als de stand BUITENLUCHT is geselecteerd. STAP 2 376 Zet het contact UIT. STAP 3 Open het dashboardkastje. Trek het schot omhoog en verwijder het. STAP 4 Verwijder de afdekkap van het filter.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Reinigen Blaas het filter vanaf de onderzijde schoon met perslucht, wanneer het stoffig is. Houd 5 cm afstand tussen het blaaspistool en het filter, en blaas gedurende ongeveer 2 minuten met 500 kPa (5,0 kg/cm2 of bar, 72 psi). Indien perslucht niet beschikbaar is, laat het filter dan reinigen door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Vervangen Verwijder het interieurfilter uit de filterhouder en vervang het.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Voorkomen van beschadigingen ● Controleer altijd bij gebruik van de airconditioning of het filter geplaatst is. ● Reinig het filter niet met water.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Batterij elektronische sleutel Vervang de batterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt. ■ De volgende zaken zijn benodigd: ● Sleufkopschroevendraaier ● Kleine kruiskopschroevendraaier ● Lithiumbatterij (CR1632) ■ Vervangen van de batterij Neem de mechanische sleutel uit de houder. STAP 2 Verwijder de afdekplaat. STAP 3 Verwijder de lege batterij. 4 Onderhoud en verzorging STAP 1 Plaats een nieuwe batterij met de positieve zijde (+) boven.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Als de batterij van de elektronische sleutel ontladen is Dit kan leiden tot de volgende verschijnselen. ● Het Smart entry-systeem met startknop en de afstandsbediening kunnen abnormaal werken. ● Het bereik van de afstandsbediening is kleiner. ■ Gebruik een CR1632 lithiumbatterij ● Batterijen zijn verkrijgbaar bij een Lexus-dealer of erkende reparateur, juweliers of fotospeciaalzaken.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Controleren en vervangen van zekeringen Als een bepaalde stroomverbruiker niet werkt, kan het zijn dat een zekering is doorgebrand. Controleer in dat geval de desbetreffende zekering en vervang deze indien nodig. Zet het contact UIT. Motorruimte (zekeringenkast type B): Verwijder de motorafdekkap. (Blz. 358) STAP 3 Open het deksel van de zekeringenkast. Motorruimte STAP 1 STAP 2 Druk de borglippen in en trek het deksel omhoog.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorruimte (zekeringenkast type B) Druk de borglippen in en trek het deksel omhoog. Dashboard bestuurderszijde Verwijder het deksel. Dashboard passagierszijde Verwijder het deksel. STAP 4 382 Zie in het geval van een elektrische storing “Plaats en stroomsterkte van zekeringen” (Blz. 385) voor meer informatie over de te controleren zekeringen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 5 Verwijder de zekering met de zekeringtrekker. Controleer of de zekering is doorgebrand. Type A STAP 6 Goede zekering Defecte zekering Vervang de zekering door een zekering met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast. 4 Onderhoud en verzorging Type B Goede zekering Defecte zekering Vervang de zekering door een zekering met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Type C Goede zekering Defecte zekering Neem contact op met een Lexusdealer of erkende reparateur. Type D Goede zekering Defecte zekering Neem contact op met een Lexusdealer of erkende reparateur. Verwijderen van de regeleenheid vóór (motorruimte: zekeringenkast type B) Druk de borglippen in en trek het deksel omhoog.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaats en stroomsterkte van zekeringen ■ Motorruimte (zekeringenkast type A) Zekering Ampère Circuit ALT-S 7,5 A Laadsysteem 2 TURN-HAZ 15 A Alarmknipperlichten, richtingaanwijzers 3 IG2 MAIN 20 A IG2, IGN, GAUGE 4 RAD NO. 2 30 A Audiosysteem 5 D/C CUT 20 A DOME, MPX-B 6 RAD NO.
4-3.
4-3.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering 13 IG2 Ampère Circuit 10 A Ontsteking EFI NO. 2 10 A 15 H-LP R LWR 15 A Dimlicht (rechts) 16 H-LP L LWR 15 A Dimlicht (links) 17 F/PMP 25 A Brandstofsysteem 18 EFI 25 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, EFI NR.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Linkerzijde dashboard 390 Zekering Ampère Circuit 1 FR P/SEAT LH 30 A Elektrisch verstelbare stoelen 2 A/C 7,5 A Airconditioning 3 MIR HTR 15 A Buitenspiegelverwarming 4 TV NO. 1 10 A Display 5 FUEL OPEN 10 A Ontgrendeling tankdopklepje 6 TV NO.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Rechterzijde dashboard 392 Zekering Ampère Circuit 1 FR P/SEAT RH 30 A Elektrisch verstelbare stoelen 2 DOOR DL 15 A Centrale portiervergrendeling 3 OBD 7,5 A Diagnosesysteem 4 STOP SW 7,5 A Remlichten, VDIM, schakelblokkeersysteem, (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, Smart entrysysteem met startknop 5 TI & TE 20 A Elektrisch verstelbare stuurkolom 6 RAD NO.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Voorkomen van storingen en het ontstaan van brand Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in schade, brand en ernstig letsel. ● Monteer nooit een zekering voor een hogere stroomsterkte dan aangegeven, of een stukje metaal. ● Gebruik altijd een originele Lexus-zekering of een gelijkwaardige zekering. Vervang de zekering nooit door een stukje draad of metaal, ook niet tijdelijk.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Gloeilampen U kunt de onderstaande lampen desgewenst zelf vervangen. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur voor meer informatie over het vervangen van overige lampen. ■ Zorg voor een nieuwe gloeilamp Controleer het vermogen van de defecte gloeilamp. (Blz. 468) ■ Verwijderen afdekkap motorruimte Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Plaats lampen achter Richtingaanwijzer achter Mistachterlicht Achteruitrijlicht Vervangen van gloeilampen ■ Grootlicht STAP 1 Bij het vervangen van de lampen: Links Verwijder de bedradingsklem.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Rechts Verwijder de borgbout, de clip en vervolgens de luchtfilterinlaat. Verwijder de bedradingsklem. Verwijder de stekker. Verwijder de slang. Draai de klembout los. 4 Onderhoud en verzorging Verwijder de borgbouten en het luchtfilter.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 2 Draai het deksel linksom en verwijder het. STAP 3 Draai de lampvoet linksom. STAP 4 Neem de stekker los, terwijl de borglip omhoog wordt getrokken. Voor het plaatsen van de clip.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Mistlampen vóór STAP 1 Draai om het vervangen van de lamp te vereenvoudigen het stuurwiel volledig naar de andere kant. Verwijder de bouten van de wielkuip. 4 STAP 3 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. Onderhoud en verzorging STAP 2 Verwijder de wielkuip gedeeltelijk.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 4 Draai de lampvoet linksom. ■ Richtingaanwijzers voor STAP 1 Draai om het vervangen van de gloeilamp te vereenvoudigen het stuurwiel volledig naar de andere kant. Verwijder de bouten van de wielkuip. STAP 2 400 Verwijder de wielkuip gedeeltelijk.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 3 Draai de lampvoet linksom. STAP 4 Verwijder de gloeilamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Achteruitrijlichten en mistachterlichten Open de achterklep en verwijder STAP 1 de clips van de afdekplaat. STAP 2 Verwijder de afdekplaat gedeeltelijk. Verwijder de bedrading en draai de lampvoet linksom. Mistachterlicht Achteruitrijlicht STAP 3 Verwijder de gloeilamp. Mistachterlicht Achteruitrijlicht ■ Richtingaanwijzers achter STAP 1 402 Open de achterklep en verwijder de afdekkap.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 2 Verwijder de stekker en draai de lampvoet linksom. STAP 3 Verwijder de gloeilamp. 4 Onderhoud en verzorging ■ Andere lampen dan de hierboven genoemde Laat de onderstaande lampen vervangen door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Vervangen van de linker koplamp (grootlicht) Verwijder de borgbout en verplaats de vulpijp van het reservoir van de ruitensproeiers voor een gemakkelijke toegang tot de lampen. Vergeet na het vervangen van de gloeilamp niet om de borgbout vast te draaien. ■ Condensvorming in de koplampen Neem in de volgende gevallen contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur voor meer informatie.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Vervangen van gloeilampen ● Schakel de verlichting uit. Wacht na het uitschakelen van de verlichting tot de lampen zijn afgekoeld. De lampen kunnen erg heet worden en brandwonden veroorzaken. ● Raak het glas van de halogeenlamp niet aan met blote handen. Houd een lamp alleen vast bij de kunststof of metalen lampvoet. Als een halogeenlamp een kras heeft of is gevallen, kan deze defect raken of breken.
4-3.
Bij problemen 5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten................... 408 Als uw auto moet worden gesleept......................................... 409 Als u denkt dat er iets mis is....... 415 Uitschakelsysteem brandstofpomp ............................ 416 5 5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt........... 417 Als er een waarschuwingsmelding verschijnt.....................
5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten Gebruik de alarmknipperlichten wanneer de auto niet meer goed werkt of bij een aanrijding betrokken is. Druk op de toets om de alarmknipperlichten in te schakelen. Druk nogmaals op de toets om ze weer uit te schakelen. OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de accu Laat de alarmknipperlichten niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de motor niet draait.
5-1. Belangrijke informatie Als uw auto moet worden gesleept Als uw auto moet worden gesleept, adviseren wij u dat te laten doen door een Lexus-dealer of erkende reparateur of professioneel bergingsbedrijf, en daarbij gebruik te maken van een bril of een autoambulance. Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voorschriften in acht. Als de auto met de achterwielen in een bril gesleept wordt, moeten de voorwielen van de auto en de assen in goede conditie verkeren. (Blz.
5-1. Belangrijke informatie Sleepoog ■ Procedure bij slepen in een noodgeval STAP 1 Ontgrendel de parkeerrem. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N. STAP 3 Zet het contact in stand ACC (motor uit) of AAN (IGNITION ON) (draaiende motor). WAARSCHUWING ■ Waarschuwing ● Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept. Voorkom plotseling wegrijden of plotselinge bewegingen waardoor er extreme krachten op het sleepoog en de sleepkabel of -ketting worden uitgeoefend.
5-1. Belangrijke informatie Plaatsen van het sleepoog STAP 1 Verwijder het afdekkapje van het sleepoog met een sleufkopschroevendraaier. Plaats een doek tussen de schroevendraaier en de carrosserie, zoals aangegeven in de afbeelding. STAP 2 Plaats het sleepoog in de opening en draai het zo ver mogelijk met de hand vast. STAP 3 Draai het sleepoog stevig vast met behulp van de wielmoersleutel. 5 Bij problemen ■ Plaats van sleepoog Blz.
5-1. Belangrijke informatie WAARSCHUWING ■ Plaatsen van het sleepoog op de auto Controleer of het sleepoog goed vastzit. Als dat niet het geval is, kan het sleepoog tijdens het slepen losraken. Dit kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan. Slepen met een takelwagen OPMERKING ■ Om beschadiging van de carrosserie te voorkomen Sleep de auto niet met een takelwagen, noch vooruit, noch achteruit.
5-1. Belangrijke informatie Slepen met een bril Aan de voorzijde Gebruik een dolly onder de achterwielen. Aan de achterzijde Zet het contact in de stand ACC zodat het stuurslot niet ingeschakeld is. 5 OPMERKING Bij problemen ■ Voorkomen van ernstige beschadiging van de transmissie Sleep een auto nooit aan de voorzijde met de achterwielen op de grond. ■ Om beschadiging van de auto te voorkomen ● Sleep de auto nooit aan de achterzijde als het contact UIT staat.
5-1. Belangrijke informatie Vervoeren op een trailer/autoambulance Als uw Lexus wordt getransporteerd op een autoambulance, zet de auto dan vast zoals aangegeven in afbeelding. Als uw auto met touwen of kettingen wordt vastgezet, moeten de aangegeven bevestigingshoeken 45 zijn. Trek de touwen of kettingen niet te strak aan omdat hierdoor schade aan de auto kan ontstaan.
5-1. Belangrijke informatie Als u denkt dat er iets mis is Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, kan het zijn dat uw auto afgesteld of gerepareerd moet worden. Neem zo snel mogelijk contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Zichtbare symptomen ● Lekkage onder de auto (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage echter normaal).
5-1. Belangrijke informatie Uitschakelsysteem brandstofpomp Het uitschakelsysteem van de brandstofpomp onderbreekt de brandstoftoevoer naar de motor om de kans op brandstoflekkage te verkleinen als de motor afslaat of als een airbag wordt geactiveerd als gevolg van een ongeval. Volg onderstaande procedure om de motor opnieuw te starten als het systeem geactiveerd is. STAP 1 STAP 2 Zet het contact in stand ACC of UIT. Start de motor opnieuw.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt... Voer op rustige wijze onderstaande handelingen uit als een van de waarschuwingslampjes gaat branden of knipperen. Als een van de lampjes gaat branden of knipperen en daarna weer uit gaat, is er niet noodzakelijkerwijs een defect in het systeem aanwezig. Breng de auto direct tot stilstand. Doorrijden met de auto kan gevaarlijk zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Breng de auto direct tot stilstand. De volgende waarschuwing geeft aan dat er schade aan de auto kan ontstaan die kan leiden tot een ongeval. Breng de auto onmiddellijk tot stilstand op een veilige plaats en laat uw auto direct controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Waarschuwingslampje laadsysteem Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het laadsysteem van de auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging Geeft aan dat er een storing is in de elektrische stuurbekrachtiging. Waarschuwingslampje Pre-Crash Safety-systeem (indien aanwezig) Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Pre-Crash Safetysysteem van de auto. Als de navigatieschakelaar wordt gebruikt om het Pre-Crash Brake-systeem te deactiveren, gaat dit waarschuwingslampje knipperen. (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Waarschuwingslampje laag brandstofniveau Resterende hoeveelheid brandstof (ongeveer 11 l [2,9 gal., 2,4 lmp. gal.] of minder) (In het instrumentenpaneel) (Op middenpaneel) Correctieprocedure Vul de brandstoftank. Controlelampje veiligheidsgordel bestuurder (waarschuwingszoemer)*2 Doe de veiligheidsgordel om. Waarschuwt de bestuurder om de veiligheidsgordel om te doen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Als het motorcontrolelampje tijdens het rijden gaat branden Het motorcontrolelampje zal gaan branden als de brandstoftank helemaal leeg is. Vul onmiddellijk brandstof bij, als de brandstoftank leeg is. Het motorcontrolelampje gaat na een aantal ritten uit. Laat het systeem nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur als het motorcontrolelampje niet dooft.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als er een waarschuwingsmelding verschijnt Blijf kalm en voer onderstaande handelingen uit als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-informatiedisplay: Centraal waarschuwingslampje Het centrale waarschuwingslampje gaat ook branden of knipperen om aan te geven dat er op dat moment een melding wordt weergegeven in het multiinformatiedisplay.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Breng de auto direct tot stilstand. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding in het multiinformatiedisplay. De volgende waarschuwing geeft aan dat er schade aan de auto kan ontstaan die kan leiden tot een ongeval. Breng de auto onmiddellijk tot stilstand op een veilige plaats en laat uw auto direct controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. Waarschuwingsmelding Details Geeft aan dat de oliedruk niet in orde is.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Laat uw auto onmiddellijk controleren. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding in het multiinformatiedisplay. Het niet laten onderzoeken van de oorzaak van de volgende waarschuwingen kan leiden tot een abnormale werking van het systeem en mogelijk een ongeval veroorzaken. Laat uw auto direct controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de Lexus Parking Assist-sensor. De knipperende sensor in het display werkt niet goed. (Indien aanwezig) (Knipperen en daarna continu aan) (Knipperen) Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het adaptieve cruise control-systeem. Druk één keer op de toets ON-OFF om het systeem uit te schakelen en druk nogmaals op de toets om het systeem weer in te schakelen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de herstelprocedures. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding in het multiinformatiedisplay. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingsmelding verdwijnt. Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Geeft aan dat een of meerdere portieren niet goed gesloten zijn. Het systeem geeft tevens aan welk portier niet goed gesloten is.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Geeft aan dat de achterklep niet geheel gesloten is. knippert en een zoemer klinkt om aan te geven dat de achterklep niet goed gesloten is (als de rijsnelheid 5 km/h of hoger is). (Knipperen) Sluit de achterklep. Geeft aan dat het schuifdak niet geheel gesloten is (als het contact UIT staat Sluit het schuifdak. en het bestuurdersportier geopend is).
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Knipperen) Details Correctieprocedure Geeft aan dat het ruitensproeiervloeistofniveau laag is. Vul uitsluitend bij met speciale ruitensproeiervloeistof. Geeft aan dat het motoroliepeil laag is. Controleer het oliepeil en vul indien nodig olie bij. Deze melding kan verschijnen als de auto op een helling staat. Zet de auto op een vlakke ondergrond en controleer of de melding verdwijnt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details (Knipperen en daarna continu aan) Geeft aan dat de sensor van de adaptieve cruise control vuil of bedekt met ijs is. Reinig de sensor. Geeft aan dat het adaptieve cruise controlsysteem de afstand tot de voorligger niet kan bepalen. • Schakel naar de rijstand NORMAL of SPORT. • Als de ruitenwissers aan zijn, zet ze dan uit of in de intervalstand of in de stand langzaam.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Knipperen) Details Correctieprocedure Geeft aan dat de kans op een aanrijding groot is, of dat het Pre Crash Brakesysteem in werking is. Trap het rempedaal in om de snelheid te verlagen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de herstelprocedures. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingslampjes uitgaan. Zoemer interieur Een keer Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding (Verschijnt gedurende 10 seconden.) Een keer 3 keer Correctie procedure Geeft aan dat er werd geprobeerd de motor zonder de elektronische sleutel te starten, of de elektronische sleutel werkte niet normaal.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Een keer Continu Zoemer exterieur Details Correctie procedure 3 keer Geeft aan dat het bestuurdersportier is geopend en gesloten met de selectiehendel in stand P, terwijl het contact in een andere stand dan UIT staat en de elektronische sleutel uit het detectiegebied is gehaald. Zet het contact UIT om de locatie van de elektronische sleutel te bevestigen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Een keer Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding Details Correctie procedure (Verschijnt gedurende 10 seconden.) Geeft aan dat de batterij van de sleutel bijna leeg is. Vervang de batterij. (Blz. 379) Geeft aan dat de startknop twee keer in de stand ACC is gezet zonder dat de motor is gestart nadat een gesloten portier is geopend. Druk op de startknop terwijl het rempedaal ingetrapt wordt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur 1 keer Een keer Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding Details Correctie procedure Geeft aan dat de elektronische sleutel niet goed werkt. Blz. 448 *: Als de motor niet start wanneer de elektronische sleutel zich in de auto bevindt, kan de batterij van de sleutel ontladen zijn of zijn er mogelijk problemen met de ontvangst van het signaal. (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto een lekke band heeft Verwijder het wiel met de lekke band en monteer het reservewiel. Het reservewiel kan alleen worden gebruikt voor de voorwielen. ■ Voor het opkrikken van de auto ● Breng de auto tot stilstand op een stevige, vlakke ondergrond. ● Activeer de parkeerrem. ● Zet de selectiehendel in stand P. ● Zet de motor af. ● Schakel de alarmknipperlichten in.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Verwijderen van het reservewiel 436 STAP 1 Til de haak van de afdekplaat op de vloer in de bagageruimte op. STAP 2 Zet de afdekplaat vast met de haak. STAP 3 Draai de bevestiging van het reservewiel los.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Vervangen van wiel met een lekke band STAP 1 Leg blokken voor de wielen. Lekke band Positie wielblok Links Achter het rechter achterwiel Rechts Achter het linker achterwiel Links Voor het rechter voorwiel Rechts Voor het linker voorwiel Voor Achter STAP 2 Draai de wielmoeren iets los (één slag). 5 Bij problemen STAP 3 Draai deel A van de krik met de hand aan totdat de uitsparing in de kop van de krik in contact komt met het krikpunt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 4 Draai de krik vervolgens verder omhoog totdat het wiel vrij van de grond is. STAP 5 Verwijder alle wielmoeren en het wiel. Leg het wiel met de buitenzijde omhoog op de grond, om krassen op de velg te voorkomen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Plaatsen van het reservewiel Verwijder eventueel aanwezige verontreinigingen van het contactvlak van de velg. STAP 1 Als er verontreinigingen op het contactvlak aanwezig zijn, kunnen tijdens het rijden de wielmoeren los lopen, waardoor het wiel los kan raken van de auto. STAP 2 Taps gedeelte Velg STAP 3 Plaats het reservewiel en draai de wielmoeren met de hand allemaal ongeveer even ver op de wielbout.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 5 Berg het wiel met de lekke band, de krik en het gereedschap op. ■ Het compacte reservewiel ● Op de band van het compacte reservewiel staat aan de zijkant de aanduiding TEMPORARY USE ONLY. Gebruik het compacte reservewiel alleen tijdelijk in noodgevallen. ● Controleer de bandenspanning van het compacte reservewiel. (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ● Krik de auto niet op als er nog iemand in de auto aanwezig is. ● Plaats niets op of onder de krik als de auto wordt opgekrikt. ● Krik de auto niet verder op dan voor het verwisselen van het wiel noodzakelijk is. ● Plaats de auto op bokken als u onder de auto moet zijn. Let er vooral bij het laten zakken van de auto op dat er niemand die aan de auto werkt of zich in de onmiddellijke nabijheid van de auto bevindt, gewond kan raken.
5-2.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de motor niet wil aanslaan Als de motor niet wil aanslaan terwijl wel de juiste startprocedures zijn gevolgd (Blz. 137), kan dat de volgende oorzaken hebben. ■ De motor slaat niet aan terwijl de startmotor wel normaal werkt. Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken. ● Er is onvoldoende brandstof aanwezig in de tank. Vul de brandstoftank. ● De motor kan verzopen zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Noodstartfunctie Als de motor niet start maar de startknop normaal werkt, kan de motor aan de hand van de volgende stappen voorlopig worden gestart: Activeer de parkeerrem. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand P. STAP 3 Zet het contact in stand ACC. STAP 4 Houd de startknop gedurende 15 seconden ingedrukt en houd het rempedaal stevig ingetrapt. Ook als de auto aan de hand van deze stappen kan worden gestart, kan er een storing in het systeem zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de selectiehendel niet in een andere stand dan stand P gezet kan worden Als de selectiehendel niet in een andere stand gezet kan worden terwijl u het rempedaal ingetrapt hebt, kan er een probleem aanwezig zijn in het schakelblokkeersysteem (een systeem dat voorkomt dat de selectiehendel per ongeluk in een andere stand gezet kan worden). Laat uw auto direct controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als u uw sleutels verliest Een Lexus-dealer of erkende reparateur kan een nieuwe sleutel maken met behulp van een van de andere originele sleutels en met behulp van het sleutelnummer op uw plaatje met sleutelnummer. (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de elektronische sleutel niet goed werkt Als de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto onderbroken wordt (Blz. 32) of als de elektronische sleutel niet kan worden gebruikt omdat de batterij leeg is, kunnen het Smart entry-systeem met startknop en de afstandsbediening niet worden gebruikt. In dergelijke gevallen kunnen de portieren en de achterklep worden geopend of kan de motor worden gestart volgens onderstaande procedure.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Achterklep Draai de mechanische sleutel rechtsom om de achterklep te ontgrendelen. Als het alarm ingeschakeld was, zal het afgaan. ( Blz. 89) Wijzigen van de standen van het contact en starten van de motor STAP 1 STAP 2 Zet de selectiehendel in stand P en trap het rempedaal in. Raak de startknop aan met de zijde van de elektronische sleutel met het Lexus-embleem.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Wijzigen van de standen van het contact: Druk binnen 10 seconden na het klinken van de zoemer de startknop in en houd daarbij het rempedaal ingetrapt. Iedere keer dat er op de startknop gedrukt wordt, wordt de stand gewijzigd. (Blz. 138) Starten van de motor: Druk binnen 10 seconden na het klinken van de zoemer de startknop in en houd daarbij het rempedaal ingetrapt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de accu ontladen is Als de accu van de auto ontladen is, kan de motor met behulp van de onderstaande procedures worden gestart. U kunt contact opnemen met een Lexus-dealer of erkende reparateur. Als u de beschikking hebt over een set startkabels en een tweede voertuig met een 12V-accu, kunt u uw Lexus starten met behulp van de onderstaande hulpstartprocedure. STAP 1 Aansluiten van de startkabels. Verwijder de motorafdekplaat.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Start de motor van de tweede auto. Verhoog het motortoerental iets en laat de motor gedurende ongeveer 5 minuten met het verhoogde toerental draaien om de accu van uw auto op te laden. STAP 3 Open en sluit een van de portieren terwijl het contact UIT staat. STAP 4 Laat de tweede auto op het iets verhoogde toerental draaien, zet het contact AAN en start de motor van uw auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Voorkomen van brand of explosie Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om te voorkomen dat het licht ontvlambare gas dat uit de accu kan komen, per ongeluk tot ontbranding komt. ● Zorg ervoor dat de startkabel aangesloten wordt op de juiste accupool en niet per ongeluk in aanraking komt met een ander onderdeel dan de bedoelde accupool. ● Laat de startkabels geen kortsluiting maken met de “+” en “-” polen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de motor oververhit raakt Als de motor oververhit raakt: STAP 1 STAP 2 STAP 3 STAP 4 STAP 5 Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en schakel de automatische airconditioning uit. Controleer of er stoom onder de motorkap vandaan komt. Als er stoom te zien is: Zet de motor af. Open nadat de stoom is verdwenen de motorkap voorzichtig en start de motor opnieuw.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 6 Vul indien nodig koelvloeistof bij. In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof bij de hand hebt. (Blz. 464) Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Oververhitting Als u het volgende merkt, kan dat duiden op oververhitting van de motor. ● Het display met de koelvloeistoftemperatuur knippert of de motor levert merkbaar minder vermogen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Bijvullen van koelvloeistof Wacht totdat de motor is afgekoeld, alvorens koelvloeistof bij te vullen. Vul het systeem langzaam met koelvloeistof. Het te snel bijvullen van koelvloeistof bij een hete motor kan schade aan de motor veroorzaken.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto vastzit Voer de volgende procedures uit als de banden doorslippen of als de auto vastzit in modder, sneeuw, enz. STAP 1 STAP 2 STAP 3 STAP 4 STAP 5 Zet de motor af. Activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand P. Verwijder modder, sneeuw of zand rond het doorslippende wiel. Plaats een stuk hout, stenen of andere materialen die ervoor kunnen zorgen dat de banden weer grip krijgen onder de banden. Start de motor opnieuw.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht In noodgevallen, als het onmogelijk is om de auto op de normale manier tot stilstand te brengen, kunt u de auto op de volgende manier tot stilstand brengen: STAP 1 Trap het rempedaal met beide voeten stevig in. Rem niet pompend, omdat er dan meer kracht nodig is om de auto tot stilstand te brengen. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N.
5-2.
Specificaties 6 6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.) ................................................ 460 Informatie over brandstof ......... 469 6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeurs-instellingen ..............
6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.) Afmetingen en gewichten Totale lengte 4.660 mm (183,4 in.) Totale breedte 1.815 mm (71,4 in.) Totale hoogte* 1.415 mm (55,7 in.) Wielbasis 2.730 mm (107,4 in.) Spoorbreedte: Voor 1.560 mm (61,4 in.) Achter 1.520 mm (59,8 in.) Maximaal toelaatbaar totaalgewicht (GVW) 2.120 kg (4.673 lb.) Maximale asbelasting 1.115 kg (2.458 lb.
6-1. Specificaties Het voertuigidentificatienummer staat ook op het typeplaatje. ■ Motornummer Het motornummer is op de aangegeven plaats ingeslagen in het motorblok. ■ Chargenummer Alleen voor Nederland: Elke door Louwman & Parqui ingevoerde Lexus-automobiel krijgt een chargenummer. Dit nummer staat op de sticker die aan de binnenzijde van de klep van het dashboardkastje is geplakt. Vermeld bij eventuele correspondentie of het inwinnen van telefonische informatie, altijd het chargenummer van uw auto.
6-1. Specificaties Motor Uitvoering 2UR-GSE Type 8-cilinder in V, 4-takt benzinemotor Boring x slag 94,0 89,5 mm (3,70 3,52 in.) Cilinderinhoud 4.969 cm3 (303,2 cu. in.) Dynamoriemspanning Automatische afstelling Brandstof 462 Brandstofsoort EU: Uitsluitend loodvrije benzine conform de Europese norm EN228 Behalve EU: Uitsluitend loodvrije benzine Octaangetal (RON) 95 of hoger Inhoud brandstoftank (referentie) 64 l (16,9 gal., 14,0 Imp. gal.
6-1. Specificaties Smering Inhoud carter (verversen indicatie) zonder filter met filter 8,2 l (8,7 qt., 7,2 Imp. qt.) 9,3 l (9,8 qt., 8,2 Imp. qt.) ■ Keuze motorolie De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota-motorolie. Lexus beveelt het gebruik van originele Toyota-motorolie aan. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt.
6-1. Specificaties Het gedeelte 5W geeft aan dat de olie ervoor zorgt dat de motor goed start bij koud weer. Olie met een lage waarde voor de W zorgt dat de motor goed start bij koud weer. De 30 in 5W-30 geeft de viscositeit weer wanneer de olie op bedrijfstemperatuur is. Olie met een hogere viscositeit is mogelijk beter geschikt wanneer met hoge snelheden of met veel belading wordt gereden.
6-1. Specificaties Ontsteking Bougies Merk Elektrodenafstand DENSO FK20HBR11 1,1 mm (0,043 in.) OPMERKING ■ Bougies met iridium elektroden Gebruik alleen bougies met iridium elektroden. De elektrodenafstand kan bij deze bougies niet worden afgesteld bij het afstellen van de motor.
6-1. Specificaties Automatische transmissie Inhoud* 11,0 l (11,6 qt., 9,7 Imp. qt.) Soort vloeistof Originele Toyota automatische-transmissievloeistof ATF WS *: De aangegeven hoeveelheid is een globale hoeveelheid. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur als verversen noodzakelijk is.
6-1.
6-1.
6-1. Specificaties Informatie over brandstof Gebruik alleen loodvrije benzine conform de Europese norm EN228. Gebruik loodvrije brandstof met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto. ■ Kleinere vulopening van de brandstoftank voor loodvrije benzine Om vergissingen bij tankstations te voorkomen, is uw Lexus uitgerust met een kleinere vulopening.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Uw auto is voorzien van verschillende elektronische functies die naargelang uw persoonlijke voorkeur kunnen worden ingesteld. Deze voorkeursinstellingen kunnen alleen met speciaal gereedschap worden uitgevoerd door een Lexus-dealer of erkende reparateur. Sommige voorkeursinstellingen zijn van invloed op de instellingen van andere functies. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Afstandsbediening (Blz. 42) Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling Werkingssignaal (alarmknipperlichten) Aan Uit Zoemer portierslot Aan Uit Functie ontgrendelen achterklep Aan Uit Functie Werking ontgrendelen achterklep Portierslot (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Elektrisch bedienbare ruiten (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Automatische verlichting (Blz. 163) Ruitenwissers en ruitensproeier (Blz. 167) Lexus Parking Assist-sensor (Blz. 188) Verlichting (Blz.
6-2.
Trefwoordenlijst Afkortingen .............................................476 Alfabetische index.................................477 Wat moet u doen als............................. 486 Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie over de uitrusting die betrekking heeft op het navigatiesysteem, zoals het audiosysteem.
Afkortingen Afkortingen/acroniemen AFKORTINGEN 476 BETEKENIS ABS Antiblokkeersysteem AI-SHIFT Artificial Intelligence Shift CRS Baby- en kinderzitjes DISP Display DRL Dagrijverlichting ECT Elektronisch geregelde transmissie ELR Blokkeerautomaat EPS Elektrische stuurbekrachtiging LED Lichtgevende diode LSD Differentieel met beperkte slip PCS Pre-Crash Safety-systeem SRS Airbagsysteem TRC Traction Control VDIM Geïntegreerd voertuigmanagementsysteem VIN Voertuigidentificatienu
Alfabetische index Alfabetische index A A/C ............................................................. 216 Aansteker ................................................328 ABS ............................................................. 194 ACC, stand ...............................................137 Accessoireaansluiting ........................329 Accu Controle.................................................364 Als de accu ontladen is ................
Alfabetische index iPod........................................................... 247 MP3-/WMA-bestanden, discs ......................................................240 Radio........................................................ 229 USB-aansluiting ..................... 247, 254 USB-speler...........................................254 Automatische koplampverstelling ............................ 165 Automatische transmissie Als de selectiehendel niet in een andere stand dan stand P gezet kan worden.....
Alfabetische index Cruise control Adaptieve cruise control .................175 Cruise control .........................................171 Curtain airbags......................................... 97 Hill Start Assist Control-systeem ....194 Hoofdsteunen Afstellen ................................................... 60 I D Dagteller.................................................... 153 Dashboardkastje.................................... 316 Dashboardkastje, verlichting............
Alfabetische index Koplampen Gasontladingslampen, voorzorgsmaatregelen .............. 405 Lampen vervangen ..........................395 Schakelaar...............................................163 Vermogen............................................ 468 Koplampsproeiers................................. 170 Krik Krik plaatsen (garagekrik).............355 Krik, in auto ...........................................435 Krikslinger................................................435 L Leeslampjes Schakelaar.....
Alfabetische index P Paddle shift-schakelaars........... 144, 146 Parkeerlichten voor Lampen vervangen ..........................395 Schakelaar...............................................163 Vermogen............................................ 468 Parkeerrem................................................151 Parking Assist-sensoren.....................188 PCS ........................................................... 200 Pech, wat te doen Als de accu ontladen is ................
Alfabetische index Ruiten Achterruitverwarming..................... 224 Ruitbediening...........................................74 Ruitensproeiers.....................................167 Ruitensproeiers Controle................................................ 368 Rijden in de winter, voorbereidingen en controles ......................................209 Schakelaar...............................................167 Ruitenwissers............................................
Alfabetische index Stoelverwarming................................330 Verstellen..................................................53 Verstellen, voorzorgsmaatregelen ..................53 Stoelverwarming...................................330 Stuurbekrachtiging ............................... 194 Stuurwiel Audiotoetsen .......................................265 Geheugen stuurwielverstelling .....54 Verstellen..................................................
Alfabetische index Verlichting Alarmknipperlicht, schakelaar......................................... 408 Instapverlichting buitenzijde ........... 311 Instapverlichting dak ........................... 311 Instapverlichting .................................... 311 Interieurverlichting, schakelaar.....313 Lampen vervangen ..........................395 Leeslampje, schakelaar ....................314 Lichtschakelaar.....................................163 Make-upverlichting ..........................
Alfabetische index Smart entry-systeem met startknop...............................................431 Stuurslot.................................................. 424 Waarschuwingszoemers Geopend portier .................................419 Remsysteem...........................................417 Veiligheidsgordels, waarschuwingssysteem................419 Wassen en in de was zetten.............342 Wielen ....................................................... 374 WMA-bestanden, disc.......................
Wat moet u doen als... Wat moet u doen als... De auto een lekke band heeft Blz. 435 Als de auto een lekke band heeft Blz. 443 Als de motor niet wil aanslaan De motor niet wil aanslaan Blz. 84 Startblokkering Blz. 450 Als de accu ontladen is De selectiehendel geblokkeerd is Blz. 445 Als de selectiehendel niet in een andere stand dan stand P gezet kan worden Het display met de koelvloeistoftemperatuur knippert Blz.
Wat moet u doen als... Een waarschuwings- of controlelampje gaat branden Blz. 417 Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt... ■Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampje remsysteem Blz. 417 Controlelampje veiligheidsgordel Blz. 419 bestuurder Waarschuwingslampje antiblokkeerBlz. 418 systeem Controlelampje veiligheidsgordel Blz. 419 voorpassagier Waarschuwingslampje laag brandstofniveau Blz. 419 Centraal waarschuwingslampje Blz.
INFORMATIE VOOR HET TANKSTATION Veiligheidshaak Ontgrendeling achterklep Tankdopklepje Blz. 354 Blz. 49 Blz. 81 Ontgrendelingshendel motorkap Ontgrendeling tankdopklepje Bandenspanning Blz. 354 Blz. 81 Blz. 467 Inhoud brandstoftank (referentie) Brandstofsoort Bandenspanning koud Hoeveelheid motorolie (Verversen indicatie) Motorolie 488 64 l (16,9 gal., 14,0 Imp. gal.) Blz. 82, 462 Blz. 467 liter (qt., Imp. qt.
HANDLEIDING LEXUS IS F 08-2010 01651-46010-F0 HANDLEIDING LEXUS IS F