HANDLEIDING LEXUS RX 450h 2013 07-2013 01651-50013-00 HANDLEIDING LEXUS RX 450h
INHOUDSOPGAVE 1 Voordat u gaat rijden Informatie over het hybridesysteem en het afstellen en bedienen van systemen als de portiersloten, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over veilig rijden. 3 Interieur Airconditioning en audiosystemen, en andere systemen in het interieur die het rijden tot een comfortabele ervaring maken. 4 Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van uw auto, uitvoeren van doe-het-zelfonderhoud en onderhoudsinformatie.
INHOUDSOPGAVE Trefwoordenlijst Raadpleeg bij auto's met een navigatiesysteem de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie over de onderstaande uitrusting. • Navigatiesysteem • Bedieningspaneel ventilatie/verwarming/airconditioning • Voorruitverwarming 1 Voordat u gaat rijden 1-1. Hybridesysteem Hybridesysteem .............................. 26 Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem............................. 30 Energiemonitor/ verbruiksscherm...........................
1-7. Antidiefstalsysteem Startblokkering .............................. 126 Supervergrendeling..................... 132 Alarm ................................................. 133 1-8. Veiligheidsinformatie De juiste houding achter het stuur ......................................... 140 SRS-airbags..................................... 142 Baby- en kinderzitjes................... 153 Plaatsen van veiligheidssystemen voor kinderen .............................. 163 Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag .....
INHOUDSOPGAVE Trefwoordenlijst 2-5. Rijinformatie Voorzorgsmaatregelen bij terreinauto's ............................... 300 Lading en bagage ....................... 305 Rijden in de winter ...................... 308 Rijden met een aanhangwagen (auto's met vierwielaandrijving)................... 312 Rijden met een aanhangwagen (auto's met tweewielaandrijving) ............... 322 3 Interieur 3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning ...........................
3-3. Gebruik van de interieurverlichting Overzicht interieurverlichting 422 • Interieurverlichting en leeslampjes .................................. 423 • Interieurverlichting en leeslampjes .................................. 424 3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden ............ 425 • Dashboardkastje ....................... 426 • Fleshouders/portiervakken.. 427 • Bekerhouders............................. 428 • Consolevak ..................................
INHOUDSOPGAVE 4 Trefwoordenlijst Onderhoud en verzorging 4-1. Onderhoud en verzorging Reiniging en bescherming van het exterieur........................ 456 Schoonmaken en beschermen van het interieur......................... 459 4-2. Onderhoud Onderhoud en reparatie .......... 462 4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij het zelf uitvoeren van onderhoud en controles................................. 465 Motorkap.........................................
6 Specificaties 6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, oliepeil, enz.)......... 616 Informatie over brandstof.......... 631 Trefwoordenlijst Afkortingen........................................... 646 1 Alfabetische index .............................. 647 Wat moet u doen als... ....................... 660 2 6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen ................................... 633 3 6-3.
Overzicht Exterieur Ruitenwissers Blz. 235 Schuifdak ∗ Blz. 116 Elektrisch bedienbaar zonnescherm∗ Blz. 120 Voorruitverwarming ∗, * Blz. 334 Buitenspiegels Blz. 110 Motorkap Blz. 468 Dagrijverlichting/ Parkeerlichten voor Blz. 229 Richtingaanwijzers Blz. 204 Mistlampen voor Blz. 234 Koplampen Blz.
Achterruitverwarming* Blz. 333 Tankdopklep Blz. 122 Portieren Blz. 73 Banden Blz. 487 ●Wisselen Blz. 580 ●Vervangen ●Bandenspanning Blz. 626 Achterlichten Blz. 229 Achterruitenwisser Blz. 239 Achterklep Blz. 77 Schakelaar voor het openingssysteem van de achterklep Blz. 77 Mistachterlichten Blz. 234 Richtingaanwijzers achter Blz. 204 ∗: Indien aanwezig *: Raadpleeg bij auto's met een navigatiesysteem de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie.
Overzicht Interieur Side airbags voor Blz. 142 Veiligheidsgordels Blz. 101 Hoofdsteunen Blz. 99 Schakelaars ruitbediening Blz. 113 Achterstoelen Blz. 91 Armsteun Blz. 445 Extra opbergvak ∗ Blz. 433 Side airbags achter Blz. 142 Bekerhouders Blz. 428 Entertainmentsysteem achterpassagiers ∗, *2 10 RX 450h_EE Portiervakken Blz. 427 Fleshouders Blz. 427 Voorstoelen Blz. 88 Bestuurdersairbag Blz. 142 Knie-airbags Blz. 142 Voorpassagiersairbag Blz. 142 Accessoireaansluiting Blz. 440 Consolevak Blz.
A Interieurverlichting Blz. 423 Leeslampjes Blz. 423 Handgrepen Blz. 447 Binnenspiegel met antiverblindingsstand Blz. 108 Rear View Monitor-systeem ∗ Blz. 275 Extra opbergvak ∗ Blz. 433 Interieurverlichting Blz. 423 Leeslampjes Blz. 423 Curtain airbags Blz. 142 Schuifdakschakelaars ∗ Blz. 116 Kledinghaakjes Blz. 446 Schakelaars elektrisch bedienbaar zonnescherm∗ Blz. 120 Uitschakeltoets inbraaksensor en hellingsensor∗ Blz. 133 Zonnekleppen*3 Blz. 435 Make-upspiegels Blz.
Overzicht Interieur B Vergrendelknoppen portier Blz. 73 Toetsen ergonomisch geheugen ∗ Blz. 95 Schakelaars buitenspiegels Blz. 110 Schakelaars centrale vergrendeling Blz. 73 Schakelaars ruitbediening Blz. 113 Blokkeerschakelaar ruitbediening Blz.
C Selectiehendel hybridetransmissie Blz. 197 Deblokkeerschakelaar Blz. 596 Remote Touch ∗, * Bekerhouders Blz. 428 Vloermat Blz. 448 Schakelaar VSC OFF Blz. 283 Schakelaar EV-modus Blz. 194 Schakelaars stoelverwarming ∗/ Schakelaars stoelverwarming en stoelventilator ∗ Blz. 443 ∗: Indien aanwezig *: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem.
Overzicht Instrumentenpaneel Lichtschakelaar Blz. 229 Dashboardkastje Blz. 426 Richtingaanwijzerschakelaar Blz. 204 Hoofdschakelaar Schakelaar mistlampen Blz. 234 elektrisch bedienbare achterklep ∗ Blz. 79 Meters en tellers Blz. 207 Multi-informatiedisplay Blz. 216 Claxon Blz. 206 Startknop Blz. 188 Ontgrendelingshendel motorkap Blz. 468 Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers Blz. 235 Achterruitenwisser- en -sproeierschakelaar Blz. 239 Schakelaar stuurverstelling Blz. 106 Parkeerrempedaal Blz.
A Zonder navigatiesysteem Schakelaar alarmknipperlichten Blz. 544 Multifunctioneel display ●Regeling verlichting display Blz. 439 ●Weergave buitentemperatuur Blz. 438 ●Klok Blz. 437 ●Weergave airconditioning Blz. 326 Airconditioningsysteem Blz. 326 ●Audiodisplay Blz. 335 Audiosysteem Blz. 335 Schakelaar achterruit- en buitenspiegelverwarming Controlelampje antidiefstalsysteem Blz. 333 Blz.
Overzicht Instrumentenpaneel B Stuurwieltoetsen audiosysteem*1 Blz. 390 Telefoonschakelaar*1 Blz. 393 Schakelaar camera opzij ∗, *2 Spraaktoets*1 Blz. 393 Multi-informatietoetsen Blz. 216 Cruise control-schakelaar Blz. 242, 246 Schakelaar afstandsregeling ∗ Blz. 246 C Hoofdschakelaar head-up display ∗ Blz. 224 Schakelaar afstelling weergavecontrast∗ Blz. 224 Schakelaar afstelling weergavepositie∗ Blz. 224 Schakelaar stuurverwarming∗ Blz.
D Hoofdschakelaar hoogteregeling ∗ Blz. 268 Schakelaar Pre-Crash off ∗ Blz. 291 Resetknop waarschuwingssysteem bandenspanning∗ Blz. 489 E Bekerhouder Blz. 428 Draaiknop koplampverstelling ∗ Blz. 230 Schakelaar elektrisch bedienbare achterklep ∗ Blz. 77 Toetsen regelbare dashboardverlichting Blz. 208 Toets ODO/TRIP Blz. 208 Tankdopklepontgrendeling Blz. 122 Schakelaar koplampsproeiers ∗ Blz. 241 Schakelaar hoogteregeling ∗ Blz. 268 Schakelaar voorruitverwarming ∗, *1 Blz.
Overzicht Bagageruimte Extra opbergvakken Blz. 450 Schakelaar elektrisch bedienbare achterklep ∗ Blz. 77 Accessoireaansluiting Blz. 440 Bagageafdekking ∗ Blz. 451 Bagagehaken Blz. 450 Bagagehaken Blz.
A Bagageruimteverlichting Blz. 79 Schakelaar hoogteregeling ∗ Blz. 268 Ontgrendelhendels achterbank Blz.
Ter informatie Handleiding Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle mogelijke opties zijn in dit boekje opgenomen. Er zullen dan ook ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw Toyota van toepassing zijn. Alle specificaties in dit boekje waren actueel ten tijde van de druk.
Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie De inbouw van een zend-/ontvanginstallatie kan elektronische systemen beïnvloeden, zoals: ● Hybridesysteem ● (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem ● Cruise control-systeem ● Dynamic Radar Cruise Control-systeem ● Antiblokkeersysteem ● SRS-airbagsysteem ● Gordelspanner Neem voor voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking tot de inbouw van een zend-/ontvanginstallatie contact op met een Lexus-dealer.
WAARSCHUWING ■ Algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het rijden Rijden onder invloed: Ga niet rijden met uw auto als u alcohol of drugs gebruikt hebt omdat deze middelen invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid. Alcohol en bepaalde drugs vergroten de reactietijd, beïnvloeden het beoordelingsvermogen en hebben een negatieve invloed op de coördinatie, waardoor aanrijdingen kunnen ontstaan met ernstig letsel als gevolg. Defensief rijden: Rijd altijd defensief.
WAARSCHUWING ■ Afvoeren van het batterijpakket (tractiebatterij) Als uw auto wordt afgevoerd zonder dat het batterijpakket is verwijderd, bestaat de kans op zware elektrische schokken als hoogspanningsonderdelen, kabels en aansluitingen hiervan aangeraakt worden. Neem contact op met uw Lexus-dealer of erkende reparateur om het batterijpakket te laten verwijderen en af te voeren als uw auto gesloopt moet worden.
Symbolen die in dit handboek gebruikt worden Waarschuwingen en opmerkingen WAARSCHUWING Dit is een waarschuwing tegen iets wat mensen letsel kan toebrengen. U wordt geïnformeerd over wat u moet doen of niet moet doen, om het risico voor uzelf en voor anderen te verminderen. OPMERKING Dit is een waarschuwing tegen iets wat schade aan de auto of uitrusting ervan kan veroorzaken.
Voordat u gaat rijden 1-1. Hybridesysteem Hybridesysteem........................ 26 Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem...................... 30 Energiemonitor/verbruiksscherm ...................................... 35 Rijden met een hybrideauto.. 40 1 Binnenspiegel met antiverblindingsstand......... 108 Buitenspiegels........................... 110 1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak Elektrisch bedienbare ruiten 113 Schuifdak.................................... 116 1-2.
1-1. Hybridesysteem Hybridesysteem Uw auto is een hybridevoertuig. De eigenschappen van uw auto zijn anders dan die van conventionele auto's. Zorg ervoor dat u de eigenschappen van uw auto goed leert kennen en gebruik de functies voorzichtig. Bij het hybridesysteem werken een benzinemotor en een elektromotor (tractiemotor) samen, afhankelijk van de rijomstandigheden, om het brandstofverbruik en de uitstoot van uitlaatgassen te verminderen.
1-1. Hybridesysteem ■ Bij stilstand/tijdens wegrijden De benzinemotor wordt uitgeschakeld als de auto tot stilstand komt. Bij het wegrijden wordt de auto aangedreven door de elektromotor (tractiemotor). Bij lage snelheden, of bij het afrijden van een flauwe helling, wordt de benzinemotor uitgeschakeld en de elektromotor gebruikt. 1 Voordat u gaat rijden ■ Tijdens normaal rijden De auto wordt voornamelijk aangedreven door de benzinemotor.
1-1. Hybridesysteem ■ Omstandigheden waarin de benzinemotor mogelijk niet wordt uitgeschakeld De benzinemotor wordt automatisch gestart en uitgeschakeld.
1-1. Hybridesysteem ■ Geluiden en trillingen die bij een hybrideauto voorkomen Mogelijk zijn er geen motorgeluiden hoorbaar of trillingen voelbaar terwijl de auto wel kan rijden. Zet de selectiehendel altijd in stand P als de auto geparkeerd wordt. De volgende geluiden of trillingen kunnen hoorbaar of voelbaar zijn als het hybridesysteem in werking is en deze duiden niet op een defect: 1 ● Er kunnen motorgeluiden hoorbaar zijn uit het motorcompartiment.
1-1. Hybridesysteem Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem Wees voorzichtig met het hybridesysteem, aangezien dit een hoogspanningssysteem (maximaal ongeveer 650 V) bevat, evenals onderdelen die extreem heet worden als het hybridesysteem in werking is. Volg de aanwijzingen op de waarschuwingslabels op.
1-1. Hybridesysteem Ventilatieopeningen batterijpakket Voor het koelen van het batterijpakket (tractiebatterij) zijn er onder de achterstoel ventilatieopeningen aanwezig. Als deze openingen geblokkeerd worden, kan het batterijpakket oververhit raken, waardoor het vermogen dat het batterijpakket kan leveren, gereduceerd wordt.
1-1. Hybridesysteem ■ Als een waarschuwingslampje gaat branden, of een waarschuwingsmelding wordt weergegeven, of de kabels van de 12V-accu worden losgenomen Mogelijk start het hybridesysteem niet. Probeer in dat geval het systeem opnieuw te starten. Gaat het controlelampje READY niet branden, neem dan contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
1-1. Hybridesysteem WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen hoogspanning en hoge temperaturen De auto heeft zowel hoogspanningssystemen (wissel- en gelijkspanning) als een 12V-systeem. Beide hoogspanningssystemen (wissel- en gelijkspanning) zijn zeer gevaarlijk en kunnen zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken.
1-1. Hybridesysteem WAARSCHUWING ● Als uw auto gesleept moet worden, dient dit te gebeuren met beide voorwielen (auto's met tweewielaandrijving) of alle wielen (auto's met vierwielaandrijving) van de grond. Als de wielen die gekoppeld zijn aan de elektromotor (tractiemotor), tijdens het slepen de grond raken, kan de elektromotor elektriciteit blijven opwekken. Hierdoor kan elektriciteit weglekken en brand ontstaan. (→Blz. 545) ● Controleer het wegdek/de bodem onder de auto zorgvuldig.
1-1. Hybridesysteem Energiemonitor/verbruiksscherm U kunt de status van het hybridesysteem zien op het multi-informatiedisplay en op het scherm van het navigatiesysteem. Scherm navigatiesysteem (indien aanwezig) Multi-informatiedisplay 1 Voordat u gaat rijden Remote Touch* (indien aanwezig) Toets MENU Remote Touch-knop *: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie over de werking van de Remote Touch.
1-1. Hybridesysteem Select Auto. Als het scherm “Reisinformatie” of “Vorige data” verschijnt, selecteer dan “Energie”. STAP 2 Multi-informatiedisplay Druk meerdere keren op de toets “∧” of “∨” op het stuurwiel tot de energiemonitor wordt weergegeven.
1-1. Hybridesysteem Scherm navigatiesysteem Multi-informatiedisplay Wanneer de auto wordt aangedreven door de benzinemotor 1 Voordat u gaat rijden Wanneer het batterijpakket (tractiebatterij) wordt opgeladen Wanneer er geen energieoverdracht plaatsvindt Status batterijpakket (tractiebatterij) Bijna leeg Vol Bijna leeg Vol De volgende afbeeldingen zijn slechts voorbeelden en kunnen afwijken van de werkelijke situaties.
1-1. Hybridesysteem Verbruik (auto's met een navigatiesysteem) ■ Ritinformatie Druk op de Remote Touch op de toets MENU en selecteer “Auto”. Als het scherm “Reisinformatie” niet verschijnt, selecteer dan “Brandstofverbruik” op het scherm “Energiemonitor” of “Reisinformatie” op het scherm “Vorige data”.
1-1. Hybridesysteem ■ Eerdere gegevens Druk op de Remote Touch op de toets MENU en selecteer “Auto”. Als het scherm “Vorige data” niet verschijnt, selecteer dan “Brandstofverbruik” op het scherm “Energiemonitor” of “Vorige data” op het scherm “Reisinformatie”. 1 Voordat u gaat rijden Vorige data bijwerken Vorige data resetten Laagste brandstofverbruik in het verleden Gemiddeld brandstofverbruik Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een globale waarde.
1-1. Hybridesysteem Rijden met een hybrideauto Besteed aandacht aan de volgende punten om zuinig en milieuvriendelijk te rijden: ■ Gebruik van de hybridesysteemindicator Milieubewuster rijden is mogelijk door de hybridesysteemindicator binnen de Eco-zone te houden. ■ Tijdens het remmen Rem tijdig en rustig. Er kan meer elektrische energie bewaard blijven tijdens het decelereren. ■ Files Herhaaldelijk accelereren en decelereren en ook langdurig wachten bij verkeerslichten veroorzaakt een hoog verbruik.
1-1. Hybridesysteem ■ Controleren van bandenspanning Controleer de bandenspanning regelmatig. Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot een hoog brandstofverbruik. Winterbanden kunnen veel wrijving veroorzaken en kunnen als ze worden gebruikt op droge wegen dus ook een hoger verbruik veroorzaken. Gebruik banden die geschikt zijn voor het seizoen. 1 Voordat u gaat rijden ■ Bagage Zware bagage kan leiden tot een hoger brandstofverbruik. Neem geen onnodige bagage mee.
1-2. Informatie over sleutels Sleutels Bij de auto worden de volgende sleutels geleverd. Elektronische sleutels • Bedienen van het Smart entry-systeem met startknop (→Blz. 47) • Gebruik van de afstandsbediening (→Blz. 70) Mechanische sleutels Plaatje met sleutelnummer Sleutelkaart (elektronische sleutel) (indien aanwezig) Bedienen van het Smart entrysysteem met startknop (→Blz.
1-2. Informatie over sleutels Gebruik van de mechanische sleutel De mechanische sleutel uit de houder nemen: 1 Voordat u gaat rijden Elektronische sleutels: Verschuif het hendeltje en neem de sleutel uit de houder. Sleutelkaart: Druk het ontgrendelknopje in en neem de sleutel uit de houder. Als u de sleutel niet in de slotcilinder kunt steken, draait u de sleutel om en probeert u het opnieuw. Mechanische sleutels met aan één zijde groeven kunnen maar in één richting ingestoken worden.
1-2. Informatie over sleutels ■ Sleutelkaart (indien aanwezig) ● De mechanische sleutel die zich in de sleutelkaart bevindt, mag uitsluitend in noodgevallen worden gebruikt, bijvoorbeeld wanneer de elektronische sleutel niet goed werkt. ● Druk het vergrendelknopje met een ballpoint of iets dergelijks naar beneden wanneer u de mechanische sleutel moeilijk kunt verwijderen. Gebruik indien nodig een muntstuk of iets dergelijks.
1-2. Informatie over sleutels ■ Aan boord van een vliegtuig Zorg ervoor dat u aan boord van een vliegtuig niet op de toetsen van de elektronische sleutel drukt. Zorg ervoor dat de toetsen niet per ongeluk ingedrukt kunnen worden als u de elektronische sleutel in bijvoorbeeld een tas hebt opgeborgen. Bij het indrukken van de toetsen kan de elektronische sleutel radiogolven uitzenden die de bediening van het vliegtuig kunnen beïnvloeden.
1-2. Informatie over sleutels OPMERKING ■ Als u een autosleutel verliest Hoe langer de sleutel zoek blijft, hoe groter het risico dat de auto wordt gestolen. Ga direct met alle resterende elektronische sleutels en de sleutelkaart naar een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Voorzorgsmaatregelen bij het omgaan met de sleutelkaart ● Oefen geen overmatige kracht uit bij het terugplaatsen van de mechanische sleutel in de sleutelkaart. Anders kan de sleutelkaart beschadigd raken.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Smart entry-systeem met startknop De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de elektronische sleutel (inclusief sleutelkaart) bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. (De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.) 1 Elektronische Voordat u gaat rijden Elektronische Elektronische Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren (→Blz. 48) Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep (→Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Ontgrendelen en vergrendelen van de portieren (alleen handgrepen voorportieren) Pak de portiergreep vast om de portieren te ontgrendelen. Zorg ervoor dat u de sensor aan de achterzijde van de portiergreep aanraakt. De portieren en de achterklep kunnen gedurende 3 seconden na het vergrendelen niet worden ontgrendeld. Raak de vergrendelsensor (de inkeping aan de bovenzijde van de portiergreep) aan om de portieren te vergrendelen.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Ontgrendelen en vergrendelen van de achterklep Druk op de toets om de achterklep te ontgrendelen. 1 Voordat u gaat rijden De portieren kunnen gedurende 3 seconden na het vergrendelen niet worden ontgrendeld. Druk op de toets om de achterklep te vergrendelen.
1-3.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Bereik (gebieden waarbinnen de elektronische sleutel wordt gedetecteerd) Bij het vergrendelen of ontgrendelen van de portieren 1 Voordat u gaat rijden Het systeem werkt als de elektronische sleutel zich binnen 0,7 m van een buitenportiergreep bevindt. (Alleen de portieren die de sleutel detecteren, kunnen worden geopend of gesloten.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Alarmsignalen en waarschuwingen Een combinatie van binnen- en buitenalarm en waarschuwingsmeldingen op het multi-informatiedisplay zorgen ervoor dat diefstal van de auto en ongelukken door een onjuiste bediening worden voorkomen. Neem de juiste maatregelen als reactie op de waarschuwingsmeldingen op het multi-informatiedisplay. (→Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Beveiligingsfunctie Als er niet binnen 30 seconden na het ontgrendelen van de auto een portier wordt geopend, zorgt de beveiligingsfunctie ervoor dat de auto weer automatisch wordt vergrendeld. ■ Energiebesparende functie 1 Voordat u gaat rijden Als de auto gedurende langere tijd stilstaat, wordt de energiebesparende functie geactiveerd om te voorkomen dat de 12V-accu van de auto en de batterij van de elektronische sleutel ontladen raken.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden Het Smart entry-systeem met startknop maakt gebruik van zwakke radiogolven. In de volgende situaties kunnen storingen optreden in de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto, waardoor het Smart entry-systeem met startknop, de afstandsbediening en de startblokkering mogelijk niet goed werken: (Oplossingen: →Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Aanwijzing voor de instapfunctie ● Zelfs als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, werkt het systeem in de volgende gevallen mogelijk niet juist: • De elektronische sleutel bevindt zich te dicht bij de ruit of portiergreep, te dicht bij de grond of te hoog als de portieren worden vergrendeld of ontgrendeld.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ● Als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt en een portiergreep wordt nat tijdens het wassen van de auto, wordt er mogelijk een melding weergegeven op het multi-informatiedisplay en klinkt er een zoemer buiten de auto. Vergrendel alle portieren om het alarm uit te schakelen. ● Als de vergrendelsensor in aanraking komt met ijs, sneeuw, modder, enz., werkt deze mogelijk niet goed.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Als het Smart entry-systeem met startknop niet goed werkt ● Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren: gebruik de mechanische sleu- tel. (→Blz. 598) ● Starten van het hybridesysteem: →Blz. 599 ■ Levensduur batterij elektronische sleutel 1 ● De standaard levensduur van de batterij is 1 - 2 jaar. (De batterij in de sleutel- Voordat u gaat rijden kaart heeft een levensduur van ongeveer anderhalf jaar.
1-3.
1-3.
1-3.
1-3.
1-3.
1-3.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren - Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type. - Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA. http://www.globaldenso.com/en/products/oem/index.
1-3.
1-3.
1-3.
1-3.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Mensen met geïmplanteerde pacemakers, CRT-pacemakers of geïmplanteerde hartdefibrillators moeten voldoende afstand bewaren tot de antennes van het Smart entry-systeem met startknop. (→Blz. 51) Radiogolven kunnen de werking van dergelijke apparatuur beïnvloeden. Indien nodig kan de instapfunctie worden uitgeschakeld.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Afstandsbediening Met de afstandsbediening kan de auto worden vergrendeld en ontgrendeld. Ook kan de achterklep ermee worden geopend en gesloten. Auto's zonder elektrisch bedienbare achterklep Vergrendelen van alle portieren Sluiten van ruiten en schuifdak (ingedrukt houden)* Ontgrendelen van alle portieren Openen van ruiten en schuifdak (ingedrukt houden)* *: Dit moet door een Lexus-dealer worden ingesteld.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Bedieningssignalen Portieren: De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn vergrendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal) 1 Elektrisch bedienbare achterklep (indien aanwezig): Er klinkt een zoemer om aan te geven dat de achterklep wordt geopend/gesloten. Voordat u gaat rijden Ruiten en schuifdak: Er klinkt een zoemer om aan te geven dat de ruiten en het schuifdak geopend worden.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Levensduur batterij elektronische sleutel →Blz. 57 ■ Als de batterij van de elektronische sleutel volledig ontladen is →Blz. 505 ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen De instellingen (bijv. de ontgrendelfunctie voor de portieren en de achterklep) kunnen worden gewijzigd. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen →Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Portieren De portieren kunnen worden vergrendeld en ontgrendeld met de instapfunctie, de afstandsbediening of de schakelaars van de centrale vergrendeling. ■ Instapfunctie →Blz. 48 1 Voordat u gaat rijden ■ Afstandsbediening →Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Vergrendelen van het voorportier van buitenaf zonder gebruik te maken van een sleutel Zet de vergrendelknop aan de binnenzijde in de vergrendelde stand. STAP 2 Sluit het portier met de portiergreep uitgetrokken. Het portier kan niet worden vergrendeld als het contact in de stand ACC of AAN staat, of als de elektronische sleutel zich nog in de auto bevindt.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Systeem voor ontgrendeling bij aanrijdingen Als de auto aan een sterke schok wordt blootgesteld, worden alle portieren ontgrendeld. Of het systeem in werking treedt, is afhankelijk van de kracht van de schok. 1 ■ Gebruik van de mechanische sleutel Voordat u gaat rijden De portieren kunnen ook worden vergrendeld en ontgrendeld met de mechanische sleutel. (→Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Voorkom ongevallen Neem bij het rijden met de auto de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden dat er per ongeluk een portier wordt geopend en dat er iemand uit de auto valt, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Draag altijd de veiligheidsgordel. ● Controleer of alle portieren volledig gesloten zijn. ● Trek tijdens het rijden niet aan de portiergreep.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Achterklep De achterklep kan als volgt worden vergrendeld/ontgrendeld en geopend/gesloten: ■ Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep Schakelaars centrale vergrendeling 1 →Blz. 73 Voordat u gaat rijden Instapfunctie →Blz. 48 Afstandsbediening →Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Schakelaar elektrisch bedienbare achterklep (auto's met een elektrisch bedienbare achterklep) Druk de schakelaar in om de achterklep te sluiten. Wanneer de schakelaar tijdens het sluiten van de elektrisch bedienbare achterklep nogmaals wordt ingedrukt, wordt de achterklep weer geopend. Omgekeerd is echter niet mogelijk in de eerste seconde nadat het systeem automatisch in werking is getreden, zelfs niet wanneer de schakelaar opnieuw wordt ingedrukt.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren De elektrisch bedienbare achterklep uitschakelen (auto's met een elektrisch bedienbare achterklep) Zet de hoofdschakelaar voor het openen van de achterklep uit om het systeem van de elektrisch bedienbare achterklep uit te schakelen. 1 Voordat u gaat rijden Aan Uit De achterklep kan zelfs met de afstandsbediening of de schakelaar elektrisch bedienbare achterklep openen niet worden geopend.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Sluitsysteem achterklep (auto's met een elektrisch bedienbare achterklep) Wanneer de achterklep nog enigszins geopend is, zal het sluitsysteem van de achterklep deze automatisch volledig sluiten. ● Het sluitsysteem werkt onafhankelijk van de stand van het contact. ● De achterklep kan worden geopend terwijl het sluitsysteem in werking is door de schakelaar elektrisch bedienbare achterklep openen in te drukken.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Indien het openingssysteem van de achterklep niet werkt De achterklep kan van binnenuit worden geopend. STAP 1 Verwijder het klepje. 1 Voordat u gaat rijden STAP 2 Beweeg de hendel.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden ● Zorg ervoor dat de achterklep tijdens het rijden is gesloten. Als de achterklep open blijft, kan deze tijdens het rijden voorwerpen raken of kan er bagage uit de bagageruimte vallen, waardoor een ongeval kan ontstaan. Bovendien kunnen uitlaatgassen in de auto terechtkomen, hetgeen zeer schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Controleer voordat u wegrijdt of de achterklep is gesloten.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Bedienen van de achterklep Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. 1 Voordat u gaat rijden ● Verwijder sneeuw en ijs van de achterklep voordat u deze opent. Als u dat niet doet, kan de achterklep na het openen plotseling weer dichtvallen. ● Controleer voordat u de achterklep sluit goed of de omgeving veilig is.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ● Trek nooit aan de steun van de achterklepgasdemper om de achterklep te sluiten en hang niets aan de steun van de gasdemper Als dat wel gebeurt, kunnen uw handen bekneld raken of kan de gasdemper afbreken, waardoor een ongeval kan ontstaan.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ● Wanneer niet langer aan de voorwaarden voor de werking van de elektrisch bedienbare achterklep wordt voldaan, klinkt er mogelijk een zoemer en zal de achterklep mogelijk niet meer openen of sluiten. De achterklep moet vervolgens met de hand worden bediend. Wees extra voorzichtig op een helling aangezien de achterklep plotseling open of dicht kan gaan.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Klembeveiliging Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● Wees voorzichtig wanneer de klembeveiliging in werking is. Wanneer u door de achterklep wordt geraakt, kunt u letsel oplopen.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren OPMERKING ■ Achterklepgasdempers De achterklep is voorzien van gasdempers die de achterklep op zijn plaats houden. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Anders kunnen de gasdempers van de achterklep beschadigd raken, waardoor deze niet meer werken. 1 Voordat u gaat rijden ● Bevestig nooit stickers, kunststoffolie, zelf- klevende voorwerpen, enz. aan de gasdemper.
1-4.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Neerklappen van de rugleuning van de voorstoelen ■ Vóór het neerklappen van de rugleuning van de voorstoelen Schuif de achterstoelen zo ver mogelijk naar achteren. (→Blz. 91) 1 Voordat u gaat rijden ■ Neerklappen van de rugleuning van de voorstoelen Schuif de voorstoel naar voren, til STAP 1 de zitting omhoog en verwijder de hoofdsteun. (→Blz.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Actieve hoofdsteunen Ook bij het uitoefenen van kleinere krachten op de rugleuning kan de hoofdsteun bewegen. Als de vergrendelde hoofdsteun geforceerd omhoog wordt getrokken, wordt de inwendige constructie van de hoofdsteun wellicht zichtbaar. Dit duidt niet op een probleem.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Achterstoelen 1 Voordat u gaat rijden Hendel stoelpositieverstelling Hendel rugleuningverstelling Rugleuningen achter neerklappen ■ Vóór het neerklappen van de rugleuningen achter Klap de hoofdsteunen in en berg de middelste veiligheidsgordel achter op.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Neerklappen rugleuningen achterstoelen Van binnenuit Trek de hendel van de rugleuningverstelling omhoog. Til bij het terugzetten van de rugleuning van de achterstoel in de oorspronkelijke stand de rugleuningen op tot deze worden vergrendeld. Van buitenaf Trek aan de hendels.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Bij het neerklappen van de rugleuningen van de achterstoelen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. 1 Voordat u gaat rijden ● Klap de rugleuningen niet omlaag tijdens het rijden. ● Klap de rugleuningen niet neer wanneer er passagiers op de achterstoel zitten of wanneer zich bagage op de achterstoel bevindt.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) OPMERKING ■ De middelste gordelsluiting veiligheidsgordel achter opbergen Berg de gordelsluiting op voordat u de rugleuning van de achterstoel neerklapt om te voorkomen dat deze tussen de rugleuningen komt.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Ergonomisch geheugen∗ De rijpositie die uw voorkeur heeft (de positie van de bestuurdersstoel, het stuur en de buitenspiegels) kan in het geheugen worden opgeslagen en met een druk op de knop weer worden ingesteld. Deze functie kan ook automatisch worden geactiveerd als de portieren worden ontgrendeld. Er kunnen drie verschillende posities worden opgeslagen in het geheugen.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Koppelen van de rijpositie aan de ontgrendeling van het portier (alleen bestuurderszijde) Sla uw rijpositie op onder knop 1, 2 of 3 alvorens de onderstaande handelingen uit te voeren. Draag alleen de sleutel (of de sleutelkaart) bij u waaraan u de rijpositie wilt koppelen. Als zich 2 of meer sleutels in de auto bevinden, kan de positie niet juist aan een sleutel worden gekoppeld.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Power Easy Access-systeem (alleen bestuurderszijde) Wanneer de bestuurder in en uit de auto stapt, worden de volgende procedures uitgevoerd door de bestuurdersstoel en het stuurwiel: 1 Voordat u gaat rijden De auto verlaten: Nadat alle onderstaande acties zijn uitgevoerd, beweegt het stuurwiel omhoog en terug naar het punt dat het verst van de bestuurder af is.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Uitschakelen van de koppeling van de rijpositie aan de ontgrendelfunctie van de portieren STAP 1 Zet het contact AAN en sluit het bestuurdersportier. STAP 2 Houd de knop SET ingedrukt en druk op de schakelaars voor de centrale vergrendeling in het bestuurdersportier (vergrendelen of ontgrendelen) tot het piepsignaal klinkt.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Hoofdsteunen Omhoog Trek de hoofdsteun omhoog. Omlaag 1 Voordat u gaat rijden Duw de hoofdsteun omlaag en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. Ontgrendelknop ■ Verwijderen van de hoofdsteunen Trek de hoofdsteun omhoog en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de hoofdsteunen Neem met betrekking tot de hoofdsteunen de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● Plaats de hoofdsteunen altijd op de bijbehorende stoel. ● Stel de hoofdsteunen altijd goed af. ● Druk de hoofdsteunen na het plaatsen naar beneden om te controleren of ze goed geborgd zijn.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Veiligheidsgordels Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. ■ Juist gebruik van de veiligheidsgordels ● Trek het schoudergedeelte zo ver naar buiten dat de gordel goed tegen de schouder aan ligt en niet van de schouder af glijdt of tegen de nek aan ligt. 1 Voordat u gaat rijden ● Plaats het heupgedeelte van de gordel zo laag mogelijk over de heupen. ● Stel de rugleuning af.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Afstellen van de hoogte van het bevestigingspunt van de veiligheidsgordel (voorstoelen) Duw het schouderbevestigingspunt omlaag terwijl u de ontgrendelknop indrukt. Duw het schouderbevestigingspunt omhoog. Zet het bovenste bevestigingspunt in de gewenste positie en laat het los als u een klik hoort.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Blokkeerautomaat (ELR) De blokkeerautomaat blokkeert de gordel vanzelf als u zeer krachtig remt of betrokken raakt bij een aanrijding. De blokkeerautomaat kan ook in werking treden als u te snel vooroverbuigt. De gordel kan verder uitgetrokken worden door hem eerst een stukje te laten oprollen en er dan voorzichtig aan te trekken.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij plotseling remmen, plotseling uitwijken of een aanrijding te beperken. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ■ Dragen van een veiligheidsgordel ● Zorg ervoor dat alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. ● Draag de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Als er kinderen in de auto aanwezig zijn Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgordel om de nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel oplopen. Als de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt, knip de gordel dan door met een schaar. 1 Voordat u gaat rijden ■ Gordelspanners Het waarschuwingslampje airbagsysteem gaat branden als een gordelspanner is geactiveerd.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Stuurwiel Het stuurwiel kan in een comfortabele positie worden ingesteld. Door de schakelaar te bedienen kan het stuur in de volgende richtingen versteld worden: Omhoog Omlaag Van de bestuurder af Naar de bestuurder toe Automatisch wegkantelen Als het contact UIT wordt gezet, keert het stuurwiel terug naar de ruststand door omhoog en van de bestuurder af te kantelen, waardoor het in- en uitstappen vergemakkelijkt wordt.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Het stuurwiel kan worden versteld wanneer Het contact in stand ACC of AAN staat*. *: Auto's met ergonomisch geheugen: Wanneer de bestuurdersgordel is vastgemaakt, kan het stuurwiel worden versteld, ongeacht in welke stand het contact staat.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Binnenspiegel met antiverblindingsstand De positie van de binnenspiegel kan worden afgesteld zodat de bestuurder vanuit zijn zitpositie voldoende zicht naar achteren heeft. Afstellen van de hoogte van de binnenspiegel Stel de hoogte van de binnenspiegel af door de spiegel omhoog of omlaag te bewegen.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Binnenspiegel met automatische antiverblindingsstand De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt automatisch gereduceerd op basis van de helderheid van de koplampen van achteropkomend verkeer. 1 Voordat u gaat rijden Wijzigen modus automatische antiverblindingsstand AAN/UIT Wanneer de automatische antiverblindingsstand is ingeschakeld, brandt het controlelampje. De functie wordt ingeschakeld telkens wanneer het contact AAN wordt gezet.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Buitenspiegels De spiegelhoek kan met behulp van de schakelaar worden afgesteld. STAP 1 Druk op de schakelaar om een buitenspiegel te selecteren. Links Rechts Als u nogmaals op de schakelaar drukt, keert de schakelaar terug in de neutrale stand. STAP 2 Verstel de buitenspiegel met de schakelaar.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Automatisch inklappen en terugklappen van de spiegels (automatisch verstelbaar) ■ Met de schakelaar Druk op de schakelaar om de buitenspiegels in te klappen. 1 Voordat u gaat rijden Druk nogmaals op de schakelaar om ze terug te klappen. ■ Automatische stand inschakelen Controlelampje De automatische stand maakt het mogelijk om het wegklappen of terugklappen van de spiegels te koppelen aan het vergrendelen/ ontgrendelen van de portieren.
1-4. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Als de spiegels beslagen zijn De buitenspiegels kunnen worden ontwasemd met de spiegelverwarming. Door de achterruitverwarming in te schakelen wordt de buitenspiegelverwarming ingeschakeld. (→Blz. 333) ■ Automatisch afstellen van de spiegels (auto's met ergonomisch geheugen) U kunt de gewenste stand van de spiegel in het geheugen opslaan en automatisch vanuit het ergonomisch geheugen oproepen. (→Blz.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak Elektrisch bedienbare ruiten De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van de schakelaars. Bedienen van de schakelaar beweegt de ruiten als volgt: 1 Voordat u gaat rijden Sluiten One-touch sluiten* Openen One-touch openen* *: De ruit stopt in een tussenstand door de schakelaar in de andere richting te bewegen.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ De elektrisch bedienbare ruiten kunnen bediend worden als Het contact AAN staat. ■ Bedienen van de elektrisch bedienbare ruiten nadat het hybridesysteem is uitge- schakeld Zelfs nadat het contact in stand ACC of UIT is gezet, kunnen de elektrisch bedienbare ruiten nog gedurende ongeveer 45 seconden worden bediend. Ze kunnen echter niet meer worden bediend als een van de voorportieren wordt geopend.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Aan portierslot gekoppelde werking ruiten ● De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van de mechanische sleutel. (→Blz. 598) ● De elektrisch bedienbare ruiten kunnen met de afstandsbediening worden geopend en gesloten indien dit door een Lexus-dealer of erkende reparateur is ingesteld. (→Blz.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak Schuifdak∗ Het schuifdak kan met behulp van de schakelaars in de dakconsole open en dicht geschoven worden en open en dicht worden gekanteld. ■ Openen en sluiten Openen van het schuifdak* Het schuifdak stopt iets voordat het volledig geopend is om windgeruis te beperken. Druk nogmaals op de schakelaar om het schuifdak volledig te openen.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Het schuifdak kan worden bediend als Het contact AAN staat. ■ Bedienen van het schuifdak nadat het hybridesysteem is uitgeschakeld 1 Voordat u gaat rijden Het schuifdak kan, zelfs nadat het contact in de stand ACC of UIT is gezet, nog ongeveer 45 seconden worden bediend. Het kan echter niet meer bediend worden als een van de voorportieren is geopend.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Als het schuifdak niet normaal sluit Ga als volgt te werk: ● Als het schuifdak sluit, maar dan weer een stukje opengaat STAP 1 Breng de auto tot stilstand. STAP 2 Houd de schakelaar CLOSE ingedrukt.*1 Het schuifdak gaat dicht, gaat weer open en stopt ongeveer 10 seconden.*2 Vervolgens gaat het weer dicht, kantelt het omhoog en stopt het ongeveer 1 seconde. Ten slotte kantelt het schuifdak omlaag, waarna het opengaat en weer dichtgaat.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak WAARSCHUWING ■ Openen van het schuifdak Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. 1 Voordat u gaat rijden ● Laat geen van de inzittenden tijdens het rijden zijn/haar hand of hoofd buiten de auto uit steken. ● Ga niet op het schuifdak zitten. ■ Sluiten van het schuifdak Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak Elektrisch bedienbaar zonnescherm∗ Het elektrisch bedienbare zonnescherm kan met de schakelaars in de dakconsole worden geopend en gesloten. ■ Openen en sluiten Openen van het elektrisch bedienbare zonnescherm* Sluiten van het elektrisch bedienbare zonnescherm* *: Druk lichtjes op één van de schakelaars om het zonnescherm in een tussenstand te stoppen. ■ Het elektrisch bedienbare zonnescherm kan worden gebruikt wanneer: Het contact AAN staat.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak WAARSCHUWING ■ Sluiten van het elektrisch bedienbare zonnescherm Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. 1 Voordat u gaat rijden ● Controleer of geen van de inzittenden een lichaamsdeel naar buiten steekt dat bekneld zou kunnen raken als het zonnescherm bediend wordt. ● Laat het zonnescherm niet bedienen door kinderen.
1-6. Tanken Openen van de tankdop Voer de volgende stappen uit om de tankdop te openen: ■ Voor het tanken ● Zet het contact UIT en sluit alle portieren en ruiten. ● Controleer de brandstofsoort. (→Blz. 123) ■ Openen van de tankdop STAP 1 Druk op de schakelaar voor de tankdopklep om de tankdopklep te openen. STAP 2 Draai de tankdop langzaam open. STAP 3 Plaats de tankdop in de houder op de tankdopklep.
1-6. Tanken Sluiten van de tankdop Draai na het tanken van brandstof de tankdop tot u een klik hoort. Als u de dop loslaat, zal hij iets in de andere richting draaien. 1 Voordat u gaat rijden ■ Als de tankdopklep niet geopend kan worden met behulp van de schakelaar in de auto STAP 1 Open de achterklep en trek de bagageafdekking omhoog. (→Blz. 480) STAP 2 Alleen met een compact reservewiel: Verwijder het deksel van het reservewiel. (→Blz. 480) STAP 3 Verwijder de afdekkap van de 12V-accu. (→Blz.
1-6. Tanken WAARSCHUWING ■ Bij het tanken Neem bij het tanken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● Raak na het verlaten van de auto en voor het openen van de tankdop een onge- verfd metalen oppervlak aan om eventuele statische elektriciteit af te voeren.
1-6. Tanken OPMERKING ■ Tanken Mors geen brandstof tijdens het tanken. Anders kan schade aan de auto ontstaan, zoals het slecht functioneren van het emissieregelsysteem of beschadiging van de onderdelen van het brandstofsysteem of van de lak.
1-7. Antidiefstalsysteem Startblokkering De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die voorkomen dat het hybridesysteem gestart kan worden met een sleutel die niet in een eerder stadium geregistreerd is in de boordcomputer van de auto. Laat de sleutels nooit in de auto achter wanneer u de auto verlaat. Auto's met navigatiesysteem Het controlelampje knippert nadat het contact UIT is gezet om aan te geven dat het systeem in werking is.
1-7. Antidiefstalsysteem ■ Onderhoud van het systeem De auto is voorzien van een onderhoudsvrije startblokkering. ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden 1 Voordat u gaat rijden Afhankelijk van omgevingsinvloeden en omstandigheden werkt de startblokkering mogelijk niet goed. Hierdoor kan het hybridesysteem mogelijk niet gestart worden. (→Blz.
1-7. Antidiefstalsysteem ■ Verklaring voor de startblokkering Dit systeem voldoet aan de betreffende regelgeving.
1-7.
1-7.
1-7. Antidiefstalsysteem 1 Voordat u gaat rijden OPMERKING ■ Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of tijdelijk verwijderen kan de werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
1-7. Antidiefstalsysteem Supervergrendeling Toegang door onbevoegden wordt voorkomen door het ontgrendelen van de portieren zowel van buitenaf als van binnenuit onmogelijk te maken. Auto's die met dit systeem zijn uitgerust, zijn voorzien van labels op de ruiten van de beide voorportieren. De supervergrendeling inschakelen ● Zet het contact UIT, laat alle inzittenden de auto verlaten en controleer of alle portieren gesloten zijn.
1-7. Antidiefstalsysteem Alarm * Het alarm klinkt en de verlichting knippert als iemand zich ongeoorloofd toegang tot de auto probeert te verschaffen. ■ Activeren van het alarm Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, wordt het alarm onder de volgende omstandigheden geactiveerd: 1 Voordat u gaat rijden ● Als een vergrendeld portier wordt ontgrendeld of geopend zonder gebruik te maken van de instapfunctie of de afstandsbediening. (De portieren zullen automatisch opnieuw worden vergrendeld.
1-7. Antidiefstalsysteem Auto's zonder navigatiesysteem Sluit de portieren, de achterklep en de motorkap en vergrendel alle portieren met de instapfunctie of de afstandsbediening. Na 30 seconden wordt het systeem automatisch ingeschakeld. Het systeem is ingeschakeld zodra het controlelampje niet meer constant brandt maar knippert.
1-7. Antidiefstalsysteem De inbraaksensor en de hellingsensor uitschakelen Zet het contact UIT en druk op de uitschakeltoets voor de inbraaksensor en de hellingsensor. 1 Voordat u gaat rijden Er wordt een melding weergegeven op het multi-informatiedisplay in het instrumentenpaneel. De inbraaksensor en hellingsensor zullen iedere keer dat het contact AAN wordt gezet, worden ingeschakeld. ■ Onderhoud van het systeem De auto is voorzien van een onderhoudsvrij alarmsysteem.
1-7. Antidiefstalsysteem ● Iemand in de auto opent een portier of de motorkap. ● De 12V-accu is losgenomen. ■ Door alarmsysteem bediende portiervergrendeling (indien aanwezig) ● Als het alarm in werking is, worden de portieren automatisch vergrendeld om potentiële indringers buiten de auto te houden. ● Laat de sleutel niet in de auto liggen als het alarm in werking is en zorg ervoor dat de sleutel zich niet in de auto bevindt als de 12V-accu wordt opgeladen of vervangen.
1-7. Antidiefstalsysteem ■ Aandachtspunten inbraaksensor De sensor activeert in de volgende gevallen mogelijk het alarm: ● Er bevinden zich nog personen of huis- dieren in de auto. 1 Voordat u gaat rijden ● Een ruit of het schuifdak is open.
1-7. Antidiefstalsysteem ● Er wordt ijs of sneeuw van de auto verwij- derd, waardoor de auto herhaaldelijk wordt blootgesteld aan schokken of trillingen. ● De auto staat in een wasstraat of een hogedruk-wasinstallatie. ● De auto is blootgesteld aan trillingen die het gevolg zijn van hagel, onweer of andere van buitenaf komende krachten. ■ Informatie over de hellingsensor De sensor activeert in de volgende gevallen mogelijk het alarm: ● De auto wordt vervoerd per boot, aanhanger, trein, enz.
1-7. Antidiefstalsysteem OPMERKING ■ Controleer of de inbraaksensor en hellingsensor correct werken ● Raak de sensoren niet aan en bedek ze ook niet, omdat hierdoor de werking van de sensoren in negatieve zin beïnvloed kan worden. 1 Voordat u gaat rijden ● Spuit geen luchtverfrisser of andere pro- ducten rechtstreeks in de openingen van de sensoren. ■ Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt Verander of verwijder het systeem niet.
1-8. Veiligheidsinformatie De juiste houding achter het stuur Stel op onderstaande wijze de juiste zitpositie in: Ga zo rechtop mogelijk in de stoel zitten met uw rug stevig tegen de leuning. (→Blz. 88) Schuif de stoel zo ver naar voren of naar achteren dat u de pedalen goed kunt bereiken en voldoende ver kunt intrappen. (→Blz. 88) Stel de rugleuning zo in dat u de bedieningsorganen gemakkelijk kunt bedienen. (→Blz. 88) Stel het stuurwiel zo af dat de airbag zich op borsthoogte bevindt. (→Blz.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Tijdens het rijden ● Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden. Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen. 1 ● Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleuning.
1-8. Veiligheidsinformatie SRS-airbags De airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij aanrijdingen onder bepaalde omstandigheden, die zouden kunnen leiden tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te beperken.
1-8.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Als de airbags worden geactiveerd (opgeblazen) ● Het contact met een geactiveerde airbag kan leiden tot kneuzingen en schaaf- wonden. ● Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij. ● Gedurende enkele minuten na het activeren van de airbags kunnen de onder- delen (stuurwielnaaf, dashboard, voorstoelen, delen van de voor- en achterstijlen en de dakstijl) nog heet zijn. De airbag zelf kan ook heet zijn. ● De voorruit kan barsten.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Voorwaarden voor activering van de airbag (side airbags en curtain airbags) De side airbags en curtain airbags worden pas geactiveerd als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden (vergelijkbaar met ter plaatse van het passagierscompartiment aangereden worden met een snelheid van ongeveer 20 - 30 km/h door een ongeveer 1.500 kg wegend voertuig, komend vanuit een richting die haaks staat op de lengteas van de auto).
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Soorten aanrijdingen waarbij de airbags (side en curtain airbags) soms niet geactiveerd worden De side airbags en curtain airbags treden mogelijk niet in werking bij aanrijdingen van opzij onder een bepaalde hoek of bij aanrijdingen van opzij waarbij het passagierscompartiment niet wordt geraakt.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Wanneer moet u contact opnemen met een Lexus-dealer of erkende reparateur In de volgende gevallen kan controle en/of reparatie van de auto nodig zijn. Neem zo snel mogelijk contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur. ● Na het opblazen van de airbags. 1 ● Bij schade aan de voorzijde van de auto Voordat u gaat rijden ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de airbags werden opgeblazen.
1-8. Veiligheidsinformatie ● Bij krassen, scheuren of andere beschadi- gingen in het interieur in het deel van de voor- en de achterstijl en het dak met de curtain airbags. WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags Neem met betrekking tot de airbags de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● Alle inzittenden dienen hun veiligheidsgordel op de juiste manier te dragen.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● De voorpassagiersairbag wordt ook met een aanzienlijke kracht opgeblazen waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de voorpassagier zich dicht bij de airbag bevindt. De voorpassagiersstoel dient zo ver mogelijk van de airbag af te staan, met de rugleuning rechtop.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Leun niet tegen het portier, de dakzijrail of de voor-, midden- of achterstijl. ● Laat niemand op de passagiersstoel knie- len met het hoofd naar het portier gericht en laat niemand zijn hoofd of handen buiten de auto steken. ● Bevestig niets aan en laat niets rusten tegen componenten als het dashboard, het stuurwielkussen of het onderste deel van het dashboard.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Zorg ervoor dat de knie-airbag niet door iets wordt afgedekt. ● Gebruik geen accessoires op de stoelen die het gedeelte van de stoel waarin de 1 Voordat u gaat rijden side airbags aanwezig zijn, afdekken omdat dat een negatieve invloed kan hebben op een juiste werking van de side airbags.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Wijzigingen aan en afvoeren van onderdelen van het airbagsysteem Sloop uw auto niet en breng geen van de onderstaande wijzigingen aan zonder eerst een Lexus-dealer of erkende reparateur te raadplegen. De airbags kunnen defect raken of per ongeluk worden geactiveerd (opgeblazen), waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-8. Veiligheidsinformatie Baby- en kinderzitjes Lexus raadt sterk aan gebruik te maken van baby- en kinderzitjes. Punten om rekening mee te houden 1 Voordat u gaat rijden Studies hebben uitgewezen dat het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achterstoelen veel veiliger is dan op de passagiersstoel. ● Kies een baby- of kinderzitje dat past bij uw auto en dat geschikt is voor de leeftijd en de lengte van het kind.
1-8.
1-8. Veiligheidsinformatie Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-8. Veiligheidsinformatie Verklaring van lettercodes in de tabel: U: Geschikt voor een “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. L: Geschikt voor een baby- of kinderzitje dat wordt getoond in de lijst met baby- en kinderzitjes. X: Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep.
1-8. Veiligheidsinformatie Controleer bij baby- of kinderzitjes die niet worden genoemd in de tabel, of ze geschikt zijn voor gebruik in deze auto. Raadpleeg hiervoor de fabrikant of de leverancier van het baby- of kinderzitje.
1-8. Veiligheidsinformatie Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities (met ISOfix-bevestigingssysteem) In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-8. Veiligheidsinformatie Wanneer een LEXUS MINI of LEXUS MIDI wordt gebruikt, past u de steunpoot en de ISOfix-koppelingen als volgt aan: Vergrendel de ISOfix-koppelingen bij nr. 4 en 5. Vergrendel de steunpoot bij opening nr. 3. Voordat u gaat rijden X: 1 ISOfix-positie niet geschikt voor ISOfix-baby- of kinderzitje in deze gewichtsgroep en/of grootteklasse. *: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het baby- of kinderzitje hindert.
1-8.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst Als u een baby- of kinderzitje op de passagiersstoel vervoert, zet dan de rugleuning zo ver mogelijk rechtop en zet de stoel helemaal naar achteren en in de hoogste stand. 1 Voordat u gaat rijden ■ Kiezen van een geschikt baby- of kinderzitje ● Gebruik een passend veiligheidssysteem voor kinderen tot het kind groot genoeg is om de standaard gemonteerde veiligheidsgordel te gebruiken.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij baby- en kinderzitjes ● Gebruik nooit een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de pas- sagiersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de airbag AAN staat. (→Blz. 173) Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt geactiveerd. ● Plaats een in de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje alleen op de voorstoel als het niet anders kan.
1-8. Veiligheidsinformatie Plaatsen van veiligheidssystemen voor kinderen Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Zet het zitje stevig vast op de zitplaatsen met de veiligheidsgordel of de ISOFIXbevestigingen. Zet het baby- of kinderzitje indien nodig ook aan de bovenzijde vast. 1 Voordat u gaat rijden Plaatsen met een veiligheidsgordel (→Blz. 164) ISOfix-bevestigingssysteem (ISOfix-baby- of kinderzitje) (→Blz.
1-8. Veiligheidsinformatie Plaatsen van een baby- of kinderzitje met behulp van een veiligheidsgordel ■ Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje Trek aan de hendel van de rugleuSTAP 1 ningverstelling om de rugleuning neer te klappen. Zet de rugleuning rechtop en vergrendel deze in de eerste stand. (→Blz. 91) STAP 2 Plaats het zitje achterin, zodat het kind naar achteren kijkt. STAP 3 Voer de veiligheidsgordel door het zitje en steek de gesp in de gordelsluiting.
1-8. Veiligheidsinformatie Als uw baby- of kinderzitje niet is voorzien van een vergrendelsysteem voor de veiligheidsgordel, zet het zitje dan vast met een blokkeerclip. 1 Voordat u gaat rijden Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en naar voren om te controleren of het goed vastzit. ■ Kinderzitje waarin het kind met het gezicht in de rijrichting zit Trek aan de hendel van de rugleuSTAP 1 ningverstelling om de rugleuning neer te klappen.
1-8. Veiligheidsinformatie STAP 3 Voer de veiligheidsgordel door het zitje en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het zitje goed vast. Als uw baby- of kinderzitje niet is voorzien van een vergrendelsysteem voor de veiligheidsgordel, zet het zitje dan vast met een blokkeerclip.
1-8. Veiligheidsinformatie STAP 2 Plaats het zitje zodanig op de stoel dat het kind in de rijrichting kijkt. 1 Voordat u gaat rijden STAP 3 Plaats het kind op het zitkussen. Zet het kind vast met de veiligheidsgordel volgens de aanwijzingen van de fabrikant en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Controleer of de schoudergordel goed over de schouder van het kind loopt en het heupgedeelte zo laag mogelijk ligt. (→Blz.
1-8. Veiligheidsinformatie STAP 2 STAP 3 Maak de opening tussen de zitting en de rugleuning iets groter. Bevestig de gespen aan de speciale bevestigingsstangen. Als het kinderzitje een lus aan de bovenzijde heeft, moet deze worden vastgezet aan de bovenste bevestigingspunten. Baby- en kinderzitjes met een bovenste gordel STAP 1 Zet het baby- of kinderzitje vast met een veiligheidsgordel of ISOfix-bevestigingssysteem en verstel de hoofdsteun.
1-8. Veiligheidsinformatie STAP 3 Plaats de hoofdsteun en vergrendel deze in de hoogste stand. 1 Voordat u gaat rijden ■ Vastzetten van een baby- of kinderzitje Afhankelijk van het type baby- of kinderzitje dat u wilt monteren, kan het nodig zijn dat u een blokkeerclip gebruikt. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als uw baby- of kinderzitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een Lexus-dealer of erkende reparateur.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het zitje goed vast. Als het baby- of kinderzitje niet goed wordt vastgezet, kan het kind of een andere passagier bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aanrijding ernstig letsel oplopen.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt ● Gebruik nooit een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de passagiersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de airbag AAN staat. (→Blz. 173) 1 Voordat u gaat rijden In geval van een ongeluk kan de kracht waarmee de voorpassagiersairbag wordt opgeblazen ernstig letsel bij het kind veroorzaken.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt ● Als er in het land waarin u woont afwijkende regels zijn voor baby- en kinderzit- jes, moet u contact opnemen met een Lexus-dealer of erkende reparateur voor het plaatsen van een baby- of kinderzitje. ● Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel over het midden van de schouder van het kind loopt.
1-8. Veiligheidsinformatie Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag Met dit systeem kunnen de voorpassagiersairbag en de knie-airbag worden uitgeschakeld. Schakel deze airbags alleen uit als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel gebruikt wordt. 1 Voordat u gaat rijden ■ Plaats van systeem Auto's met navigatiesysteem Controlelampje PASSENGER AIR BAG Dit controlelampje gaat branden als het airbagsysteem ingeschakeld is (alleen als het contact AAN staat).
1-8. Veiligheidsinformatie Deactiveren van de airbag en de side airbag voor de voorpassagier Auto's met navigatiesysteem Steek de mechanische sleutel in de slotcilinder en draai deze in de stand OFF. Het controlelampje OFF gaat branden (alleen als het contact AAN staat). Auto's zonder navigatiesysteem Steek de mechanische sleutel in de slotcilinder en draai deze in de stand OFF. Het controlelampje OFF gaat branden (alleen als het contact AAN staat).
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt Plaats vanwege veiligheidsredenen het baby- of kinderzitje altijd achterin. Als de achterstoel niet kan worden gebruikt, mag er een baby- of kinderzitje op de voorstoel worden geplaatst zo lang het handmatig in-/uitschakelsysteem van de airbag in stand OFF wordt gezet. Als de airbag niet handmatig uitgeschakeld is, kan de kracht die met het activeren (opblazen) van de airbag gepaard gaat, ernstig letsel veroorzaken.
1-8.
Tijdens het rijden 2-1. Rijprocedures Rijden met de auto .................. 178 2 2-4. Gebruik van overige rijsystemen Startknop .................................. 188 Cruise control......................... 242 EV-modus................................... 194 Hybridetransmissie................. 197 Dynamic Radar Cruise Control ................................... 246 Richtingaanwijzerschakelaar............................. 204 Lexus Parking Assistsensor......................................
2-1. Rijprocedures Rijden met de auto Volg om veilig te kunnen rijden de onderstaande procedures. ■ Starten van het hybridesysteem →Blz. 188 ■ Rijden STAP 1 Zet met ingetrapt rempedaal de selectiehendel in stand D. (→Blz. 197) STAP 2 Deactiveer de parkeerrem. (→Blz. 205) STAP 3 Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het gaspedaal in om de auto in beweging te brengen. ■ Tot stilstand brengen van de auto STAP 1 Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in.
2-1. Rijprocedures ■ Als u wegrijdt op een helling omhoog De Hill Start Assist Control is beschikbaar. (→Blz. 289) ■ Rijden in de regen ● Rijd voorzichtig als het regent, omdat het zicht dan minder is, de ruiten besla- gen kunnen zijn en de weg glad kan zijn. ● Rijd extra voorzichtig wanneer het begint te regenen, de weg kan dan immers bijzonder glad zijn.
2-1. Rijprocedures ■ Separate trommelremmen Uw auto is uitgerust met separate trommelremmen (die zich in de remschijven bevinden) die als parkeerrem functioneren. Deze trommelremmen moeten regelmatig worden bijgesteld. Bij het vervangen van onderdelen van de parkeerrem, dienen ze te worden afgesteld. Laat de remmen afstellen door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij het wegrijden met de auto Houd het rempedaal altijd ingetrapt als de auto stilstaat en het hybridesysteem in werking is. Dit voorkomt kruipen van de auto. ■ Tijdens het rijden ● Zorg ervoor dat u, voordat u wegrijdt, blindelings het gas- en rempedaal kunt vin- den. • Als u per ongeluk in plaats van het rempedaal het gaspedaal intrapt, kan de onverwachte acceleratie leiden tot een ongeval, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ● Zet de selectiehendel tijdens het rijden niet in stand P. Als u dat wel doet, kan er schade aan de transmissie ontstaan waardoor u de controle over de auto kunt verliezen. ● Zet de selectiehendel tijdens het vooruitrijden niet in stand R. Als u dat wel doet, kan er schade aan de transmissie ontstaan waardoor u de controle over de auto kunt verliezen. ● Zet de selectiehendel tijdens het achteruitrijden niet in stand D.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Rijden op glad wegdek ● Door plotseling remmen, accelereren en sturen kunnen de banden hun grip ver- liezen, met controleverlies en mogelijk een ongeval tot gevolg. ● Door plotseling wijzigen van het motortoerental, bijvoorbeeld bij bruusk accele- reren of afremmen op de motor, kunnen de banden hun grip verliezen en kan de auto in een slip raken. Dit kan leiden tot een ongeval.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij stilstaande auto ● Trap het gaspedaal niet onnodig in. Als de transmissie in een andere stand dan P of N staat, kan de auto onverwachts accelereren, waardoor er een aanrijding kan ontstaan. ● Laat bij stilstaande auto het hybridesysteem niet langdurig ingeschakeld. Parkeer de auto als het niet anders kan op een open plek en zorg ervoor dat er geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ● Laat geen portier of ruit open als het gebogen glas van naastliggende gebouwen voorzien is van een gemetalliseerde film, bijvoorbeeld een zilverkleurige folie. Weerkaatst zonlicht kan van het glas een lens maken en brand veroorzaken. ● Activeer altijd de parkeerrem, zet de selectiehendel in stand P, schakel het hybri- desysteem uit en vergrendel de auto. Laat uw auto niet onbeheerd achter als het hybridesysteem in werking is.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Tijdens het remmen ● Rijd voorzichtiger wanneer de remmen nat zijn. De remweg neemt toe als de remmen nat zijn en bovendien kan vocht ertoe leiden dat de ene kant van de auto sterker afgeremd wordt dan de andere kant. Ook de werking van de parkeerrem kan door vocht in negatieve zin beïnvloed worden. ● Rijd niet te dicht achter een andere auto als het elektronisch geregelde remsys- teem niet werkt en vermijd afdalingen en scherpe bochten die afremmen noodzakelijk maken.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Vermijd schade aan onderdelen van de auto ● Draai het stuurwiel niet gedurende langere tijd in een van beide richtingen tegen de aanslag aan. Hierdoor kan schade aan de stuurbekrachtigingsmotor ontstaan. ● Rijd zo langzaam mogelijk over oneffenheden in de weg om schade aan de wie- len, de onderzijde van de auto, enz. te vermijden. ■ Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt 2 Tijdens het rijden Een lekke of beschadigde band kan leiden tot de onderstaande situaties.
2-1. Rijprocedures Startknop Door de volgende handelingen wordt het hybridesysteem gestart of wijzigt de stand van het contact wanneer u de elektronische sleutel bij u draagt. ■ Starten van het hybridesysteem STAP 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. STAP 2 Controleer of de selectiehendel in stand P staat. STAP 3 Trap het rempedaal stevig in. De indicator in de startknop gaat groen branden. Als het controlelampje niet groen wordt, kan het hybridesysteem niet worden gestart.
2-1. Rijprocedures ■ Uitschakelen van het hybridesysteem STAP 1 Breng de auto tot stilstand. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand P. STAP 3 Activeer de parkeerrem. (→Blz. 205) STAP 4 Druk op de startknop. STAP 5 Laat het rempedaal los en controleer of het controlelampje in de startknop uit is. ■ Wijzigen van de standen van het contact De stand kan worden gewijzigd door op de startknop te drukken zonder het rempedaal in te trappen. (De stand verandert iedere keer dat op de knop wordt gedrukt.
2-1. Rijprocedures Uitschakelen van het hybridesysteem met de selectiehendel in een andere stand dan P Als het hybridesysteem wordt uitgeschakeld met de selectiehendel in een andere stand dan P, dan wordt het contact niet UIT maar in stand ACC gezet. Voer de volgende procedure uit om het contact UIT te zetten: STAP 1 STAP 2 STAP 3 STAP 4 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. Zet de selectiehendel in stand P.
2-1. Rijprocedures ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden →Blz. 54 ■ Aanwijzing voor de instapfunctie →Blz. 55 ■ Als het hybridesysteem niet kan worden ingeschakeld De startblokkering is mogelijk niet uitgeschakeld. (→Blz. 126) Neem onmiddellijk contact op met een Lexus-dealer of een erkende reparateur. ■ Stuurslot 2 Tijdens het rijden Nadat het contact UIT is gezet en de portieren zijn geopend en gesloten, wordt het stuurwiel vergrendeld door de stuurslotfunctie.
2-1. Rijprocedures ■ Wanneer er een storing in het hybridesysteem aanwezig is →Blz. 561 ■ Als de batterij van de elektronische sleutel ontladen is →Blz. 505 WAARSCHUWING ■ Starten van het hybridesysteem Start het hybridesysteem altijd terwijl u op de bestuurdersstoel zit. Trap onder geen enkele voorwaarde het gaspedaal in bij het starten van het hybridesysteem. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu ● Laat het contact niet gedurende een langere periode in stand ACC of AAN staan zonder het hybridesysteem in te schakelen. ● Als het controlelampje in de startknop brandt, is het contact niet uitgeschakeld. Controleer voordat u uitstapt of het contact UIT is. ● Schakel het hybridesysteem niet uit als de selectiehendel in een andere stand dan P staat.
2-1. Rijprocedures EV-modus In de EV-modus wordt de auto aangedreven door de elektromotor (tractiemotor), die zijn energie uit het batterijpakket (tractiebatterij) haalt. Deze modus is geschikt voor het 's nachts of in de vroege morgen door woonwijken rijden of het rijden in een parkeergarage, enz. zonder dat u zich zorgen hoeft te maken over geluidsoverlast of uitlaatgassen. Schakelt EV-modus in/uit Als de EV-modus wordt ingeschakeld, gaat het controlelampje EV-modus branden.
2-1. Rijprocedures ■ Omstandigheden waarin de EV-modus niet kan worden ingeschakeld In de volgende gevallen kan de EV-modus mogelijk niet worden ingeschakeld. Als de stand niet ingeschakeld kan worden, klinkt er een zoemer en verschijnt er een melding op het multi-informatiedisplay. ● De temperatuur van het hybridesysteem is te hoog. De auto heeft lang in de zon gestaan of na het oprijden van een helling, het rijden met hoge snelheid, enz. ● De temperatuur van het hybridesysteem is te laag.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Controleer tijdens het rijden in de EV-modus zorgvuldig de omgeving van de auto. Omdat er geen motorgeluiden zijn, merken voetgangers, fietsers of andere verkeersdeelnemers en voertuigen in de omgeving mogelijk niet dat de auto wegrijdt of hen nadert. Wees dus tijdens het rijden extra alert.
2-1. Rijprocedures Hybridetransmissie Kies een schakelstand die past bij de rijomstandigheden. ■ Bedienen van de selectiehendel 2 Tijdens het rijden Zet het contact AAN, trap het rempedaal in en verplaats de selectiehendel. Breng de auto altijd eerst geheel tot stilstand voordat u schakelt tussen stand P en D. ■ Gebruik van de schakelstand Schakelstand Functie P Parkeren van de auto/inschakelen van het hybridesysteem R Achteruit N Neutraalstand D Normaal rijden*1 S Rijden in stand S*2 (→Blz.
2-1. Rijprocedures ■ Selecteren van de ECO-modus Als de auto rijdt in de ECO-modus worden het aandrijfvermogen van de auto en de werking van de airconditioning zodanig geregeld dat brandstof bespaard wordt. STAP 1 Druk op de menutoets. De modus van het multi-informatiedisplay verandert in de modus voor het regelen van de elektronische functies. Druk op de toets ∧ of ∨ tot ECO MODE wordt weergegeven. STAP 2 Druk op de toets ENTER om ON (aan) te selecteren. Het controlelampje ECO MODE wordt weergegeven.
2-1. Rijprocedures ■ Selecteren van de stand SNOW Gebruik stand SNOW voor het accelereren en rijden op een glad wegdek, bijvoorbeeld als het gesneeuwd heeft. STAP 1 Druk op de menutoets. De modus van het multi-informatiedisplay verandert in de modus voor het regelen van de elektronische functies. 2 STAP 2 Tijdens het rijden Druk op de toets ∧ of ∨ tot HYBRID SNOW wordt weergegeven. Druk op de toets ENTER om ON (aan) te selecteren. Het controlelampje HYBRID SNOW wordt weergegeven.
2-1. Rijprocedures ■ Selecteren van de SPORT-modus Gebruik deze modus wanneer de auto snel en soepel moet reageren, bijvoorbeeld bij het rijden in bergachtige gebieden of tijdens het inhalen. STAP 1 Druk op de menutoets. De modus van het multi-informatiedisplay verandert in de modus voor het regelen van de elektronische functies. Druk op de toets ∧ of ∨ tot SPORT MODE wordt weergegeven. STAP 2 Druk op de toets ENTER om ON (aan) te selecteren. Het controlelampje SPORT MODE wordt weergegeven.
2-1. Rijprocedures Wijzigen van het schakelbereik in stand S Als de selectiehendel in stand S staat, kan deze als volgt worden bediend: Opschakelen Terugschakelen 2 Tijdens het rijden Het standaard schakelbereik in stand S is automatisch beperkt tot 5 of 4, afhankelijk van de rijsnelheid. ■ Schakelbereiken en hun functies ● Voor het afremmen op de motor kunt u uit 6 niveaus kiezen. ● Een lagere versnelling geeft een grotere remkracht dan een hogere versnelling en het toerental wordt ook hoger.
2-1. Rijprocedures ■ AI-SHIFT De AI-SHIFT-functie schakelt automatisch de optimale versnelling in, daarbij rekening houdend met de prestaties die de bestuurder van de auto verlangt en met de rijomstandigheden. De Al-SHIFT-functie wordt automatisch geactiveerd als de selectiehendel in stand D staat. (Door de selectiehendel in stand S te zetten, wordt de functie gedeactiveerd.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Voorzorgsmaatregelen bij het laden van het batterijpakket (tractiebatterij) Als de selectiehendel in stand N staat, wordt het batterijpakket (tractiebatterij) niet opgeladen, ook al draait de motor. Als de auto lang in stand N blijft staan, ontlaadt het batterijpakket (tractiebatterij) dus en start de auto mogelijk niet.
2-1. Rijprocedures Richtingaanwijzerschakelaar De richtingaanwijzerschakelaar kan worden gebruikt om de volgende acties van de bestuurder aan te geven: Rechts afslaan Links afslaan Wisselen van rijstrook, naar rechts (duw de schakelaar iets naar boven en houd hem in die stand vast) De richtingaanwijzers rechts blijven knipperen totdat u de hendel weer loslaat.
2-1. Rijprocedures Parkeerrem *: Trap om de parkeerrem te activeren het parkeerrempedaal geheel in met uw linkervoet terwijl u met uw rechtervoet het rempedaal ingetrapt houdt. (Door nogmaals op het pedaal te trappen, wordt de parkeerrem gedeactiveerd.) 2 Tijdens het rijden ■ Gebruik in de winter →Blz. 308 OPMERKING ■ Voordat u gaat rijden Deactiveer de parkeerrem.
2-1. Rijprocedures Claxon Druk op of vlak bij het merkteken om te claxonneren.
2-2. Instrumentenpaneel Meters en tellers 2 Tijdens het rijden Hybridesysteemindicator Geeft uitgaande vermogen en regeneratieniveau hybridesysteem weer Controlelampje ECO en SPORT-lamp Kleur wijzigt afhankelijk van de rijmodus Snelheidsmeter Geeft de rijsnelheid weer Brandstofmeter Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank aanwezig is. Multi-informatiedisplay Geeft de bestuurder allerlei gegevens met betrekking tot het rijden (→Blz.
2-2. Instrumentenpaneel Wijzigen van de weergave Voor het schakelen tussen de weergave van de kilometerteller en dagtellers. Als de dagteller wordt weergegeven, wordt deze gereset als de knop ingedrukt wordt gehouden. Dimmer dashboardverlichting De helderheid van de dashboardverlichting kan worden ingesteld. Donkerder Helderder ■ Tellers en display worden verlicht als Het contact AAN staat.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Hybridesysteemindicator Power-gebied Laat zien dat de grens van een bereik voor milieuvriendelijk rijden wordt overschreden (bij rijden op vol vermogen en dergelijke). ECO-gebied Laat zien dat er milieuvriendelijk wordt gereden. 2 Tijdens het rijden Hybride eco-gebied Laat zien dat er niet vaak gebruik wordt gemaakt van het vermogen van de benzinemotor. De benzinemotor wordt automatisch gestopt en opnieuw gestart onder verschillende omstandigheden.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen De instellingen (bv. het in- of uitschakelen van het controlelampje ECO MODE) kunnen worden gewijzigd. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen →Blz. 633) OPMERKING ■ Om schade aan de motor en onderdelen van de motor te voorkomen Als de naald van de koelvloeistoftemperatuurmeter in het rode gebied (H) staat, kan de motor oververhit zijn.
2-2. Instrumentenpaneel Controlelampjes en waarschuwingslampjes De controlelampjes en waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en middenpaneel informeren de bestuurder over de status van de diverse systemen in de auto. Om de functie van alle lampjes uit te leggen, zijn in de volgende afbeelding alle controle- en waarschuwingslampjes brandend afgebeeld.
2-2.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Controlelampjes De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus van de verschillende systemen van de auto. Controlelampje richtingaanwijzers (→Blz. 204) Controlelampje grootlicht (→Blz. 229) *1 2 *1, 3 Waarschuwingslampje (indien aanwezig) Controlelampje mistlampen voor (→Blz. 234) Traction Control (→Blz. 284, 289) Controlelampje VSC OFF (→Blz. 285) Tijdens het rijden Controlelampje achterlicht (→Blz.
2-2. Instrumentenpaneel *1 (met navigatiesysteem) *1 Controlelampje SRS-airbag ON/OFF (→Blz. 173) (zonder navigatiesysteem) Controlelampje SRS-airbag ON/OFF (→Blz. 173) *1: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het hybridesysteem is ingeschakeld of na enkele seconden. Er kan een storing in een systeem aanwezig zijn als een lampje niet gaat branden of niet uitgaat.
2-2. Instrumentenpaneel WAARSCHUWING ■ Als een waarschuwingslampje van een veiligheidssysteem niet gaat branden Als een lampje van een veiligheidssysteem zoals het antiblokkeersysteem of airbagsysteem niet gaat branden als u het hybridesysteem start, kan het betekenen dat deze systemen niet beschikbaar zijn om u te beschermen in geval van een aanrijding, waardoor ernstig letsel zou kunnen ontstaan. Laat uw auto in dat geval direct controleren door uw Lexus-dealer of een erkende reparateur.
2-2. Instrumentenpaneel Multi-informatiedisplay Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende rijgerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur. ■ Toetsen multi-informatiedisplay “Toets ∧ ∨ Naar volgende/vorige onderwerp. Toets ENTER Inschakelen/uitschakelen van elektronische functies en wijzigen van persoonlijke voorkeuren.
2-2. Instrumentenpaneel ■ De informatie op het display 2 Tijdens het rijden Ritinformatie Wijzigen weergegeven onderwerpen Energiemonitor Actueel brandstofverbruik Gemiddeld brandstofverbruik sinds tanken Gemiddeld brandstofverbruik Gemiddelde rijsnelheid Druk op de toets ∧ of ∨.
2-2. Instrumentenpaneel Regeling elektronische functies Instellen elektronische functies Lexus Parking Assist-sensor (indien aanwezig) →Blz. 260 Sportmodus →Blz. 200 ECO-modus →Blz. 198 SNOW-modus →Blz. 199 AFS (indien aanwezig) →Blz. 231 De volgorde van weergave kan variëren afhankelijk van de omstandigheden.
2-2. Instrumentenpaneel Overige gegevens Details Geeft de buitentemperatuur weer Display Dynamic Radar Cruise Control (indien aanwezig) (→Blz. 246) Automatisch weergegeven als de Dynamic Radar Cruise Control in gebruik is Stand aanbeveling ruiten sluiten (→Blz. 221) Als u voor het verlaten van de auto vergeet een ruit te sluiten, wordt de aanbeveling om alle ruiten te sluiten weergegeven. Persoonlijke voorkeursinstellingen (→Blz.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Gemiddeld brandstofverbruik Weergave van het gemiddelde brandstofverbruik sinds het resetten van de functie • De functie kan worden gereset door de toets ENTER gedurende langer dan een seconde in te drukken als het gemiddelde brandstofverbruik wordt weergegeven. • Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een globale waarde.
2-2. Instrumentenpaneel Stand aanbeveling ruiten sluiten Als een van de ruiten open is als het contact UIT wordt gezet, verschijnt een aanbeveling op het multi-informatiedisplay waarin de bestuurder wordt gevraagd om alle ruiten te sluiten. Door onderstaande procedure te volgen worden alle ruiten gesloten. STAP 1 Druk op de toets ∧ of ∨ en selecteer YES (Ja). Druk op de toets ENTER. 2 STAP 2 Tijdens het rijden Als NO (Nee) wordt geselecteerd, wordt de stand aanbeveling ruiten sluiten beëindigd.
2-2. Instrumentenpaneel ■ De regeling elektronische functies kan worden in-/uitgeschakeld als Het contact AAN staat. ■ Voorwaarden voor het beëindigen van de regeling elektronische functies In de volgende situaties wordt de regeling van elektronische functies beëindigd: ● De menutoets wordt ingedrukt. ● De Dynamic Radar Cruise Control wordt bediend (indien aanwezig). ● Lexus Parking Assist-sensor treedt in werking (indien aanwezig).
2-2. Instrumentenpaneel ● In de volgende situaties wordt het sluiten van de ruit halverwege beëindigd: • Het contact wordt AAN gezet. • De toets ENTER wordt ingedrukt. • De blokkeerschakelaar ruitbediening werd ingedrukt. • De klembeveiliging werd geactiveerd. • De ruiten werden geopend en gesloten met de afstandsbediening. Als de schakelaar ruitbediening van een van de portieren wordt bediend als de stand aanbeveling ruiten sluiten is ingeschakeld, stop het sluiten van de ruiten halverwege.
2-2. Instrumentenpaneel Head-up display∗ Het head-up display kan worden gebruikt om de rijsnelheid en andere informatie op de voorruit te projecteren. Head-up display De helderheid van het display wordt automatisch aangepast aan de helderheid van de omgeving. Hoofdschakelaar head-up display Schakelaar afstelling weergavecontrast De helderheid van het display kan worden ingesteld op het gewenste niveau.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Informatie op het head-up display Naast de rijsnelheid wordt de volgende informatie weergegeven: Audiodisplay Geeft ongeveer 3 seconden audio-informatie weer als het audiosysteem wordt bediend. Weergave schakelstand en schakelprogramma 2 Tijdens het rijden Geeft de geselecteerde schakelstand of het geselecteerde schakelbereik weer (→Blz. 197) Display Dynamic Radar Cruise Control (indien aanwezig) Geeft de naderingsmelding weer (→Blz.
2-2.
2-2. Instrumentenpaneel Persoonlijke voorkeursinstellingen van het display De weergave van de audiostand en/of de schakelstand en het schakelprogramma kan worden getoond of verborgen. Houd de hoofdschakelaar van het head-up display ingedrukt om de weergave te wijzigen in de stand voor het in- en uitschakelen van de weergave. Druk op de hoofdschakelaar van het head-up display om de gewenste te wijzigen instelling te selecteren.
2-2. Instrumentenpaneel WAARSCHUWING ■ Voordat u het head-up display gebruikt Controleer of de positie en de helderheid van het head-up display geen belemmering vormen voor veilig rijden. Een onjuiste afstelling van de positie of helderheid van het beeld kan de bestuurder het zicht belemmeren en leiden tot een aanrijding waarbij ernstig letsel kan ontstaan. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de onderdelen ● Plaats niets op de opening van de head-up display.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden bediend. Draai aan het uiteinde van de hendel om de verlichting als volgt in te schakelen: Uit De koplampen en de parkeerlichten vóór gaan automatisch aan en uit. (Wanneer het contact AAN staat) De parkeerlichten voor, achterlichten, kentekenplaaten dashboardverlichting gaan branden. De koplampen en alle verlichting die hierboven genoemd is, gaan branden.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Draaiknop koplampverstelling (indien aanwezig) De koplamphoogte kan worden afgestemd op het aantal passagiers in de auto en de mate van belading.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers AFS (Adaptive Front Lighting-systeem) (indien aanwezig) AFS (Adaptive Front Lighting-systeem) verbetert het zicht bij kruisingen en in bochten door de lichtbundel van de koplampen automatisch in de gewenste rijrichting te verstellen op basis van de rijsnelheid en de hoek waarover de voorwielen verdraaid worden. AFS werkt bij een snelheid van 10 km/h of hoger. ■ Deactiveren van het Adaptive Front Lighting-systeem STAP 1 2 Druk op de menutoets.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Dagrijverlichting Om uw auto beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als het hybridesysteem wordt gestart. Dagrijverlichting is niet ontworpen voor gebruik in het donker. ■ Sensor koplampregeling De werking van de sensor kan in negatieve zin beïnvloed worden als er iets over de sensor heen geplaatst wordt of als er iets op de ruit wordt aangebracht waardoor de sensor wordt afgeschermd.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ De dimlichten inschakelen wanneer de auto op een donkere plaats geparkeerd staat Schakel de motor uit terwijl de lichtschakelaar in de stand of UIT staat, trek de lichtschakelaar naar u toe en laat hem los. De dimlichten gaan gedurende ongeveer 30 seconden branden om de omgeving van de auto te verlichten. De lichten doven onder de volgende omstandigheden: 2 ● Het contact wordt AAN gezet. Tijdens het rijden ● De lichtschakelaar wordt ingeschakeld.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar mistlampen De mistlampen zorgen voor meer zicht bij ongunstige rijomstandigheden, zoals bijvoorbeeld bij regen en mist. Schakelt de mistlampen voor en het mistachterlicht uit Schakelt de mistlampen voor in Schakelt mistlampen voor en het mistachterlicht in Als de schakelaarring los wordt gelaten, keert de ring terug naar de stand . Door de schakelaarring nogmaals te draaien, worden alleen de mistlampen achter uitgeschakeld.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Ruitenwissers en -sproeiers Als wordt geselecteerd, beginnen de ruitenwissers automatisch te wissen als de sensor signaleert dat het regent. De wissnelheid wordt automatisch afgestemd op de hoeveelheid neerslag en de rijsnelheid.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Sproeien en wissen De ruitenwissers zullen automatisch een aantal slagen maken als de ruitensproeiers worden ingeschakeld. (Na enkele slagen volgt een pauze en maken de wissers nog een slag om de laatste druppels te verwijderen.) Als de koplampen aan zijn, werken de koplampsproeiers één keer. ■ De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als Het contact AAN staat.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Regensensor ● De regensensor registreert de hoe- veelheid neerslag. De auto is voorzien van een optische sensor. Deze werkt mogelijk niet goed als zonlicht van de opkomende of ondergaande zon af en toe op de voorruit valt of als er insecten o.i.d. op de voorruit zitten. ● Als de ruitenwisserschakelaar in de stand wordt gezet en het contact AAN is, maken de ruitenwissers één wisslag om aan te geven dat de stand AUTO is ingeschakeld.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers OPMERKING ■ Als de voorruit droog is Gebruik de ruitenwissers niet als de voorruit droog is omdat hierdoor de voorruit beschadigd kan worden. ■ Als het sproeierreservoir leeg is Als u de hendel gedurende langere tijd naar u toe getrokken houdt, kan de sproeierpomp beschadigd raken. ■ Wanneer een sproeier verstopt raakt Neem in dat geval zo snel mogelijk contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Achterruitenwisser en -sproeier De werking van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de hendel als volgt te bewegen: Uit Intervalstand Normale stand ruitenwissers Sproeien en wissen Sproeien en wissen 2 Tijdens het rijden ■ De achterruitenwisser en -sproeier kunnen worden bediend als Het contact AAN staat.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers OPMERKING ■ Als de achterruit droog is Gebruik de ruitenwissers niet als de achterruit droog is omdat de achterruit hierdoor beschadigd kan raken. ■ Als het sproeierreservoir leeg is Als u de schakelaar gedurende langere tijd ingedrukt houdt, kan de sproeierpomp beschadigd raken. ■ Wanneer een sproeier verstopt raakt Neem in dat geval zo snel mogelijk contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Koplampsproeierschakelaar∗ De koplampen kunnen worden gereinigd door er ruitensproeiervloeistof op te spuiten. Druk op de toets om de koplampen te reinigen. 2 Tijdens het rijden ■ De koplampsproeiers kunnen worden bediend als Het contact AAN en de lichtschakelaar AAN staan. ■ Aan de ruitensproeier gekoppelde werking Als het contact AAN staat en de koplampen branden, worden de koplampsproeiers één keer geactiveerd. (→Blz.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Cruise control∗ Met de cruise control kan een ingestelde snelheid worden vastgehouden zonder dat hiervoor het gaspedaal hoeft te worden ingetrapt. Controlelampje Display Cruise control-schakelaar ■ Instellen van de rijsnelheid STAP 1 Druk op de toets ON-OFF om de cruise control in te schakelen. Het controlelampje cruise control gaat branden. Druk nogmaals op de toets om de cruise control uit te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen STAP 2 Accelereer of decelereer naar de gewenste snelheid en druk de hendel naar beneden om de snelheid in te stellen. SET (ingesteld) wordt weergegeven. De rijsnelheid op het moment dat de schakelaar wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid. 2 Tijdens het rijden ■ Wijzigen van de ingestelde snelheid Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de gewenste snelheid wordt weergegeven.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Uitschakelen en hervatten van de constante-snelheidsregeling Als u de hendel naar u toe trekt, wordt de constantesnelheidsregeling geannuleerd. De snelheidsregeling wordt eveneens onderbroken als het rempedaal wordt ingetrapt. Door de hendel omhoog te drukken wordt de constantesnelheidsregeling hervat. Hervatten van de cruise control is mogelijk vanaf een rijsnelheid van ongeveer 40 km/h of meer.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Automatisch uitschakelen van cruise control De cruise control stopt onder de volgende omstandigheden met het in stand houden van de rijsnelheid: ● De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer dan 16 km/h onder de geprogram- meerde rijsnelheid. In dit geval blijft de geprogrammeerde snelheid niet bewaard. ● Actuele rijsnelheid is lager dan ongeveer 40 km/h. ● De VSC is geactiveerd.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Dynamic Radar Cruise Control∗ De Dynamic Radar Cruise Control is een conventionele cruise control die is uitgebreid met een afstandsregeling. Als de afstandsregelmodus is ingeschakeld, accelereert of decelereert de auto automatisch om een vooraf ingestelde afstand tot de voorligger te bewaren.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen STAP 2 Accelereer of decelereer naar de gewenste snelheid en druk de hendel naar beneden om de snelheid in te stellen. SET (ingesteld) wordt weergegeven. De rijsnelheid op het moment dat de schakelaar wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid. 2 Tijdens het rijden ■ Wijzigen van de ingestelde snelheid Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de gewenste snelheid wordt weergegeven.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen In de constante-snelheidsregelmodus (→Blz. 246) wordt de ingestelde snelheid als volgt verhoogd of verlaagd: Fijnafstelling: Ongeveer 1,6 km/h, telkens als de hendel bediend wordt Ruime afstelling: De ingestelde snelheid wordt continu verhoogd of verlaagd totdat de hendel wordt losgelaten.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Instellen afstand tot voorligger Selecteer een afstand in de onderstaande tabel. Houd er rekening mee dat de aangegeven afstanden overeenkomen met een rijsnelheid van 80 km/h. De afstand tot de voorligger is afhankelijk van de rijsnelheid.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Rijden in de afstandsregelmodus In deze stand registreert een radarsensor of er binnen ongeveer 120 meter voor u een voertuig rijdt. Deze sensor wordt tevens gebruikt om de afstand tussen uw auto en de voorligger te berekenen. Let erop dat de afstand tot uw voorligger kleiner wordt als u een lange helling afrijdt. Voorbeeld van het rijden met een constante snelheid Wanneer er geen voorliggers zijn De auto rijdt met de snelheid die door de bestuurder is ingesteld.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Voorbeeld van rijden met de volgregeling Volgen van een voorligger die langzamer rijdt dan de ingestelde snelheid Het systeem regelt de snelheid van de auto zo dat de afstand die de bestuurder heeft ingesteld tot de voorligger gehandhaafd blijft. Voorbeeld van acceleratie Als er geen voorliggers meer zijn die langzamer rijden dan de ingestelde snelheid Het systeem verhoogt de snelheid totdat de ingestelde snelheid bereikt wordt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Selecteren van de conventionele constante-snelheidsregeling De constante-snelheidsregeling is anders dan de afstandsregeling. Wanneer de constante-snelheidsregeling is geselecteerd, blijft de auto met een ingestelde snelheid rijden, ongeacht of zich voorliggers op de rijbaan bevinden. Druk op de toets ON-OFF om de cruise control in te schakelen. Druk nogmaals op de toets om de cruise control uit te schakelen. Schakel de constante-snelheidsregeling in.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ De Dynamic Radar Cruise Control kan worden gebruikt als ● De selectiehendel in stand D of in stand 4 of hoger van S staat. ● De rijsnelheid hoger is dan 50 km/h. ■ Accelereren na het instellen van de rijsnelheid Er kan normaal met de auto geaccelereerd worden. Na de acceleratie gaat de auto weer rijden met de ingestelde snelheid.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Automatisch uitschakelen van de constante-snelheidsregeling De snelheidsregeling door de cruise control wordt in de volgende gevallen onderbroken: ● Actuele rijsnelheid zakt tot meer dan ongeveer 16 km/h onder de ingestelde rij- snelheid. In dit geval blijft de geprogrammeerde snelheid niet bewaard. ● Werkelijke rijsnelheid zakt onder ongeveer 40 km/h. ● De VSC is geactiveerd.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Verklaring Hereby, DENSO CORPORATION declares that this DNMWR004 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. Hér með lýsir DENSO CORPORATION yfir því að DNMWR004 er í 2 samræmi við grunnkröfur og aðrar kröfur, sem gerðar eru í tilskipun 1999/5/EC.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen DENSO CORPORATION tímto prohlauje, e tento DNMWR004 je ve shod se základními poadavky a dalími p íslunými ustanoveními sm rnice 1999/5/ES. Undertegnede DENSO CORPORATION erklærer herved, at følgende udstyr DNMWR004 overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Voor het gebruik van de Dynamic Radar Cruise Control Vertrouw niet te veel op de afstandsregeling. Houd rekening met de ingestelde rijsnelheid. Regel zelf de snelheid bij door te remmen, gas te geven, enz. als de deceleratie/acceleratie die het systeem verzorgt niet toereikend is om de afstand tot de voorligger te regelen. ■ Waarschuwingen met betrekking tot de ondersteunende systemen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de Dynamic Radar Cruise Con- trol Gebruik de Dynamic Radar Cruise Control niet in de volgende situaties. Als u dat wel doet, wordt de snelheid mogelijk niet goed geregeld waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
2-4.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Lexus Parking Assist-sensor∗ De afstand tot obstakels die door de sensoren gemeten is, wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay en via geluidssignalen bij het fileparkeren en achteruit inparkeren in een garage. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de omgeving. ■ Soorten sensoren Hoeksensoren voor Middelste sensoren voor Hoeksensoren achter Middelste sensoren achter ■ Inschakelen van de Lexus Parking Assist-sensor Druk op de menutoets.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen STAP 2 Druk op de toets ENTER om ON (aan) te selecteren. Het controlelampje van de Lexus parking assist-sensor verschijnt op het display. Elke keer dat op de schakelaar gedrukt wordt, wordt de Lexus Parking Assist-sensor in- of uitgeschakeld. 2 Tijdens het rijden Indien ingeschakeld, klinkt de zoemer om de bestuurder te informeren dat het systeem werkt. Druk op de menutoets om terug te keren naar het normale display.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen De afstandsweergave en zoemer Als een sensor een obstakel signaleert worden de richting van en de afstand tot het obstakel bij benadering weergegeven en klinkt de zoemer. De locatie van het obstakel knippert (alleen niveau 4).
2-4.
2-4.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Detectiegebied sensoren Ongeveer 100 cm Ongeveer 150 cm Ongeveer 50 cm Het schema toont het detectiebereik van de sensoren. Merk op dat de sensoren geen obstakels kunnen detecteren die zich extreem dicht bij de auto bevinden. 2 Tijdens het rijden Het bereik van de sensoren kan verschillend zijn, afhankelijk van bijvoorbeeld de vorm van het object. ■ De Lexus Parking Assist-sensor kan worden gebruikt als ● Hoeksensoren voor: • Het contact AAN staat.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Detectie-informatie sensoren ● De staat van de auto en de omgeving kunnen van invloed zijn op de capaciteit van de sensor om een obstakel correct te registreren. Specifieke situaties waarin dit voor kan komen ziet u hieronder. • De sensor is bedekt met vuil, sneeuw of ijs. • De sensor is bevroren. • De sensor wordt ergens door afgedekt. • De auto helt sterk over naar één zijde.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Waarschuwing bij het gebruik van de Lexus Parking Assist-sensor Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Anders kan een aanrijding het gevolg zijn. ● Rijd als het systeem is ingeschakeld niet harder dan 10 km/h. ● Monteer geen accessoires binnen het bereik van de sensor. 2 OPMERKING Tijdens het rijden ■ Opmerkingen bij het wassen van de auto Stel de omgeving van de sensoren niet bloot aan sterke waterstralen of stoom.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Elektronisch geregelde luchtvering∗ De elektronisch geregelde luchtvering stelt de bestuurder in staat de hoogte van de auto af te stemmen op de rijomstandigheden. Met de schakelaar hoogteregeling kunt u de gewenste hoogte instellen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Selecteren van de wagenhoogte ■ Wagenhoogtestanden ● Stand HI (hoog): voor rijden over hobbelige wegen 30 mm hoger dan de normale hoogte De stand HI kan niet worden geselecteerd als de rijsnelheid hoger is dan 30 km/h.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Bagageruimte Hoger Door de schakelaar in de stand bagage in te drukken wijzigt de wagenhoogte in die van de stand N. Lager Door de schakelaar in de stand N in te drukken wijzigt de wagenhoogte in die van de stand bagage, niet in die van de stand LO. ■ Controlelampje elektronisch geregelde luchtvering Het controlelampje van de geselecteerde stand gaat branden. Het controlelampje knippert als de wagenhoogte wordt aangepast aan de hoogte van de geselecteerde stand.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Voorwaarden voor inschakelen van systeem Na het uitzetten van het hybridesysteem blijft de auto nog maximaal 60 seconden in de lage stand. ● Schakelaar hoogteregeling (dashboard bestuurderszijde) • Tijdens de werking van het hybridesysteem kan elke stand worden gekozen. • De stand bagage kan alleen worden geselecteerd als de selectiehendel in stand P staat.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Als stand bagage is geselecteerd Als de auto in beweging komt terwijl de bagagestand is geselecteerd, wordt automatisch stand N geselecteerd als de rijsnelheid hoger wordt dan 8 km/h. Zelfs als de rijsnelheid lager wordt dan 8 km/h, keert de hoogteregeling niet automatisch terug naar stand bagage.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ De elektronisch geregelde luchtvering moet worden uitgeschakeld wanneer De elektronisch geregelde luchtvering moet in de volgende situaties worden uitgeschakeld omdat de wagenhoogte kan veranderen door de automatische niveauregeling en u bekneld kunt raken onder de auto, waardoor ongelukken kunnen gebeuren. ● Een van de wielen zit vast in een greppel. ● De auto moet opgekrikt worden.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen OPMERKING ■ Zet de hoogteregeling niet in stand LO wanneer u over een hobbelige weg rijdt. Als de onderzijde van de auto een hard wegoppervlak raakt, kan de auto beschadigd raken. Let ook goed op als tijdens het rijden de hoogteregeling automatisch van stand bagage of stand LO in stand N wordt gezet. ■ Automatisch teruggaan naar stand N In de volgende situaties zal de wagenhoogte automatisch stijgen. Let op op plaatsen waar slechts beperkte ruimte boven de auto is.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Rear View Monitor-systeem (weergave in binnenspiegel)∗ Het Rear View Monitor-systeem assisteert de bestuurder door tijdens het achteruitrijden op het scherm te tonen wat zich achter de auto bevindt. Het beeld wordt omgekeerd weergegeven op het scherm. Hierdoor ziet het er hetzelfde uit als het beeld dat in de binnenspiegel te zien is. Het beeld voor achteruitrijden wordt weergegeven als de selectiehendel in stand R staat.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Het Rear View Monitor-systeem kan worden bediend als De selectiehendel staat in stand R en het contact staat AAN. ■ Wijzigen van de weergavemodi U kunt de weergavemodus van de Rear View Monitor wijzigen wanneer het scherm is ingeschakeld. ● Het Rear View Monitor-systeem tijdelijk uitschakelen: Druk op de toets AUTO. Het controlelampje gaat oranje branden. Het systeem wordt weer ingeschakeld als het contact UIT en vervolgens weer AAN wordt gezet.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Rijlijnen Rear View Monitor Op het scherm worden rijlijnen weergegeven. De getoonde rijlijnen wijken af van die op het scherm. Voertuigbreedtelijnen (blauw) Deze lijnen geven de geschatte breedte van de auto weer. 2 Afstandslijn (blauw) Tijdens het rijden Deze lijn geeft een positie op de grond weer van ongeveer 1 m achter de auto. Afstandslijn (rood) Deze lijn geeft een positie op de grond weer van ongeveer 0,5 m achter de auto.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Weergegeven gedeelte Het gebied dat door de camera wordt gesignaleerd, is beperkt. Voorwerpen dicht bij de hoeken van de bumper of onder de bumper zijn niet zichtbaar op het scherm. Het gebied dat op het scherm wordt weergegeven, kan variëren als gevolg van de positie van de auto of de wegcondities. De camera is voorzien van een speciale lens. De afstand op het beeld op het scherm wijkt af van de werkelijke afstand.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Wanneer zich achter de auto een steile helling omlaag bevindt, lijken obstakels op het scherm dichterbij dan ze werkelijk zijn. 2 Tijdens het rijden De afstand die op het scherm verschijnt tussen driedimensionale voorwerpen (zoals auto's) en platte oppervlakken (zoals de weg) en de werkelijke afstand verschillen als volgt. In werkelijkheid, C = A < B (C en A zijn even ver weg; B is verder weg dan C en A).
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Camera Rear View Monitor-systeem De camera van het Rear View Monitor-systeem bevindt zich op de achterklep, zoals aangegeven in de afbeelding. In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn om het beeld op het scherm te zien, ook al functioneert het systeem goed. ● De auto bevindt zich in een donker gebied, bijvoorbeeld 's nachts. ● De temperatuur bij de lens is extreem hoog of laag.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Knipper-effect Wanneer de camera wordt gebruikt in een omgeving die wordt verlicht door tllampen, natriumlampen of kwiklampen, kan het gebeuren dat de lampen en de verlichte omgeving lijken te knipperen. WAARSCHUWING ■ Neem bij het gebruik van het Rear View Monitor-systeem de volgende voor- zorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen: 2 ● Vertrouw bij het achteruitrijden nooit alleen op het Monitor-systeem.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen OPMERKING ■ Omstandigheden die de werking van het Rear View Monitor-systeem mogelijk beïnvloeden ● Als de achterkant van de auto is geraakt, zijn de positie en bevestigingshoek van de camera mogelijk veranderd. Laat de auto controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ● Bij snelle temperatuurveranderingen, bijvoorbeeld wanneer er bij koud weer warm water over de auto wordt gegoten, werkt het systeem mogelijk niet goed.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Ondersteunende systemen Om de veiligheid en de prestaties tijdens het rijden te verbeteren is uw auto uitgerust met de volgende systemen die automatisch in werking treden als de omstandigheden daar om vragen. Houd er echter rekening mee dat dit aanvullende systemen zijn en vertrouw niet in al te sterke mate op deze systemen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ PCS (Pre-Crash Safety-systeem) (indien aanwezig) →Blz. 291 ■ Noodstopsignaal Om de kans op aanrijdingen van achteren te beperken als het rempedaal plotseling wordt ingetrapt, knipperen de remlichten automatisch om de auto's achter u te waarschuwen Als het VSC/TRC-systeem in werking is Als er een kans op slip is, of de aangedreven wielen beginnen te slippen, gaat het controlelampje Traction Control knipperen om aan te geven dat TRC en VSC in werking zijn.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Uitschakelen van het TRC/VSC-systeem Als u met uw auto vast komt te zitten in vers gevallen sneeuw of modder, kunnen de TRC en de VSC het aandrijfvermogen van het hybridesysteem naar de wielen beperken. In dat geval kan het nodig zijn om het systeem uit te schakelen, zodat u de auto vrij kunt maken door te “schommelen”. ■ Alleen TRC uitschakelen 2 Druk om de Traction Control uit te schakelen kort op de schakelaar.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Wanneer de melding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay dat de TRC is uitgeschakeld, zelfs al is de toets VSC OFF niet ingedrukt De TRC en de Hill Start Assist kunnen niet in werking worden gesteld. Neem zo snel mogelijk contact op met een Lexus-dealer of een erkende reparateur.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Voorwaarden voor werking noodstopsignaal Als aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan, werkt het noodstopsignaal: ● De actuele rijsnelheid is hoger dan 55 km/h. ● Het rempedaal wordt op zo'n manier ingetrapt dat het systeem op basis van de deceleratie van de auto oordeelt dat het om een noodstop gaat. ■ Automatisch uitschakelen noodstopsignaal Het noodstopsignaal wordt in de volgende situaties uitgeschakeld: ● De alarmknipperlichten worden ingeschakeld.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Als het Vehicle Stability Control-systeem (VSC) geactiveerd is Het controlelampje Traction Control knippert. Rijd altijd voorzichtig. Roekeloos rijgedrag kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan. Wees bijzonder voorzichtig als het controlelampje knippert. ■ Als het TRC/VSC-systeem is uitgeschakeld Wees zeer voorzichtig en pas uw snelheid aan de conditie van het wegdek aan.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Hill Start Assist Control De Hill Start Assist Control voorkomt dat de auto achteruit rolt bij het wegrijden op een talud of gladde helling. Schakel de Hill Start Assist Control in door het rempedaal helemaal in te trappen wanneer de auto volledig stilstaat. Er klinkt eenmaal een zoemer om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld. Ook gaat het controlelampje Traction Control knipperen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Zoemer Hill Start Assist Control ● Wanneer de Hill Start Assist Control wordt geactiveerd, klinkt de zoemer een- maal. ● In de volgende situaties wordt de Hill Start Assist Control uitgeschakeld en klinkt de zoemer tweemaal. • Er wordt binnen ongeveer 2 seconden nadat het rempedaal is losgelaten niet weggereden. • De selectiehendel wordt in stand P gezet. • De parkeerrem wordt geactiveerd. • Het rempedaal wordt weer ingetrapt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Pre-Crash Safety-systeem∗ Als de radarsensor signaleert dat een frontale aanrijding waarschijnlijk is, worden veiligheidssystemen als het remsysteem en de veiligheidsgordels automatisch geactiveerd door het Pre-Crash Safety-systeem om de gevolgen van een aanrijding zo veel mogelijk te beperken.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Uitschakelen van Pre-Crash Brake-systeem Pre-Crash Brake-systeem uitgeschakeld Pre-Crash Brake-systeem ingeschakeld Het waarschuwingslampje PCS gaat branden als het Pre-Crash Brake-systeem wordt uitgeschakeld. Radarsensor De radarsensor signaleert auto's of andere obstakels op en naast de weg voor de auto en bepaalt aan de hand van de positie, de snelheid en de richting van het obstakel of een aanrijding onvermijdelijk is.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ De onderdelen van het Pre-Crash Safety-systeem kunnen worden geactiveerd als ● Pre-Crash-veiligheidsgordels (type A): • De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 5 km/h. • De snelheid waarmee uw auto het obstakel of de voor u rijdende auto nadert, hoger is dan ongeveer 30 km/h. • De inzittenden voor de veiligheidsgordel dragen. ● Pre-Crash-veiligheidsgordels (type B): 2 Tijdens het rijden • De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 30 km/h.
2-4.
2-4.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Verklaring Hereby, DENSO CORPORATION declares that this DNMWR004 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. Hér með lýsir DENSO CORPORATION yfir því að DNMWR004 er í samræmi við grunnkröfur og aðrar kröfur, sem gerðar eru í tilskipun 1999/5/EC.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen DENSO CORPORATION tímto prohlauje, e tento DNMWR004 je ve shod se základními poadavky a dalími p íslunými ustanoveními sm rnice 1999/5/ES. Undertegnede DENSO CORPORATION erklærer herved, at følgende udstyr DNMWR004 overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Beperkingen van het Pre-Crash Safety-systeem Vertrouw niet alleen op het Pre-Crash Safety-systeem. Rijd altijd veilig, houd rekening met de omgeving en controleer de weg op obstakels en andere potentiële gevaren. Als u dat niet doet, kunt u een ongeval veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Omstandigheden waarin de sensor voorliggers niet of niet op de juiste manier herkent Rem indien nodig in de volgende situaties zelf af: ● Als door omringend verkeer opgeworpen water of sneeuw de werking van de sensor hindert ● Als de achterzijde van de auto ver ingezakt is (omdat er zware lading in de baga- geruimte vervoerd wordt, enz.
2-5. Rijinformatie Voorzorgsmaatregelen bij terreinauto's Deze auto behoort tot de categorie auto's die een grotere grondspeling en een kleinere spoorbreedte hebben in verhouding tot de hoogte van het zwaartepunt. Kenmerken terreinauto's ● Vanwege de speciale eisen die aan terreinauto's worden gesteld, ontstaat er een hoger zwaartepunt dan bij gewone personenauto's. Door het specifieke ontwerp kan deze categorie auto eerder over de kop slaan.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij terreinauto's Neem altijd de volgende waarschuwingen in acht om de kans op ernstig letsel en schade aan uw auto te voorkomen: ● Als de auto over de kop slaat, heeft een inzittende zonder veiligheidsgordel meer kans op ernstig letsel dan een inzittende die wel een veiligheidsgordel draagt. Alle inzittenden dienen gebruik te maken van hun gordels als de auto rijdt. ● Vermijd indien mogelijk scherpe bochten of overhaaste bewegingen.
2-5. Rijinformatie Terreinrijden Uw auto is niet specifiek ontworpen voor het rijden in het terrein. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om problemen te voorkomen als het absoluut noodzakelijk is in het terrein te rijden. ● Rijd alleen in gebieden waar off-road-auto's mogen rijden. ● Respecteer particulier eigendom. Vraag toestemming aan de eigenaar voordat u een privéterrein betreedt. ● Betreed geen afgesloten gebieden. Respecteer hekken, afsluitingen en borden die u de toegang ontzeggen.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen voor terreinrijden Neem altijd de volgende waarschuwingen in acht om de kans op ernstig letsel en schade aan uw auto te voorkomen: ● Rijd voorzichtig over een onverharde weg. Neem geen onnodige risico's door op gevaarlijke plaatsen te rijden. ● Pak de spaken van het stuurwiel niet vast als u door terrein rijdt. Een plotselinge hobbel kan het stuurwiel verdraaien en uw handen verwonden.
2-5. Rijinformatie OPMERKING ■ Om beschadiging door water te voorkomen Neem alle veiligheidsmaatregelen in acht om er zeker van te zijn dat er geen schade aan het batterijpakket, het hybridesysteem of andere onderdelen ontstaat. ● Water in de motorruimte kan ernstige schade aan het hybridesysteem veroorza- ken. Water in het interieur kan kortsluiting veroorzaken in het batterijpakket dat zich onder de achterstoel bevindt. ● Water dat in de hybridetransmissie komt, beschadigt de transmissie.
2-5. Rijinformatie Lading en bagage Lees onderstaande informatie over voorzorgsmaatregelen, laadvermogen en belading zorgvuldig door: ● Vervoer lading en bagage indien mogelijk altijd in de bagageruimte. ● Zorg ervoor dat de bagage stevig vastligt. ● Let erop dat de auto in balans blijft door zware lading niet aan één kant te leggen. Leg zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren. ● Neem geen onnodige bagage mee. Dit helpt u brandstof te besparen.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ● Plaats geen goederen in of op de volgende plaatsen omdat ze dan onder het rem- of gaspedaal terecht kunnen komen, waardoor de pedalen niet ver genoeg ingetrapt kunnen worden. Ook kan het zicht voor de bestuurder belemmerd worden of kunnen de bestuurder of passagiers geraakt worden door de goederen, waardoor een ongeval kan ontstaan.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen imperiaal (indien aanwezig) Gebruik minimaal 2 originele Lexus-dwarsstangen (of gelijkwaardig) om de roofrail als imperiaal te kunnen gebruiken. Let bij het plaatsen van bagage op het imperiaal op de volgende punten: Dwarsstangen ● Plaats de lading zodanig dat het gewicht gelijkmatig over de voor- en achteras is verdeeld.
2-5. Rijinformatie Rijden in de winter Tref voor het aanbreken van de winter de noodzakelijke voorbereidingen en voer de benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag altijd aan de actuele weersomstandigheden aan. ■ Voorbereidingen voor de winter ● Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandigheden. • Motorolie • Koelvloeistof • Koelvloeistof vermogensregeleenheid • Ruitensproeiervloeistof ● Laat de toestand van de 12V-accu controleren door een monteur.
2-5. Rijinformatie ■ Tijdens het rijden Verhoog de snelheid geleidelijk, houd afstand tot uw voorganger en pas de snelheid aan aan de conditie van de weg. ■ Bij het parkeren Parkeer de auto en zet de selectiehendel in stand P, maar activeer de parkeerrem niet. De parkeerrem kan vastvriezen en bij het deactiveren niet vrij komen. Blokkeer de wielen indien nodig, om wegglijden of kruipen te voorkomen. 2 Tijdens het rijden Keuze van sneeuwkettingen Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen.
2-5. Rijinformatie ■ Monteren van sneeuwkettingen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het monteren en verwijderen van sneeuwkettingen: ● Monteer en verwijder de sneeuwkettingen op een veilige locatie. ● Monteer de sneeuwkettingen uitsluitend op de voorwielen. Gebruik geen sneeuwkettingen om de achterwielen. ● Plaats de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om de voorwielen. Zet de sneeuwkettingen na 0,5 ⎯ 1,0 km opnieuw vast.
2-5. Rijinformatie OPMERKING ■ Repareren of vervangen van winterbanden (auto's met bandenspanningswaar- schuwingssysteem) Laat winterbanden repareren of vervangen door een Lexus-dealer of door een bandenspecialist. Het verwijderen en plaatsen van winterbanden heeft invloed op de werking van de ventielen en zenders, onderdelen van het waarschuwingssysteem voor de bandenspanning.
2-5. Rijinformatie Rijden met een aanhangwagen (auto's met vierwielaandrijving) Het trekken van een aanhangwagen heeft een negatieve invloed op de prestaties, de rijeigenschappen, het brandstofverbruik en de levensduur van uw auto. Gebruik de functies van de auto op de juiste manier en rijd voorzichtig voor een maximale veiligheid en een optimaal comfort. Schade en/of defecten die het gevolg zijn van het rijden met een aanhangwagen voor commerciële doeleinden worden niet gedekt door de Lexusgarantie.
2-5. Rijinformatie Belangrijke punten met betrekking tot het beladen van een aanhangwagen ■ Totaal gewicht van de aanhangwagen en de maximaal toegestane kogeldruk Totaalgewicht van de aanhangwagen Het gewicht van de aanhangwagen plus het gewicht van de lading mag het maximale aanhangwagengewicht niet overschrijden. Het is gevaarlijk om deze waarde te overschrijden. (→Blz. 616) 2 Tijdens het rijden Als u met een aanhangwagen rijdt, raden wij u aan een stabilisator te gebruiken.
2-5. Rijinformatie ■ Informatielabel (typeplaatje) Type A Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht Maximale toelaatbare achterasbelasting Type B Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht Maximale toelaatbare achterasbelasting ■ Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht Het totale gewicht van de bestuurder, passagiers, bagage, trekhaak, auto en kogeldruk mag het maximaal toelaatbare voertuiggewicht niet met meer dan 100 kg overschrijden. Het is gevaarlijk om deze waarde te overschrijden.
2-5.
2-5.
2-5. Rijinformatie ■ Bij het aankoppelen/loskoppelen van een aanhangwagen (auto's met elektro- nisch geregelde luchtvering) ● Aankoppelen STAP 1 Zet de elektronisch geregelde luchtvering in stand LO. STAP 2 Druk op de hoofdschakelaar hoogteregeling om de elektronisch gere- gelde luchtvering uit te schakelen. STAP 3 Zet het contact UIT STAP 4 Koppel de aanhangwagen aan.
2-5. Rijinformatie ■ Informatie over banden ● Overtuig u ervan dat de banden de juiste spanning hebben. Breng de banden indien nodig op de juiste spanning. (→Blz. 626) ● Verhoog de bandenspanning van de aanhangwagen tot de waarde die de fabri- kant van de aanhangwagen opgeeft voor de combinatie van aanhangwagengewicht en belading. ■ Verlichting ● Controleer elke keer als u een aanhangwagen aankoppelt of de richtingaanwij- zers en de remlichten goed werken.
2-5. Rijinformatie Advies De auto zal anders aanvoelen als u met een aanhangwagen rijdt. Neem de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen: ■ Controleer de elektrische aansluiting tussen de aanhangwagen en de auto Breng de auto tot stilstand na een korte afstand gereden te hebben en controleer, net als voor het wegrijden, of de verlichting van de aanhangwagen werkt.
2-5. Rijinformatie ■ Belangrijke punten met betrekking tot het aansnijden van bochten De wielen van de aanhangwagen maken een krappere bocht dan de wielen van de auto. Snijd bochten daarom ruimer aan dan u zou doen als u geen aanhangwagen trekt. ■ Belangrijke punten met betrekking tot de stabiliteit Een slecht wegdek en krachtige zijwind zullen de wegligging en het rijgedrag beïnvloeden.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Als de limiet voor het maximaal toelaatbare voertuiggewicht of de maximale asbelasting overschreden is Rijd niet harder dan 100 km/h of niet harder dan de wettelijke limiet voor auto's met een aanhangwagen. ■ Rijsnelheid bij het rijden met een aanhangwagen Overschrijd de maximum snelheid voor het rijden met een aanhangwagen niet. ■ Voor het afrijden van een lange helling 2 Tijdens het rijden Minder snelheid en schakel terug.
2-5. Rijinformatie Rijden met een aanhangwagen (auto's met tweewielaandrijving) Lexus raadt u af om met uw auto met een aanhangwagen te rijden. Lexus adviseert u bovendien geen trekhaak te laten monteren voor het gebruik van bijvoorbeeld een fietsendrager. Uw auto is niet ontworpen voor het rijden met een aanhangwagen of het gebruik van een op de trekhaak bevestigde fietsendrager en dergelijke.
2-5.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning .................... 326 Schakelaar achterruitverwarming .......................... 333 Voorruitverwarming............. 334 324 RX 450h_EE 3-2. Gebruik van het audiosysteem Audiosysteem ......................... 335 Gebruik van de radio ........... 338 Gebruik van de CD-speler . 342 Afspelen van discs met MP3- en WMA-bestanden................ 349 Bedienen van een iPod ......... 355 Bedienen van een USBgeheugen..........
Interieur Bellen ........................................ 405 Instellen van een mobiele telefoon.................................. 409 Beveiliging en systeeminstelling ................. 413 Gebruik van het telefoonboek.......................... 417 3-3. Gebruik van de interieurverlichting Overzicht interieurverlichting............ 422 • Interieurverlichting en leeslampjes........................... 423 3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden ...... 425 • Dashboardkastje ..
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. Auto's met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Gebruiken van de automatische airconditioning STAP 1 Druk op . De airconditioning wordt ingeschakeld. De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. STAP 2 Druk op en op van de toets om de temperatuur te verhogen om de temperatuur te verlagen.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Iedere keer dat er op de toets wordt gedrukt, worden er andere uitstroomopeningen geselecteerd. De luchttoevoer werkt als volgt: Er stroomt lucht naar het bovenlichaam. Er stroomt lucht naar het bovenlichaam en de voeten. Er stroomt lucht naar de voeten. Er stroomt lucht naar de voeten en de voorruitverwarming is in werking.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Schakelen tussen buitenluchtmodus en recirculatiemodus Druk op . Elke keer dat er op de toets wordt gedrukt, wordt er geschakeld tussen (recirculatiemodus) en (buitenluchtmodus). Ontwasemen van de voorruit Ontwasemen De airconditioning werkt automatisch. In de recirculatiemodus wordt automatisch overgeschakeld naar de buitenluchtmodus.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Uitstroomopeningen voor Directe luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden. Draai aan de knop om de uitstroomopening te openen of te sluiten. Uitstroomopeningen achter Richten de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden. Draai aan de knop om de uitstroomopening te openen of te sluiten.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Instellingen airconditioning ● Wanneer het contact AAN wordt gezet, zal de airconditioning dezelfde instel- lingen gebruiken als toen het contact de laatste keer UIT werd gezet. ● De instellingen van de airconditioning worden afzonderlijk opgeslagen in de elektronische sleutel, zodat altijd de instellingen van de sleutel die wordt gebruikt, worden teruggezet.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Geuren airconditioning ● Tijdens het gebruik kunnen verschillende geuren van binnen en buiten de auto in het airconditioningsysteem terechtkomen. Dit kan tot gevolg hebben dat de lucht die uit de uitstroomopeningen komt niet lekker ruikt. ● Het voorkomen van mogelijke geuren: • We raden u aan het airconditioningsysteem in de buitenluchtmodus te zetten voordat u de motor uitschakelt.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Schakelaar achterruitverwarming De achterruit- en buitenspiegelverwarming worden gebruikt om de achterruit te ontwasemen en om regendruppels, dauw en ijs van de buitenspiegels te verwijderen. Auto's met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Voorruitverwarming∗ Dit systeem wordt gebruikt om ijsvorming op de voorruit en de ruitenwissers te voorkomen. Auto's met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem. Auto's zonder navigatiesysteem Schakelt de voorruitverwarming in/uit De voorruitverwarming wordt na ongeveer 15 minuten automatisch uitgeschakeld.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Audiosysteem Auto's met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Titel Bladzijde Gebruik van de radio Blz. 338 Gebruik van de CD-speler Blz. 342 Afspelen van discs met MP3- en WMAbestanden Blz. 349 Bedienen van een iPod Blz. 355 Bedienen van een USB-geheugen Blz. 363 Bluetooth®-audiosysteem Blz. 371 Optimaal gebruikmaken van het audiosysteem Blz. 386 Gebruik van de AUX-aansluiting Blz. 388 Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Blz. 390 Handsfree-systeem voor een mobiele telefoon Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem WAARSCHUWING ■ Verklaring voor de CD-wisselaar Dit product is een klasse 1 laserproduct dat is geklassificeerd onder de veiligheid van laserproducten, IEC 60825-1:2007 en heeft een klasse 1 M lasermodule. Verwijder uit veiligheidsoverwegingen de kapjes niet en probeer het product niet open te maken. Laat reparaties over aan bevoegd personeel.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Vastleggen van voorkeuzezenders ■ Handmatige bediening STAP 1 Stem af op de gewenste zender door de knop of op > of < van de toets te draaien te drukken. Houd de toets (van tot ) waaronder u de zender wilt opslaan ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. ■ Automatische werking Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. STAP 2 Er worden maximaal 6 zenders opgeslagen in de volgorde van ontvangstkwaliteit.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Selecteren van een programmatype Druk op . Iedere keer dat de toets wordt ingedrukt, wijzigt de keuze van het programmatype in deze volgorde: NEWS→SPORTS→TALK→POP→CLASSICS. ■ Verkeersinformatie Druk op . Stand TP: Het systeem schakelt automatisch over naar een zender waarop verkeersinformatie wordt meegestuurd zodra deze informatie wordt ontvangen. Als de verkeersinformatie beëindigd is, wordt weer teruggeschakeld naar de zender waarop was afgestemd.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ EON-systeem (Enhanced Other Network) (voor de ontvangst van verkeersmel- dingen) Als de RDS-zender (met EON-gegevens) waar u naar luistert geen verkeersinformatie meestuurt en het audiosysteem in stand TA (verkeersmelding) staat, schakelt het systeem automatisch over naar een zender van de EON AF-lijst zodra het uitzenden van de verkeersinformatie begint. ■ Als de 12V-accu wordt losgekoppeld Alle voorkeuzezenders zijn gewist.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Laden van een CD ■ Laden van een CD STAP 1 Druk op . Op het display verschijnt de melding WAIT (wachten). STAP 2 Plaats een CD als het controlelampje bij de opening van oranje naar groen verandert. De melding op het display verandert van WAIT (wachten) in LOAD (laden). ■ Laden van meerdere CD's STAP 1 Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Op het display verschijnt de melding WAIT (wachten).
3-2. Gebruik van het audiosysteem Uitwerpen van CD's ■ Uitwerpen van een CD STAP 1 Druk op of om de CD te selecteren die u uit het apparaat wilt nemen. Het nummer van de geselecteerde disc verschijnt op het display. Druk op de toets en verwijder de CD. ■ Uitwerpen van alle CD's Houd de toets ingedrukt tot er een piepsignaal hoorbaar is en verwijder de CD's.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Afspelen in willekeurige volgorde ■ Geplaatste CD Druk op de toets . Muziekstukken worden in willekeurige volgorde afgespeeld. Druk nogmaals op ■ Alle CD's Houd de toets om te annuleren. ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Muziekstukken op alle geladen CD's worden in willekeurige volgorde afgespeeld. Druk nogmaals op om te annuleren. 3 Herhalen Interieur ■ Herhalen van een muziekstuk Druk op . Druk nogmaals op om te annuleren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Beschermingsfunctie CD-speler Om de interne componenten in de speler te beschermen, wordt het afspelen automatisch onderbroken als er een storing wordt gesignaleerd. ■ Display Er kunnen maximaal 12 karakters tegelijk worden weergegeven. Bij 13 of meer karakters kunnen de volgende karakters worden weergegeven door ingedrukt te houden tot een pieptoon hoorbaar is. Er kunnen maximaal 24 karakters worden weergegeven.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ CD's en adapters die niet kunnen worden gebruikt Gebruik de volgende CD's niet. Gebruik ook geen 8 cm CD-adapters, DualDiscs of printbare discs. Hierdoor kan de CD-speler beschadigd raken en/of kan het plaatsen/uitwerpen worden bemoeilijkt.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van CD-speler Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan leiden tot beschadiging van de CD's of van de speler zelf. ● Plaats geen andere voorwerpen dan CD's in de opening van de CD-speler. ● Probeer de CD-speler niet met olie te smeren. ● Stel CD's niet bloot aan direct zonlicht. ● Probeer de CD-speler niet uit elkaar te nemen. ● Plaats per keer niet meer dan één CD in de opening.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Afspelen van discs met MP3- en WMA-bestanden Toets Herhalen Toetsen Selectie disc Toetsen Selectie map Uitwerptoets Toets LOAD Knop Selectie bestand Interieur Knop PWR⋅VOL AAN/UIT Volume 3 Toets TEXT Toets Afspelen Toets Afspelen in willekeurige volgorde Toets Afspelen/Pauze Toets Selectie bestand Laden en uitwerpen van discs met MP3- en WMA-bestanden →Blz. 343, 344 Selecteren van discs met MP3- en WMA-bestanden →Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een map ■ Selecteren van één map per keer Druk op of om de gewenste map te selecteren. ■ Terugkeren naar de eerste map Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Versneld vooruit-/terugspoelen van bestanden Houd om versneld vooruit of terug te spoelen > of < van de toets ingedrukt totdat een pieptoon hoorbaar is. Selecteren van bestanden Draai aan de knop of druk op > of < van om het gewenste bestand te selecteren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Herhalen ■ Herhalen van een bestand Druk op . Druk nogmaals op om te annuleren. ■ Herhalen van alle bestanden in een map Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Druk nogmaals op om te annuleren. Overschakelen naar een andere weergave Druk op .
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Lensreinigers →Blz. 346 ■ Als er gedurende langere tijd discs in de CD-speler blijven zitten of als de disc gedeeltelijk in de speler blijft zitten en niet wordt uitgenomen →Blz. 346 ■ MP3- en WMA-bestanden MP3 (MPEG Audio LAYER 3) is een standaard audiocompressieformaat. Met deze MP3-techniek kunnen bestanden worden gecomprimeerd tot ongeveer 1/10 van hun oorspronkelijke grootte. WMA (Windows Media Audio) is een audiocompressieformaat van Microsoft.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Compatibele media De media die kunnen worden gebruikt voor de weergave van MP3- en WMAbestanden zijn CD-R's en CD-RW's. Afspelen is in bepaalde gevallen niet mogelijk als de CD-R of CD-RW niet is afgesloten. Weergave is in sommige gevallen niet mogelijk of de speler kan overslaan als er krassen of vingerafdrukken op de disc aanwezig zijn.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Afspelen van MP3- en WMA-bestanden Als er een disc met MP3- of WMA-bestanden in de speler wordt geplaatst, worden eerst alle bestanden op de disc gecontroleerd. Als deze controle voltooid is, wordt het eerste MP3- of WMA-bestand afgespeeld. Om de bestandscontrole niet langer te laten duren dan nodig is, adviseren wij u geen andere bestanden dan MP3- of WMA-bestanden op de disc op te nemen en geen onnodige mappen te creëren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bedienen van een iPod Door een iPod aan te sluiten, kunt u genieten van muziek uit de luidsprekers van de auto. ■ Aansluiten van een iPod Trek de hendel omhoog om de vergrendeling te ontgrendelen en til de armsteun omhoog. STAP 2 Open het afdekkapje en sluit een iPod aan met behulp van een iPod-kabel. 3 Interieur STAP 1 Als de iPod niet is ingeschakeld, schakel deze dan alsnog in.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een afspeelmodus STAP 1 Druk op om het iPod-menu weer te geven. STAP 2 Door aan de knop te draaien, wijzigt de afspeelfunctie in de volgorde: PLAYLISTS→ARTISTS→ALBUMS→SONGS PODCASTS→GENRES→COMPOSERS→AUDIOBOOKS STAP 3 Druk op 3 om de gewenste afspeelmodus te selecteren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Kiezen van een lijst STAP 1 Draai aan de knop om de eerste selectielijst weer te geven. STAP 2 Druk op om het gewenste item te selecteren. STAP 3 Door op de knop te drukken, wordt de tweede selectielijst weergegeven. Herhaal deze procedure om de gewenste optie te selecteren. Selecteer GO BACK (terug) of druk op naar de vorige selectielijst.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Afspelen in willekeurige volgorde ■ Muziekstukken uit één afspeellijst of album in willekeurige volgorde afspelen Druk op . Druk nogmaals op om te annuleren. ■ Muziekstukken uit alle afspeellijsten of albums in willekeurige volgorde afspelen Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Druk nogmaals op om te annuleren. Herhalen . Druk nogmaals op Interieur Druk op 3 om te annuleren. Overschakelen naar een andere weergave Druk op .
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Informatie over iPod ● “Made for iPod” (gemaakt voor iPod) en “Made for iPhone” (gemaakt voor iPhone) houden in dat een elektronische accessoire speciaal is ontworpen voor de iPod respectievelijk iPhone en dat de ontwikkelaar garandeert dat het product aan de prestatienormen van Apple voldoet. ● Apple kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de werking van dit apparaat of de mate waarin dit apparaat voldoet aan de eisen voor veiligheid en regelgeving.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Display →Blz. 346 ■ Foutmeldingen ERROR (fout): Dit geeft aan dat er een probleem is met de iPod of de aansluiting ervan. NO MUSIC (geen muziek):Dit geeft aan dat de iPod geen audio-opnames bevat. EMPTY: Dit geeft aan dat sommige beschikbare muziekstukken niet kunnen worden gevonden in de geselecteerde afspeellijst. UPDATE: Dit geeft aan dat de versie van de iPod niet compatibel is. Actualiseer uw iPod-software naar de nieuwste versie.
3-2. Gebruik van het audiosysteem WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Sluit de iPod niet aan en bedien deze niet. OPMERKING ■ Als de armsteun niet volledig kan worden gesloten Afhankelijk van de vorm en het formaat van de iPod die op het systeem is aangesloten, is het mogelijk dat de armsteun niet goed kan worden gesloten. Probeer in dat geval niet de armsteun met kracht te sluiten; de iPod of de aansluiting kan dan beschadigd raken.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bedienen van een USB-geheugen Door een USB-geheugen aan te sluiten, kunt u genieten van muziek uit de luidsprekers van de auto. ■ Aansluiten van een USB-geheugen Trek de hendel omhoog om de STAP 1 vergrendeling te ontgrendelen en til de armsteun omhoog. STAP 2 3 Open het klepje en sluit een USB-geheugen aan. Interieur Als het USB-geheugen niet is ingeschakeld, schakel dit dan alsnog in.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een map ■ Selecteren van een map per keer Druk op of om de gewenste map te selecteren. ■ Terugkeren naar de eerste map Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Selecteren van bestanden Draai aan de knop of druk op > of < van om het gewenste bestand te selecteren. 3 Interieur Bestanden afspelen en afspelen tijdelijk onderbreken Druk op om een bestand af te spelen of om het afspelen tijdelijk te onderbreken.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Herhalen ■ Herhalen van een bestand Druk op . Druk nogmaals op om te annuleren. ■ Herhalen van alle bestanden in een map Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Druk nogmaals op om te annuleren. Overschakelen naar een andere weergave Druk op .
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ USB-geheugen ● Compatibele apparaten USB-geheugen waarmee MP3- en WMA-bestanden afgespeeld kunnen worden ● Compatibele apparaatformaten De volgende apparaatformaten kunnen worden gebruikt: • USB-communicatieformaten: USB2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Compatibiliteit MP3-bestanden • Compatibele standaards MP3 (MPEG1 AUDIO LAYERII, III, MPEG2 AUDIO LAYERII, III, MPEG2.5) • Compatibele samplingfrequenties MPEG1 AUDIO LAYERII, III: 32, 44,1, 48 (kHz) MPEG2 AUDIO LAYERII, III: 16, 22,05, 24 (kHz) MPEG2.5: 8, 11,025, 12 (kHz) • Compatibele bitrates (compatibel met VBR) MPEG1 AUDIO LAYERII, III: 32-320 (kbps) MPEG2 AUDIO LAYERII, III: 32-160 (kbps) MPEG2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Afspelen van MP3- en WMA-bestanden • Als een apparaat met MP3- of WMA-bestanden wordt aangesloten, worden alle bestanden in het USB-geheugen gecontroleerd. Als deze controle voltooid is, wordt het eerste MP3- of WMA-bestand afgespeeld. Om de bestandscontrole niet langer te laten duren dan nodig is, adviseren wij u geen andere bestanden dan MP3- of WMA-bestanden in het USB-geheugen op te nemen en geen onnodige mappen te creëren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ Als de armsteun niet volledig kan worden gesloten Afhankelijk van de vorm en het formaat van het USB-geheugen dat op het systeem is aangesloten, is het mogelijk dat de armsteun niet goed kan worden gesloten. Probeer in dat geval niet de armsteun met kracht te sluiten; het USB-geheugen of de aansluiting kan dan beschadigd raken. ■ Voorkomen van beschadiging van USB-geheugens ● Laat uw USB-geheugen niet achter in de auto.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bluetooth®-audiosysteem Met het Bluetooth® -audiosysteem kunt u via draadloze communicatie genieten van muziek uit de luidsprekers van de auto, afgespeeld op een draagbare digitale audiospeler. Dit audiosysteem ondersteunt Bluetooth®, een draadloos communicatiesysteem waarmee muziek op een draagbare speler kan worden afgespeeld zonder dat een kabelverbinding nodig is. Als uw draagbare speler Bluetooth® niet ondersteunt, werkt het Bluetooth®-audiosysteem niet.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Als u de auto verkoopt Zorg ervoor dat u het systeem initialiseert, om misbruik van persoonlijke gegevens te voorkomen. (→Blz. 416) ■ Informatie over Bluetooth® Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc. ■ Compatibele modellen ● Bluetooth®-specificaties: Versie 1.1 of hoger (aanbevolen: versie 1.2 of hoger) ● Volgende profielen: • A2DP (Advanced Audio Distribution Profile) versie 1.0 of hoger (geconformeerd: versie 1.
3-2.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Sluit draagbare spelers niet aan en bedien deze niet. ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Uw audiomodule is uitgerust met Bluetooth®-antennes. Mensen met geïmplan- teerde pacemakers, CRT-pacemakers of geïmplanteerde hartdefibrillators moeten voldoende afstand bewaren tot de Bluetooth®-antennes. De radiogolven kunnen de werking van dergelijke apparatuur beïnvloeden.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ■ Audio-eenheid Display Er wordt een bericht, naam, nummer, enz. weergegeven. Kleine letters en speciale karakters kunnen niet worden weergegeven.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Het Bluetooth®-audiosysteem de eerste keer gebruiken Alvorens het Bluetooth®-audiosysteem te gebruiken, moet een draagbare speler met Bluetooth® bij het systeem worden aangemeld. Volg de onderstaande procedure om een draagbare speler aan te melden (koppelen): STAP 1 Druk op en selecteer BT•A MENU met STAP 2 Selecteer “BT•A Setup” (BT•A instellen) met . . 3 Selecteer “Pair Audio” (audio koppelen) met .
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bedienen van een draagbare speler met Bluetooth® Toets Afspelen/Pauze Toetsen selectie album 3 Knop BT•A-menu Interieur Knop PWR⋅VOL AAN/UIT Volume Toets TEXT Toets Afspelen Toets Herhalen Toets Afspelen in willekeurige volgorde Toets Selectie muziekstuk Selecteren van een album Druk om het gewenste album te selecteren op of . Muziekstukken selecteren Druk op > of < van teren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Muziekstukken afspelen en afspelen tijdelijk onderbreken Druk op om een muziekstuk af te spelen of om het afspelen tijdelijk te onderbreken. Versneld vooruit-/terugspoelen van muziekstukken Houd om versneld vooruit of terug te spoelen > of < van de toets ingedrukt totdat een pieptoon hoorbaar is. Afspelen in willekeurige volgorde Druk op . Druk nogmaals op om te annuleren. Herhalen Druk op . Druk nogmaals op om te annuleren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Instellen van een Bluetooth® compatibele draagbare speler Door een draagbare audiospeler te registreren in het Bluetooth®-audiosysteem kan het systeem werken. Voor aangemelde draagbare spelers kunnen de volgende functies worden gebruikt: ■ Functies en bedieningsprocedures Volg de onderstaande stappen om het menu voor elke functie te openen. STAP 1 Druk op om BT•A MENU te selecteren of druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met 3 .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Aanmelden van een draagbare speler Selecteer “Pair Audio” (audio koppelen) met en voer de proce- dure voor het registreren van een draagbare speler uit. (→Blz. 377) Selecteren van een te gebruiken draagbare speler STAP 1 Selecteer “Select Audio” (audio selecteren) met . STAP 2 Selecteer de te gebruiken draagbare speler met . STAP 3 Selecteer “From Car” (van auto) of “From Audio” (van audio) met .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Wijzigen van de aangemelde naam van een draagbare speler STAP 1 Selecteer “Change Name” (naam wijzigen) met STAP 2 Selecteer de naam van de gewenste draagbare speler die gewijzigd moet worden met STAP 3 . . Selecteer “Record Name” (naam opslaan) met en noem na het piepsignaal de nieuwe naam. De naam die moet worden opgeslagen, wordt herhaald. Selecteer “Confirm” (bevestigen) met Interieur STAP 4 3 .
3-2. Gebruik van het audiosysteem De toegangscode wijzigen STAP 1 Selecteer “Set Passkey” (toegangscode instellen) met STAP 2 Selecteer een 4 tot 8-cijferig getal met . . De code moet cijfer voor cijfer worden ingevoerd. STAP 3 Druk nogmaals op wanneer de gehele toegangscode is ingevoerd. Als de code die moet worden opgeslagen 8 cijfers heeft, hoeft de knop niet te worden ingedrukt.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Instellen Bluetooth®-audiosysteem ■ Systeeminstellingen en bedieningsprocedures Volg de onderstaande stappen om het menu voor elke instelling te openen. STAP 1 Druk op om BT•A MENU te selecteren of druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met . Selecteer “System Setup” (systeeminstelling) met STAP 3 Selecteer een van de onderstaande mogelijkheden met 3 .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Optimaal gebruikmaken van het audiosysteem Weergeven van de huidige functie Wijzigen van de volgende instellingen: • Geluidskwaliteit en balans →Blz. 386 Voor een optimaal geluid kunnen de geluidskwaliteit en balans worden gewijzigd. • Automatische geluidsregeling aan/uit →Blz. 387 Regelen van de geluidskwaliteit en de balans ■ Wijzigen van geluidskwaliteitsinstellingen Druk op .
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Regelen van geluidskwaliteit Door aan te draaien, kunt u het niveau instellen.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de AUX-aansluiting Deze aansluiting kan worden gebruikt om via de luidsprekers in de auto naar een extern audioapparaat te luisteren. STAP 1 Trek de hendel omhoog om de vergrendeling te ontgrendelen en til de armsteun omhoog. STAP 2 Open het afdekkapje en sluit uw externe audioapparaat aan. AUX-aansluiting STAP 3 Druk op .
3-2. Gebruik van het audiosysteem WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Sluit draagbare audioapparaten niet aan en bedien deze niet. OPMERKING ■ Als de armsteun niet volledig kan worden gesloten Afhankelijk van de vorm en het formaat van het draagbare audioapparaat dat op het systeem is aangesloten, is het mogelijk dat de armsteun niet goed kan worden gesloten.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Sommige functies van het audiosysteem kunnen worden bediend met behulp van schakelaars op het stuurwiel.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van de audiobron Druk op als het audiosysteem AAN is. De audiobron wijzigt in onderstaande volgorde, elke keer als de toets wordt ingedrukt. Als er geen discs in de speler zijn geplaatst, wordt deze modus overgeslagen. FM1→FM2→FM3→CD-speler→Bluetooth®-audio→AUX→ iPod of USB-geheugen→MW→FM1 Regelen van het volume Druk op + van om het volume te verhogen en op - om het volume 3 te verlagen.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een album om Bluetooth ®-audio in te schakelen. STAP 1 Druk op STAP 2 Houd ∧ of ∨ van ingedrukt totdat u een pieptoon hoort. Selecteren van een map STAP 1 Druk op om USB-geheugen te selecteren. STAP 2 Houd ∧ of ∨ van ingedrukt totdat u een pieptoon hoort. Selecteren van een disc in de CD-speler STAP 1 Druk op de toets STAP 2 Houd ∧ of ∨ van om de CD-speler te selecteren. ingedrukt totdat u een pieptoon hoort.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Handsfree-systeem voor een mobiele telefoon Het handsfree-systeem is een functie waarmee u uw mobiele telefoon kunt gebruiken zonder deze in de hand te nemen. Dit systeem ondersteunt Bluetooth® mobiele telefoons. Bluetooth® is een draadloos datasysteem waarmee de mobiele telefoon draadloos verbinding kan maken met het handsfree-systeem en gesprekken tot stand kan brengen en kan ontvangen. ■ Beknopte handleiding handsfree-systeem STAP 1 Instellen van een mobiele telefoon.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Titel Bladzijde Instellen van een mobiele telefoon ■Functies en bedieningsprocedures Blz. 409 Beveiliging en systeeminstelling ■Beveiligingsinstellingen en bedieningsprocedures ■Systeeminstellingen en bedieningsprocedures Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Bij het gebruik van het handsfree-systeem ● Het audiosysteem en de gesproken aanwijzingen worden onderdrukt tijdens het gesprek. ● Indien beide partijen tegelijkertijd spreken, is dit mogelijk moeilijk te verstaan. ● Als het volume van het inkomende gesprek overmatig hoog is, kan mogelijk een echo worden waargenomen. ● Probeer zo veel mogelijk in de microfoon te spreken.
3-2.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Gebruik de mobiele telefoon niet tijdens het rijden of gebruik de Bluetooth®-functie. ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Uw audiomodule is uitgerust met Bluetooth®-antennes. Mensen met geïmplan- teerde pacemakers, CRT-pacemakers of geïmplanteerde hartdefibrillators moeten voldoende afstand bewaren tot de Bluetooth®-antennes.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Audio-eenheid Display Er wordt een bericht, naam, telefoonnummer, enz. weergegeven. Kleine letters en speciale karakters kunnen niet worden weergegeven.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Stuurwieltoetsen Volume Tijdens een binnenkomend gesprek: Stelt het beltoonvolume in Tijdens een gesprek: Stelt het ontvangstvolume in Het volume van de gesproken aanwijzingen kan niet met deze toets worden geregeld.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Het handsfree-systeem de eerste keer gebruiken Voordat het handsfree-systeem kan worden gebruikt, moet er eerst een mobiele telefoon in het systeem worden aangemeld. Het systeem start automatisch de functie voor het aanmelden van de telefoon als het systeem wordt gestart terwijl er geen mobiele telefoon is aangemeld.
3-2.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Automatische volumeregeling Als de rijsnelheid 80 km/h of meer bedraagt, wordt het volume automatisch verhoogd. Het volume keert terug naar het niveau van de vorige volume-instelling als de rijsnelheid naar 70 km/h of minder daalt. ■ Handelingen die niet tijdens het rijden kunnen worden uitgevoerd ● Bedienen van het systeem met ● Een mobiele telefoon in het systeem aanmelden ■ De toegangscode wijzigen →Blz.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bellen door invoeren van een naam STAP 1 Druk op de spraaktoets en noem de opgeslagen naam. De gewenste naam of het gewenste nummer wordt weergegeven. STAP 2 Bel via een van de onderstaande methodes: a. Druk op de toets gesprek aannemen. b. Selecteer “Dial” (bellen) met . Als de uitgesproken naam in STAP 1 niet kan worden herkend, selecteer dan de gewenste naam met . Bellen via snelkiesnummers STAP 1 STAP 2 STAP 3 Druk op de toets gesprek aannemen.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Een gesprek doorsturen Een telefoongesprek kan tijdens het kiezen, tijdens het ontvangen van een telefoongesprek of tijdens een telefoongesprek worden doorgeschakeld van de mobiele telefoon naar het systeem en andersom. Gebruik een van de volgende methoden: a. Gebruik de mobiele telefoon. Zie de gebruiksaanwijzing voor de mobiele telefoon voor meer informatie over de bediening van de telefoon. b. Druk op de toets gesprek aannemen*.
3-2. Gebruik van het audiosysteem De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd: Bellen: Druk op de toets gesprek aannemen of selecteer “Dial” (bel- STAP 3 len) met . Opslaan van het nummer in het telefoonboek: Selecteer “Store” (opslaan) en vervolgens “Confirm” (bevestigen) met . Verwijderen: Selecteer “Delete” (verwijderen) en vervolgens “Confirm” (bevestigen) met .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Instellen van een mobiele telefoon Als een mobiele telefoon in het handsfree-systeem is aangemeld, kan het systeem worden gebruikt. De volgende functies zijn beschikbaar voor geregistreerde mobiele telefoons: ■ Functies en bedieningsprocedures Volg de onderstaande stappen om het menu voor elke functie te openen. STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Aanmelden van een mobiele telefoon Selecteer “Pair Phone” (telefoon koppelen) met en voer onder- staande procedure uit om een mobiele telefoon te registreren. (→Blz. 401) Selecteren van een te gebruiken mobiele telefoon STAP 1 Selecteer “Select Phone” (telefoon selecteren) met STAP 2 Selecteer een mobiele telefoon voor gebruik met . .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Weergeven van een overzicht van de aangemelde mobiele telefoons Selecteer “List Phones” (telefoonlijst) met . De lijst met geregis- treerde mobiele telefoons wordt opgenoemd. Als alle gegevens zijn opgenoemd, keert het systeem terug naar “Phone Setup” (installatie telefoonboek). De toegangscode wijzigen Selecteer “Set Passkey” (toegangscode instellen) met STAP 2 Selecteer een 4 tot 8-cijferig getal met . 3 Interieur STAP 1 .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Wissen van een aangemelde mobiele telefoon STAP 1 Selecteer “Delete Phone” (telefoon verwijderen) met STAP 2 Selecteer de mobiele telefoon die u wilt verwijderen met . . Als de te wissen mobiele telefoon is gekoppeld als een Bluetooth®audiospeler, kan de aanmelding van de audiospeler tegelijkertijd worden gewist. STAP 3 Wanneer “Del Audio?” (audio verwijderen?) wordt weergegeven, selecteer dan “Yes” (ja) of “No” (nee) met . (Bluetooth®- audiospeler →Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Beveiliging en systeeminstelling Volg de onderstaande stappen om het menu voor elke instelling te openen. ■ Beveiligingsinstellingen en bedieningsprocedures STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met . STAP 2 Selecteer “Security” (beveiliging) met .
3-2. Gebruik van het audiosysteem STAP 3 Selecteer een van de onderstaande mogelijkheden met : ● Instellen van volume gesproken aanwijzingen “Guidance Vol” (volume gesproken aanwijzingen) ● Het adres en de naam van het Bluetooth®-apparaat weergeven “Device Name” (toestelnaam) ● Systeeminitialisatie “Initialize” (initialiseren) Instellen of wijzigen van de pincode ■ Instellen van een pincode STAP 1 Selecteer “Set PIN” (pincode instellen) met STAP 2 Voer een pincode in met . .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Vergrendelen of ontgrendelen van het telefoonboek STAP 1 Selecteer “Phbk Lock” (telefoonboek vergrendelen) of “Phbk Unlock” (telefoonboek ontgrendelen) met STAP 2 Voer een nieuwe pincode in met (bevestigen) met . en selecteer “Confirm” . Voer de pincode cijfer voor cijfer in. 3 Instellen volume gesproken aanwijzingen Interieur STAP 1 Selecteer “Guidance Vol” (volume gesproken aanwijzingen) met . STAP 2 Wijzig het volume van de gesproken aanwijzingen.
3-2. Gebruik van het audiosysteem STAP 3 Selecteer “Go Back” (terug) met om terug te keren naar “System Setup” (systeeminstellingen). Systeeminitialisatie STAP 1 Selecteer “Initialize” (initialiseren) en vervolgens “Confirm” (bevestigen) met STAP 2 . Selecteer nogmaals “Confirm” (bevestigen) met .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van het telefoonboek Volg de onderstaande stappen om het menu voor elke instelling te openen. STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Phonebook” (telefoonboek) met STAP 2 .
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Een telefoonnummer selecteren uit het geheugen van uitgaande of inkomende gesprekken ■ Toevoegen STAP 1 Selecteer “Add Entry” (item toevoegen) met . Gebruik een van de volgende methoden om een telefoonnummer in te voeren: Gegevens uit de mobiele telefoon overnemen: STAP 2-1 Selecteer “By Phone” (met de telefoon) en vervolgens STAP 2 “Confirm” (bevestigen) met .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Een telefoonnummer uit de gespreksgeschiedenis met gekozen nummers selecteren: STAP 2-1 Selecteer “Call History” (gesprekslijst) met . STAP 2-2 Selecteer “Outgoing” (uitgaand gesprek) of “Incoming” (inkomend gesprek) met . STAP 2-3Selecteer de gewenste gegevens met . 3 STAP 3 Selecteer “Record Name” (naam opslaan) met en zeg na Interieur de pieptoon de gewenste naam. De naam die moet worden opgeslagen, wordt herhaald.
3-2. Gebruik van het audiosysteem STAP 3 Selecteer “Record Name” (naam opslaan) met en zeg na de pieptoon de nieuwe naam. De naam die moet worden opgeslagen, wordt herhaald. STAP 4 Selecteer “Confirm” (bevestigen) met . Weergeven van opgeslagen gegevens Selecteer “List names” (namenlijst) met . De lijst met opgeslagen gegevens wordt genoemd. Als alle gegevens zijn opgenoemd, gaat het systeem terug naar “Phonebook” (telefoonboek).
3-2. Gebruik van het audiosysteem STAP 3 Selecteer de gewenste voorkeuzetoets en registreer de gegevens voor snelkeuze volgens een van onderstaande methodes: a. Druk op de gewenste voorkeuzetoets en selecteer “Confirm” (bevestigen) met . b. Houd de gewenste voorkeuzetoets ingedrukt. Wissen van opgeslagen gegevens STAP 1 Selecteer “Delete Entry” (item verwijderen) met . STAP 2 Selecteer de gewenste gegevens die u wilt verwijderen met 3 Interieur .
3-3. Gebruik van de interieurverlichting Overzicht interieurverlichting Leeslampjes voor (→Blz. 423) Interieurverlichting voor (→Blz. 423) Verlichting selectiehendel (als het contact in stand ACC of AAN staat) Leeslampjes achter (→ Blz.
3-3. Gebruik van de interieurverlichting Interieurverlichting en leeslampjes Interieurverlichting In-/uitschakelen van de verlichting (gekoppeld aan positie portieren).
3-3. Gebruik van de interieurverlichting Interieurverlichting en leeslampjes ■ Instapverlichting De verschillende lampjes in het interieur worden automatisch in- en uitgeschakeld, afhankelijk van de stand van het contact, de aanwezigheid van de elektronische sleutel, het vergrendeld/ontgrendeld zijn van de portieren en het openen/sluiten van de portieren. ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu Als het contact UIT wordt gezet, gaat de verlichting na 20 minuten automatisch uit.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden 3 Interieur Dashboardkastje Extra opbergvakken (indien aanwezig) Fleshouders/portiervakken Bekerhouders Consolevak/muntenhouder Opbergvakje onder middenconsole WAARSCHUWING ■ Zaken die niet in de opbergvakken moeten worden achtergelaten Laat geen brillen, aanstekers of spuitbussen in de opbergvakken liggen.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Dashboardkastje Dashboardkastje Het dashboardkastje kan worden geopend door op de ontgrendelknop te drukken en worden vergrendeld en ontgrendeld met de mechanische sleutel. Openen Vergrendelen Ontgrendelen ■ Hoofdschakelaar elektrisch bedienbare achterklep (auto's met een elektrisch bedienbare achterklep) In het dashboardkastje bevindt zich de hoofdschakelaar van het openingssysteem van de elektrisch bedienbare achterklep. (→Blz.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Fleshouders/portiervakken Fleshouders/portiervakken Voor De portiervakken vóór kunnen worden geopend en gesloten. Achter 3 Interieur WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden (voorportiervakken) Houd de portiervakken gesloten. Anders kunt u in geval van een aanrijding of plotseling sterk afremmen letsel oplopen. ■ Voorwerpen die niet in de fleshouders mogen worden geplaatst Zet niets anders dan flessen in de fleshouders.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Fleshouders/portiervakken en bekerhouders OPMERKING ■ Wanneer u een fles in de fleshouder zet Draai de dop op de fles voordat u deze in de fleshouder zet. Zet geen geopende flessen in de fleshouders. Anders kan tijdens het rijden vloeistof uit de fles komen. Bekerhouders Voor (middenconsole) Druk het deksel naar beneden aan de zijde die het verst van de bestuurder verwijderd is.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Bekerhouders Achter STAP 1 Trek de armsteun naar beneden. STAP 2 Druk de knop op de armsteun in. 3 Interieur ■ Inzetstuk bekerhouder Het inzetstuk kan uit de bekerhouder worden verwijderd zodat het kan worden schoongemaakt.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Bekerhouders WAARSCHUWING ■ Voorwerpen die niet in de bekerhouder mogen worden geplaatst Zet niets anders in de bekerhouders dan bekers of blikjes. Dit geldt ook als het deksel van de bekerhouder is gesloten. Andere voorwerpen kunnen bij een aanrijding of sterk afremmen naar buiten worden geslingerd en letsel veroorzaken. Dek indien mogelijk warme dranken af om verbranding te voorkomen. ■ Om brandwonden te voorkomen Dek warme dranken af.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Consolevak Consolevak Trek de hendel omhoog om de vergrendeling te ontgrendelen en til de armsteun omhoog. ■ Inzetbak in consolevak 3 U kunt de inzetbak naar voren en achteren schuiven en verwijderen. Interieur ■ Opbergruimte consolevak Het consolevak is voorzien van verdeelkleppen. Verdeelklep B Verdeelklep A kan worden verwijderd. Verdeelklep A De opbergruimte kan worden vergroot door de verdeelkleppen te openen. Til het lipje omhoog.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Consolevak en muntenhouder WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Houd het consolevak gesloten. Anders kunt u in geval van een aanrijding of plotseling sterk afremmen letsel oplopen. OPMERKING ■ Opbergvak Breng geen items aan die boven de hoogte van het opbergvak uitsteken. Hierdoor kan het deksel niet meer goed worden geopend en gesloten. Muntenhouder Trek aan de hendel om de armsteun te ontgrendelen en verschuif de armsteun.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Extra opbergvak Extra opbergvak (indien aanwezig) Dak Druk het deksel in. Dit opbergvak is handig voor het tijdelijk opbergen van zonnebrillen en vergelijkbare kleine voorwerpen. Achterstoel Trek de armsteun naar beneden. STAP 2 Trek aan de hendel om de armsteun te ontgrendelen en beweeg deze omhoog.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Extra opbergvak en opbergvakje onder middenconsole WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Houd het extra opbergvak tijdens het rijden gesloten. Er kunnen voorwerpen naar buiten vallen en letsel veroorzaken bij een ongeval of plotseling remmen.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Zonnekleppen Klap de zonneklep omlaag om deze in de vooruitgerichte stand te zetten. Klap de zonneklep omlaag, maak de klep los en draai deze naar de zijkant om de zonneklep in de zijdelingse stand te zetten. Om het zijverlengstuk te kunnen gebruiken, dient de zonneklep in de zijdelingse positie te worden geplaatst en vervolgens naar achteren te worden geschoven.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Make-upspiegel Verschuif het klepje om de spiegel te openen. De verlichting gaat branden als het afdekklepje opzij geschoven wordt. ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu Als het contact UIT wordt gezet, gaat de verlichting na 20 minuten automatisch uit. OPMERKING ■ Indien niet in gebruik Houd de make-upspiegel gesloten.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Klok De klok kan worden ingesteld door op de toetsen te drukken. Zonder navigatiesysteem Instellen van de uren Instellen van de minuten Met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem. 3 Interieur ■ De tijd wordt weergegeven als De klok wordt weergegeven als het contact in stand ACC of AAN staat. ■ Als de 12V-accu wordt losgekoppeld Zal de klok 1:00 aangeven.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Weergave buitentemperatuur Het bereik van de temperatuurweergave ligt tussen -40°C en 50°C. Zonder navigatiesysteem Met navigatiesysteem Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem. ■ Als er geen temperatuur wordt weergegeven Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Breng uw auto naar een Lexusdealer of erkende reparateur.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Regeling verlichting multifunctioneel display∗ Er zijn vier instellingen mogelijk voor de helderheid van het multifunctionele display. Druk de toets DISP herhaaldelijk kort in tot de helderheid van het display het gewenste niveau heeft.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Accessoireaansluitingen Op de accessoireaansluitingen kunnen 12V-accessoires worden aangesloten die minder dan 10 A verbruiken. In de console STAP 1 Trek de hendel omhoog om de vergrendeling te ontgrendelen en til de armsteun omhoog. STAP 2 Open het kapje. Opbergvakje onder middenconsole Open het kapje.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Bagageruimte Open het kapje. ■ De accessoireaansluiting kan worden gebruikt als 3 Het contact in stand ACC of AAN staat. Interieur OPMERKING ■ Om schade aan de accessoireaansluitingen te voorkomen Sluit de accessoireaansluiting af met het kapje als de aansluiting niet in gebruik is. Vreemde voorwerpen of vloeistoffen die in de accessoireaansluiting terechtkomen, kunnen kortsluiting veroorzaken.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Stuurwielverwarming∗ De lederen gedeelten links en rechts van het stuurwiel worden door de stuurwielverwarming verwarmd. In-/uitschakelen van de verwarming Wanneer de verwarming wordt ingeschakeld, gaat een controlelampje branden. ■ De stuurwielverwarming kan worden gebruikt wanneer: Het contact AAN staat. ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu De stuurwielverwarming wordt na ongeveer 30 minuten automatisch uitgeschakeld.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Stoelverwarming en ventilatoren∗ De stoelverwarming en de stoelventilatoren verwarmen de stoelen en zorgen voor een goede ventilatie door lucht door de stoelen te blazen. ■ Stoelverwarming Schakelt de stoelverwarming in Het controlelampje gaat branden. Hoe hoger het cijfer, hoe warmer de stoel wordt. ■ Stoelverwarming/-ventilatoren 3 Interieur Schakelt de stoelverwarming in Het controlelampje gaat branden. Hoe hoger het cijfer, hoe warmer de stoel wordt.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur WAARSCHUWING ■ Verbranding ● Wees voorzichtig als onderstaande personen op een stoel met stoelverwarming plaatsnemen om te voorkomen dat ze zich branden: • • • • Baby's, kleine kinderen, oudere personen, zieken en gehandicapten Personen met een gevoelige huid Personen die oververmoeid zijn Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende medicijnen (slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Armsteun Trek de armsteun naar beneden om hem te kunnen gebruiken. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de armsteun 3 Plaats geen al te zware last op de armsteun.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Kledinghaakjes Druk het kledinghaakje in om het te gebruiken. WAARSCHUWING ■ Zaken die niet aan het kledinghaakje mogen worden gehangen Hang geen kleerhanger, hard voorwerp of voorwerp met scherpe punten aan het kledinghaakje. Als de curtain airbags geactiveerd worden, kunnen deze voorwerpen projectielen worden en ernstig letsel veroorzaken.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Handgrepen Een handgreep aan het dak kan ter ondersteuning van uw lichaam worden gebruikt wanneer u zit. 3 WAARSCHUWING Interieur ■ Handgreep Gebruik de handgreep niet bij het in- of uitstappen of bij het opstaan vanaf uw zitplaats. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de handgreep Hang geen zware voorwerpen aan de handgreep en belast de greep niet overmatig.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Vloermat Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de juiste wijze op de vloerbedekking. STAP 1 Steek de klemhaken (clips) in de ringen in de vloermat. STAP 2 Draai het bovenste hendeltje van de klemhaken (clips) om de vloermatten te bevestigen. * *: Breng de merktekens Δ altijd in lijn.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kan de vloermat van de bestuurder gaan schuiven, wat de bediening van de pedalen tijdens het rijden kan hinderen. Hierdoor kan de snelheid plotseling toenemen of kan mogelijk niet geremd worden, wat kan leiden tot een (ernstig) ongeval.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Voorzieningen in de bagageruimte ■ Bagagehaken Klap de haak omlaag om hem te gebruiken. In de bagageruimte zijn haken aanwezig waaraan de bagage kan worden vastgezet. ■ Extra opbergvakken Trek de lus omhoog om de afdekplaat op te tillen.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur ■ Bagageafdekking (indien aanwezig) Druk hier van bovenaf op totdat STAP 1 de klauwen aan beiden zijden vergrendelen. 3 Trek de afdekking uit de houder en bevestig hem aan de haakjes. Interieur STAP 2 Verwijderen van de bagageafdekking Voorzijde bagageafdekking Druk op de knoppen om de bagageafdekking te verwijderen.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur Bagageafdekking achter STAP 1 Maak de clips aan de buitenzijde van de bagageafdekking achter los van de achterklep. STAP 2 Maak de clips aan de binnenzijde van de bagageafdekking achter los van de achterklep. ■ Plaatsen van de bagageafdekking achter ● Zorg ervoor dat de bagageafdekking zich in de juiste positie voor het plaatsen bevindt. Druk de clips van de bagageafdekking achter in de uitsparingen van de achterklep tot ze zijn vastgeklikt.
3-5. Overige voorzieningen in het interieur WAARSCHUWING ■ Als de bagagehaken niet in gebruik zijn Om letsel te voorkomen, dienen de bagagehaken altijd in de opbergpositie te worden teruggezet.
3-5.
Onderhoud en verzorging 4 4-1. Onderhoud en verzorging Reiniging en bescherming van het exterieur ................. 456 Schoonmaken en beschermen van het interieur................... 459 4-2. Onderhoud Onderhoud en reparatie ..... 462 4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij het zelf uitvoeren van onderhoud en controles .......................... 465 Motorkap ................................. 468 Plaatsen van de krik .............. 469 Motorruimte.............................
4-1. Onderhoud en verzorging Reiniging en bescherming van het exterieur Voer het volgende uit om uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: ● Spoel de auto van boven naar beneden af met schoon water en spoel vuil en stof uit de wielkasten en van de onderkant van de auto. ● Was de auto met een spons of een zachte doek (bijv. een zeemlap). ● Verwijder hardnekkige vlekken met een autowasmiddel en spoel grondig af met water. ● Veeg overtollig water weg.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Lichtmetalen velgen ● Verwijder vuil onmiddellijk met een neutraal reinigingsmiddel. Gebruik geen harde borstels of schuurmiddelen. Gebruik geen sterke of bijtende oplosmiddelen. Gebruik hetzelfde neutrale reinigingsmiddel en dezelfde was als gebruikt voor de carrosserie. ● Reinig de velgen niet met reinigingsmiddelen als de velgen, bijvoorbeeld na een lange rit bij warm weer, nog warm zijn. ● Spoel het reinigingsmiddel op de velgen direct na het gebruik af.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Om aantasting van de lak en corrosie van de carrosserie en onderdelen (licht- metalen velgen, enz.
4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het interieur Voer het volgende uit om het interieur van uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: ■ Beschermen van het interieur Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken schoon met een in lauw water gedompelde doek. ■ Schoonmaken van lederen bekleding ● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. ● Veeg overtollig vuil en stof weg met een zachte doek en een verdund oplosmiddel.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Onderhoud van lederen bekleding Om het interieur in een goede conditie te houden, raadt Lexus u aan het twee keer per jaar schoon te maken. ■ Schoonmaken van de vloerbedekking Er zijn verschillende reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel verkrijgbaar. Gebruik een spons of een borstel om het schuim op de vloerbedekking aan te brengen. Wrijf met elkaar overlappende cirkels. Voeg geen water toe.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Reinigingsmiddelen ● De volgende reinigingsmiddelen kunnen verkleuring, strepen en beschadigingen in het interieur veroorzaken en het is daarom raadzaam deze niet te gebruiken: • Delen met uitzondering van de stoelen: Organische reinigingsmiddelen zoals (was)benzine, alkalische of zuurhoudende middelen, textielverf of bleekmiddel • Stoelen: Zuurhoudende middelen, zoals thinner, wasbenzine of alcohol ● Gebruik geen autowas of lakcleaner.
4-2. Onderhoud Onderhoud en reparatie Om veilig en economisch te kunnen rijden is het van essentieel belang dat uw auto goed verzorgd en onderhouden wordt. Lexus raadt u aan uw auto als volgt te onderhouden: ■ Periodiek onderhoud Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onderhoudsschema. Zie het Lexus onderhoudsboekje en het Lexus garantieboekje voor het onderhoudsschema.
4-2. Onderhoud ■ Waar naartoe voor goed onderhoud? Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Lexus u aan om alle reparaties en onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. Laat door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een Lexus-dealer of erkende reparateur, die originele Lexus-onderdelen gebruikt.
4-2. Onderhoud WAARSCHUWING ■ Wanneer uw auto niet volgens de voorschriften is onderhouden Door onjuist onderhoud kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen, maar kan ook ernstig letsel worden veroorzaakt. ■ Omgaan met de 12V-accu 12V-accupolen, aansluitingen en bijbehorende onderdelen bevatten lood. Een loodvergiftiging kan hersenbeschadiging veroorzaken. Was daarom na werkzaamheden altijd uw handen. (→Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij het zelf uitvoeren van onderhoud en controles Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, dient u dit precies te doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven. Onderwerp Conditie 12V-accu (→Blz. 480) Benodigdheden • Vet • Universele sleutel (voor de bouten van de accukabels) (→Blz. 473) • Originele Toyota-motorolie of gelijkwaardig • Doek of poetspapier • Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van motorolie) (→Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Onderwerp Benodigdheden Radiateur en condensor (→Blz. 478) ⎯ Bandenspanning (→Blz. 499) • Bandenspanningsmeter • Compressor • Water of ruitensproeiervloeistof met antivries (voor gebruik onder Ruitensproeiervloeistof(→Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Werkzaamheden bij de elektrische koelventilatoren of de radiateur Zorg ervoor dat het contact UIT staat. Wanneer het contact AAN staat, kunnen de elektrische koelventilatoren automatisch worden ingeschakeld als de airconditioning wordt ingeschakeld en/of als de koelvloeistoftemperatuur hoog is. (→Blz. 478) ■ Veiligheidsbril Draag een veiligheidsbril om uw ogen te beschermen tegen rondvliegend of vallend materiaal, een straal vloeistof, enz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorkap Ontgrendelen van de motorkap vanuit het interieur. STAP 1 Trek de ontgrendelingshendel naar u toe. De motorkap zal iets omhoog springen. STAP 2 Trek de veiligheidshaak omhoog en open de motorkap. WAARSCHUWING ■ Controle voor het rijden Controleer of de motorkap goed dicht en vergrendeld is. Is dat niet het geval, dan kan de motorkap tijdens het rijden onverwachts opengaan, waardoor een ongeval of ernstig letsel kan ontstaan.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaatsen van de krik Krik de auto uitsluitend op met de garagekrik onder een van de aangegeven kriksteunpunten. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en ernstig letsel veroorzaken.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Bij het opkrikken van uw auto Voorzorgsmaatregelen die u in acht moet nemen ter voorkoming van ernstig letsel: ● Gebruik voor het opkrikken van de auto een garagekrik zoals aangegeven in de afbeelding. ● Volg bij het gebruik van een garagekrik altijd de bij de krik geleverde handlei- ding. ● Gebruik niet de schaarkrik die bij uw auto is geleverd.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorruimte Koelvloeistofreservoir (→Blz. 476) Condensor (→Blz. 478) Radiateur (→Blz. 478) Elektrische koelventilatoren Radiateur koelsysteem vermogensregeleenheid (→Blz. 478) 4 Onderhoud en verzorging Sproeierreservoir (→Blz. 479) Motorolievuldop (→Blz. 474) Oliepeilstok (→Blz. 473) Koelvloeistofreservoir vermogensregeleenheid (→Blz. 476) Zekeringenkasten (→Blz.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Na het plaatsen van een afdekkap motorruimte Controleer of de afdekkap goed vastzit in zijn oorspronkelijke positie. Motorolie Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme, afgezette motor. ■ Controle van motorolie STAP 1 Plaats de auto op een vlakke ondergrond.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 5 Trek de peilstok uit de motor en controleer het oliepeil terwijl u een doek onder het uiteinde houdt. Laag Normaal Te hoog De vorm van de peilstok is afhankelijk van de uitvoering van de auto en het motortype. Veeg de peilstok met een schone doek af en steek de peilstok weer volledig in de motor.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Motorolieverbruik Er kan tijdens het rijden een bepaalde hoeveelheid olie worden verbruikt. In de volgende situaties verbruikt de motor mogelijk meer olie en kan het nodig zijn om tussen twee onderhoudsbeurten olie bij te vullen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Om ernstige schade aan de motor te voorkomen Controleer regelmatig het oliepeil. ■ Bij het olie verversen of bijvullen ● Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt. ● Vul nooit te veel olie bij; het oliepeil mag nooit boven het bovenste merkteken komen, aangezien de motor dan beschadigd kan raken. ● Controleer na het olie verversen altijd het oliepeil met de peilstok. ● Controleer of de olievuldop goed is vastgedraaid.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Koelvloeistofreservoir vermogensregeleenheid Vuldop Streepje FULL Streepje LOW Als het niveau zich op of onder het onderste streepje (LOW) bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld tot aan het bovenste streepje (FULL). (→Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Als de motor en het hybridesysteem warm zijn Draai de dop van het koelvloeistofreservoir niet los. Als het koelsysteem nog onder druk staat, kan hete koelvloeistof uit de vulopening spuiten en brandwonden of ander letsel veroorzaken. OPMERKING ■ Bij het vullen van koelvloeistof Gebruik geen onverdunde antivries of alleen water. Een goede mengverhouding van water en antivries zorgt voor een goede smering, corrosiebescherming en koeling.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Ruitensproeiervloeistof Als een sproeier niet werkt of een waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay, is het sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul ruitensproeiervloeistof bij. WAARSCHUWING ■ Bij het bijvullen van ruitensproeiervloeistof Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als het hybridesysteem warm is of nog werkt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren 12V-accu ■ Plaats De 12V-accu bevindt zich links in de bagageruimte. ■ Verwijderen van de afdekkap van de 12V-accu Auto's met een compact reservewiel Trek de hendel omhoog om het STAP 1 voorste deel van de afdekplaat weg te klappen. STAP 2 480 RX 450h_EE Zet de afdekplaat rechtop.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 3 Trek aan de haak om de spanband uit te rekken. STAP 4 Gebruik de haak om de afdekplaat vast te maken, zoals aangegeven in de afbeelding. 4 Verwijder het deksel van het reservewiel. STAP 6 Verwijder de clips en verwijder dan de afdekplaat van de 12Vaccu.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Auto's met een volwaardig reservewiel Trek de hendel omhoog om het STAP 1 voorste deel van de afdekplaat weg te klappen. STAP 2 Trek aan de haak om de spanband uit te rekken. STAP 3 Gebruik de haak om de afdekplaat vast te maken, zoals aangegeven in de afbeelding.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 4 Verwijder de clips en verwijder dan de afdekplaat van de 12Vaccu. ■ Exterieur Controleer de 12V-accu op gecorrodeerde en loszittende klemmen, scheuren en een loszittende bevestigingsbeugel. Aansluitingen Klembeugel 4 Onderhoud en verzorging ■ Plaatsen van de afdekkap van de 12V-accu Plaats de afdekkap van de 12Vaccu met de clips.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Waarschuwingssymbolen De betekenis van de waarschuwingssymbolen aan de bovenzijde van de 12V-accu is als volgt: Niet roken, geen open vuur, geen vonken Accuzuur Draag een veiligheidsbril Lees de gebruiksaanwijzing Buiten bereik van kinderen houden Explosief gas ■ Voorzorgsmaatregelen voor het opladen van de accu Tijdens het opladen van de 12V-accu ontstaat het licht ontvlambare en explosieve waterstof.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Chemicaliën in de 12V-accu De 12V-accu bevat giftig en bijtend accuzuur en kan het ontstaan van het licht ontvlambare en explosieve waterstof veroorzaken. Neem bij werkzaamheden bij of aan de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen: ● Veroorzaak geen vonken met gereedschap. ● Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de 12V-accu.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Vervangen van de 12V-accu Gebruik alleen een voor de RX450h ontworpen 12V-accu. Anders kan er gas (waterstof) in het passagierscompartiment komen, waardoor brand of een explosie kan ontstaan. Laat de 12V-accu vervangen door uw Lexus-dealer of erkende reparateur. OPMERKING ■ Wanneer de 12V-accu wordt opgeladen Laad de 12V-accu nooit op wanneer het hybridesysteem in werking is. Controleer ook of alle accessoires zijn uitgeschakeld.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Banden Vervang of verwissel banden afhankelijk van het onderhoudsschema en het slijtagepatroon. ■ Controleren van de banden Nieuw loopvlak Slijtage-indicator Versleten loopvlak De plaats van de slijtage-indicatoren wordt aangegeven met de tekst TWI of de indicatie op de wang van de band. Controleer de staat en de bandenspanning van het reservewiel ook als het niet gebruikt wordt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Auto's met een volwaardig reservewiel Wissel de banden zoals aangegeven in de afbeelding. Voor Lexus beveelt aan om de banden met de volgende intervallen van plaats te wisselen om een gelijkmatig slijtagepatroon en een langere levensduur van de banden te verkrijgen: 2WD-uitvoeringen: Elke 10.000 km AWD-uitvoeringen: Elke de 5.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren bandenspanningswaarschuwingssysteem worden geïnitialiseerd. Laat de identificatiecodes van de bandenspanningssensor en -zender registreren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. (→Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 4 Houd de resetknop ingedrukt tot het lampje van het waarschuwingssysteem bandenspanning drie keer langzaam knippert. STAP 5 Laat het contact nog enkele minuten AAN staan en zet vervolgens het contact UIT.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Registreren van identificatiecodes De bandenspanningssensor en -zender zijn voorzien van een unieke identificatiecode. Bij het vervangen van een bandenspanningssensor en zender is het noodzakelijk om de identificatiecode te registreren. Laat de identificatiecode opslaan door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ De initialisatieprocedure ● Voer de initialisatie uit na het op spanning brengen van de banden. Zorg er daarnaast voor dat de banden koud zijn bij de initialisatie en bij het aanpassen van de bandenspanning. ● Als u het contact tijdens de initialisatie per ongeluk UIT heeft gezet, dan is het niet noodzakelijk de resettoets in te drukken, omdat de initialisatie automatisch herstart wordt wanneer het contact de volgende keer AAN wordt gezet.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Certificatie bandenspanningswaarschuwingssysteem http://www.globaldenso.com/en/products/oem/index.
4-3.
4-3.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Bij het controleren of vervangen van de banden Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen, kan schade aan de aandrijflijn veroorzaken en gevaarlijke rijeigenschappen tot gevolg hebben, waardoor een ongeval met ernstig letsel kan ontstaan. ● Gebruik geen banden van verschillende merken, types of profielen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Repareren of vervangen van banden, velgen, bandenspanningssensoren, zen- ders en ventieldopjes ● Neem voor het verwijderen en plaatsen van wielen, banden of de bandenspan- ningssensoren en -zenders contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur omdat de sensoren en zenders beschadigd kunnen raken als er niet op de juiste wijze mee wordt omgegaan. ● Gebruik bij het vervangen van de ventieldopjes geen andere ventieldopjes dan voorgeschreven.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Bandenspanning Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben. De bandenspanning moet ten minste eenmaal per maand gecontroleerd worden. Lexus beveelt u echter aan de bandenspanning eens per twee weken te controleren. (→Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Een goede bandenspanning zorgt voor een langere levensduur van de banden Houd de bandenspanning op de juiste waarde.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Velgen Vervang de velg als deze beschadigingen, zoals verbuigingen of scheuren, vertoont of erg gecorrodeerd is. Anders kan de band van de velg raken of kan de auto moeilijk beheersbaar worden. ■ Keuze van velg Let er bij het vervangen van velgen op dat deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde diameter, velgbreedte en ET-waarde* hebben. De juiste vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Wanneer velgen worden vervangen (auto's met waarschuwingssysteem banden- spanning) De velgen van uw auto zijn uitgerust met bandenspanningssensoren en -zenders voor het bandenspanningswaarschuwingssysteem, dat in een vroegtijdig stadium waarschuwt als de bandenspanning te laag wordt. Bij het vervangen van velgen moeten er bandenspanningssensoren en -zenders worden gemonteerd. (→Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Interieurfilter Het interieurfilter moet regelmatig worden vervangen om de optimale werking van de airconditioning te behouden. ■ Verwijderen STAP 1 Zet het contact UIT. STAP 2 Open het dashboardkastje. Trek het schot omhoog en verwijder het. STAP 3 Verwijder het afdekplaatje van het dashboardkastje. 4 Onderhoud en verzorging STAP 4 Verwijder de afdekkap van het filter.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 5 Verwijder het interieurfilter en vervang het. Plaats het filter met de aanduiding UP naar boven gericht. ■ Controle-interval Controleer en vervang het interieurfilter volgens het onderhoudsschema. In gebieden met veel stof of met veel verkeer moet vervanging vaker plaatsvinden. (Zie het Lexus onderhoudsboekje en het Lexus-garantieboekje voor meer informatie betreffende het onderhoudsschema.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Batterij elektronische sleutel Vervang de batterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt. ■ De volgende zaken zijn benodigd: ● Sleufkopschroevendraaier ● Kleine kruiskopschroevendraaier ● Lithiumbatterij (CR1632) ■ Vervangen van de batterij Neem de mechanische sleutel uit de houder. STAP 2 Verwijder het klepje. STAP 3 Verwijder de schroefjes en het afdekkapje van de batterij.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 4 Verwijder de lege batterij. Plaats een nieuwe batterij met de positieve aansluiting (+) naar boven. ■ Gebruik een CR1632 lithiumbatterij ● Batterijen zijn verkrijgbaar bij een Lexus-dealer of erkende reparateur, elektro- nicazaken en fotospeciaalzaken. ● Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type. ● Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Lege batterijen en andere onderdelen Kinderen kunnen deze kleine voorwerpen inslikken en daardoor stikken. Uit de buurt houden van kinderen. Als u dat niet doet, kan dat leiden tot ernstig letsel. ■ Verklaring voor het Smart entry-systeem met startknop ALS DE BATTERIJ DOOR EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ WORDT VERVANGEN, KAN EEN EXPLOSIE OPTREDEN. GOOI BATTERIJEN NIET WEG, MAAR LEVER ZE IN ALS KCA.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Controleren en vervangen van zekeringen Als een bepaalde stroomverbruiker niet werkt, kan het zijn dat een zekering is doorgebrand. Controleer in dat geval de desbetreffende zekering en vervang deze indien nodig. Zet het contact UIT. STAP 2 Verwijder de motorafdekkap. (→Blz. 472) STAP 3 Open het deksel van de zekeringenkast. Motorruimte (zekeringenkast type A) Druk de borglip in en trek het deksel omhoog.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorruimte (zekeringenkast type C) Druk de borglip in en trek het deksel omhoog. Dashboard bestuurderszijde Verwijder het deksel.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Bagageruimte (zekeringenkast type B) Verwijder het afdekkapje van de accupool. STAP 4 STAP 5 Zie in het geval van een elektrische storing “Plaats en stroomsterkte van zekeringen” (→Blz. 513) voor meer informatie over de te controleren zekeringen. Verwijder de zekering. Verwijder de zekering met de zekeringtrekker. Controleer of de zekering is doorgebrand.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Type B Goede zekering Defecte zekering Vervang de doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast. Type C Goede zekering Defecte zekering Vervang de doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Type E Goede zekering Defecte zekering Vervang de doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast. Type F Goede zekering Defecte zekering Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaats en stroomsterkte van zekeringen ■ Motorruimte (zekeringenkast type A) Zekering Ampère Circuit PCU 15 A Hybridesysteem 2 IGCT NR. 2 10 A Hybridesysteem 3 IGCT NR.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Motorruimte (zekeringenkast type B) Zekering Ampère Circuit 1 RR DEF 50 A Achterruitverwarming 2 AIR SUS 50 A Elektronisch geregelde luchtvering 3 HEATER 50 A Airconditioningsysteem 4 ABS NR. 1 50 A Elektronisch geregeld remsysteem 5 RDI FAN NR. 1 40 A Elektrische koelventilatoren 6 RDI FAN NR. 2 40 A Elektrische koelventilatoren 7 H-LP CLN 30 A Koplampsproeiers 8 PBD 30 A Elektrisch bedienbare achterklep 9 HV R/B NR.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering Ampère Circuit 13 DCDC 150 A IG1 MAIN, TOWING BATT, DEICER, TOWING, STOP, RDI FAN NR. 1, ABS NR. 1, RR DEF, AIR SUS, HEATER, RDI FAN NR. 2, H-LP CLN, PBD, ECU-IG1 NR. 1, ECU-IG1 NR. 3, GAUGE NR. 1, ECU-IG1 NR.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering 24 AM2 Ampère Circuit 7,5 A Startsysteem 25 ECU-B NR. 2 7,5 A Airconditioningsysteem, audiosysteem, elektronisch geregeld remsysteem, elektrisch bedienbare ruiten, elektrische stuurbekrachtiging 26 MAYDAY/TEL 7,5 A MAYDAY/TEL 27 IMMOBI 7,5 A IMMOBI 28 ABS MAIN NR.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering Ampère Circuit 35 ECU-IG1 NR. 4 10 A Adaptive Front Lighting-systeem, airconditioningsysteem, achterruitverwarming, elektronisch geregeld remsysteem, elektrische koelventilatoren 36 BK/UP LP 7,5 A Achteruitrijlichten 37 ECU-IG1 NR. 5 15 A Airconditioningsysteem ECU-IG1 NR. 6 10 A 39 EFI NR.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Motorruimte (zekeringenkast type C) Zekering Ampère Circuit ABS MAIN NR. 1 10 A Remsysteem 2 ABS MAIN NR.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Dashboard bestuurderszijde Zekering 1 P/POINT Ampère Circuit 15 A Accessoireaansluiting 2 ECU-ACC 10 A Navigatiesysteem, airconditioningsysteem, audiosysteem, multiplexcommunicatiesysteem, multiinformatiedisplay, head-up display 3 CIG 15 A Accessoireaansluiting 4 RADIO NR. 2 7,5 A Audiosysteem, navigatiesysteem 5 GAUGE NR.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering Ampère Circuit ECU-IG1 NR.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering Ampère Circuit 35 GAUGE NR.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Na het vervangen van een zekering ● Als na het vervangen van de zekering de verlichting nog niet werkt, kan het zijn dat de lamp moet worden vervangen. (→Blz. 526) ● Als de nieuwe zekering direct doorslaat, laat dan de auto controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Als het circuit overbelast raakt De zekeringen zullen doorbranden voordat de bedrading van de auto onherstelbaar beschadigd raakt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Gloeilampen U kunt de onderstaande lampen desgewenst zelf vervangen. Sommige lampen zijn eenvoudiger te vervangen dan andere lampen. Als u moeite hebt met het verwijderen van een lamp, neem dan contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur voor meer informatie over het vervangen van de overige lampen. ■ Zorg voor een nieuwe lamp Controleer het vermogen van de defecte lamp. (→Blz.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Plaats lampen achter Achterlicht Achterlicht Achteruitrijlicht Mistachterlicht Richtingaanwijzer achter Lampen vervangen ■ Grootlicht (auto's zonder LED-koplampen) Neem de stekker los, terwijl de STAP 1 borglip wordt ingedrukt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 2 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Vervang de lamp en plaats hem in de lampvoet. Breng de 3 nokken op de lamp in lijn met de bevestiging en steek de lamp erin. STAP 4 4 Onderhoud en verzorging Draai de lampvoet en zet hem vast. Sluit de stekker aan. Beweeg de lampvoet voorzichtig om te controleren of hij niet loszit en zet het grootlicht aan om visueel te controleren of er geen licht langs de bevestiging schijnt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Grootlicht (auto's met LED-koplampen) Draai het deksel linksom en verSTAP 1 wijder het. STAP 2 Neem de stekker los, terwijl de borglip omhoog wordt getrokken. STAP 3 Draai de lampvoet linksom. STAP 4 Vervang de lamp en plaats hem in de lampvoet. Breng de 3 nokken op de lamp in lijn met de bevestiging en steek de lamp erin.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 5 Draai de lampvoet en zet hem vast. Sluit de stekker aan. Beweeg de lampvoet voorzichtig om te controleren of hij niet loszit en zet het grootlicht aan om visueel te controleren of er geen licht langs de bevestiging schijnt. STAP 6 Draai het deksel rechtsom.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Dimlicht (auto's met halogeenkoplampen) Draai de lampvoet linksom. STAP 1 STAP 2 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. STAP 3 Vervang de lamp en plaats hem in de lampvoet. Breng de 3 nokken op de lamp in lijn met de bevestiging en steek de lamp erin. STAP 4 Draai de lampvoet en zet hem vast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Richtingaanwijzer voor (links) STAP 1 Verplaats het zekeringenkastje. STAP 2 Auto's met LED-koplampen: Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. 4 Draai de lampvoet linksom. STAP 4 Verwijder de lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Richtingaanwijzer voor (rechts) STAP 1 Verplaats de vulpijp voor de ruitensproeiervloeistof. STAP 2 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Verwijder de lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Mistlampen voor STAP 1 Draai om het vervangen van de gloeilamp te vereenvoudigen het stuurwiel volledig naar de andere kant. Verwijder de bout en clips van de wielkuip en verwijder de wielkuip vervolgens gedeeltelijk. 4 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. STAP 3 Draai de lampvoet linksom.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 4 Vervang de lamp en plaats hem in de lampvoet. Breng de 3 nokken op de lamp in lijn met de bevestiging en steek de lamp erin. STAP 5 Draai de lampvoet en zet hem vast. Sluit de stekker aan. Beweeg de lampvoet voorzichtig om te controleren of hij niet loszit en zet de mistlampen voor aan om visueel te controleren of er geen licht langs de bevestiging schijnt. 6 STAP 5 536 RX 450h_EE Voer bij het vervangen van een lamp richting.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Richtingaanwijzers achter, rem- en achterlichten Verwijder het afdekplaatje van de STAP 1 opening. Gebruik een met een doek omwikkelde sleufkopschroevendraaier. STAP 2 Draai de lampvoet linksom. Achterlicht Richtingaanwijzer achter 4 STAP 3 Verwijder de lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Achterlichten en achteruitrijlichten Verwijder het afdekplaatje van de STAP 1 opening. Gebruik een met een doek omwikkelde sleufkopschroevendraaier. STAP 2 Draai de lampvoet linksom. Achterlicht Achteruitrijlicht STAP 3 Verwijder de lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Mistachterlicht (rechts) STAP 1 Verwijder de bouten met een kruiskopschroevendraaier en verwijder de clip. De clip verwijderen De clip plaatsen 4 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Verwijder de lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Mistachterlicht (links) STAP 1 Draai de lampvoet linksom. STAP 2 Verwijder de lamp. ■ Overige lampen Als een van de hieronder genoemde lampen doorgebrand is, laat de lamp dan vervangen door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Gasontladingskoplampen (indien aanwezig) Als de spanning van de ontsteking van de lamp te laag is, gaan de lampen niet branden of gaan ze even uit. De gasontladingslampen gaan branden zodra de normale ontstekingsspanning is hersteld. ■ LED's Het dimlicht voor, de dagrijverlichting (indien aanwezig), de parkeerlichten voor, de richtingaanwijzers opzij, de remlichten, het derde remlicht en de kentekenplaatverlichting bestaan een aantal LED's.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING Metalen delen ● Auto's met gasontladingskoplampen: Wanneer de dimlichten branden en korte tijd nadat ze zijn uitgeschakeld, zijn metalen delen aan de achterzijde van de koplampunit zeer heet. Raak de metalen delen niet aan voordat u zeker weet dat ze voldoende zijn afgekoeld, om brandwonden te voorkomen.
Bij problemen 5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten............ 544 Als uw auto moet worden gesleept ................................. 545 Als u denkt dat er iets mis is........................................ 552 5 5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als er een waarschuwingslampje gaat branden of als er een waarschuwingszoemer klinkt........................................ 553 Als er een waarschuwingsmelding verschijnt................ 561 Als de auto een lekke band heeft ....
5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten De alarmknipperlichten worden gebruikt om andere bestuurders te waarschuwen wanneer de auto tot stilstand moet worden gebracht, bijvoorbeeld bij pech. Druk op de schakelaar. Alle richtingaanwijzers gaan nu gelijktijdig knipperen, ongeacht of de motor nu draait of niet. Druk nogmaals op de schakelaar om ze weer uit te schakelen.
5-1. Belangrijke informatie Als uw auto moet worden gesleept Als uw auto moet worden gesleept, adviseren wij u dat te laten doen door een Lexus-dealer of erkende reparateur of professioneel bergingsbedrijf en daarbij gebruik te maken van een lepelwagen of een autoambulance. Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voorschriften in acht. 2WD-uitvoeringen: Als uw auto met een lepelwagen aan de voorzijde wordt gesleept, moeten de achterwielen van de auto en de assen in goede conditie verkeren.
5-1. Belangrijke informatie Slepen in een noodgeval Als er geen autoambulance beschikbaar is, mag de auto in geval van nood worden gesleept door gebruik te maken van een sleepkabel of -ketting die u aan een sleepoog vastmaakt. Uw auto mag op deze manier alleen op een verharde weg en met lage snelheid (lager dan 30 km/h) over een korte afstand worden gesleept. Er moet een bestuurder in de auto zitten om te sturen en te remmen.
5-1. Belangrijke informatie Type B STAP 1 Steek de mechanische sleutel (→Blz. 43) in de opening en maak de klauwtjes los. Trek de mechanische sleutel naar u toe om de afdekkap voor het sleepooggat te verwijderen. STAP 2 Plaats het sleepoog in het gat en draai het sleepoog zo ver mogelijk met de hand vast. STAP 3 Draai het sleepoog met behulp van het uiteinde van de wielmoersleutel stevig vast zonder dat u daarbij de bumper raakt.
5-1. Belangrijke informatie Slepen met een takelwagen Sleep de auto niet met een takelwagen, om beschadiging van de carrosserie te voorkomen. Slepen met een lepelwagen Aan de voorzijde (2WD-uitvoeringen) Deactiveer de parkeerrem. Aan de voorzijde (AWD-uitvoeringen) Gebruik een dolly onder de achterwielen.
5-1. Belangrijke informatie Aan de achterzijde Gebruik een dolly onder de voorwielen. Vervoeren op een autoambulance Als uw Lexus wordt getransporteerd op een autoambulance, zet de auto dan vast zoals aangegeven in afbeelding. Als uw auto met touwen of kettingen wordt vastgezet, moeten de aangegeven bevestigingshoeken 45° zijn. 5 Bij problemen Trek de touwen of kettingen niet te strak aan omdat hierdoor schade aan de auto kan ontstaan.
5-1. Belangrijke informatie ■ Voor het slepen STAP 1 Deactiveer de parkeerrem. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N. STAP 3 Zet het contact in stand ACC (hybridesysteem uitgeschakeld) of AAN (hybridesysteem ingeschakeld). ■ Locatie sleepoog →Blz. 580 WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het slepen ● Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept.
5-1. Belangrijke informatie OPMERKING ■ Voorkomen van ernstige schade aan de hybridetransmissie en het AWD-sys- teem (AWD-uitvoeringen) bij het slepen met een lepelwagen 2WD-uitvoeringen: Sleep dit type auto nooit aan de achterzijde met de voorwielen op de grond. Hierdoor kan de hybridetransmissie ernstig beschadigd raken. Als de auto met de achterwielen in een lepel gesleept wordt, gebruik dan een dolly. AWD-uitvoeringen: Sleep dit type auto nooit met de wielen op de grond.
5-1. Belangrijke informatie Als u denkt dat er iets mis is Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, kan het zijn dat uw auto afgesteld of gerepareerd moet worden. Neem zo snel mogelijk contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Zichtbare symptomen ● Sporen van lekkage onder de auto. (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage normaal). ● Banden die er te zacht uit zien of die ongelijkmatig versleten zijn ● Een motortemperatuur die voortdurend hoger is dan normaal.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als er een waarschuwingslampje gaat branden of als er een waarschuwingszoemer klinkt... Voer op rustige wijze onderstaande handelingen uit als een van de waarschuwingslampjes gaat branden of knipperen. Als een van de lampjes gaat branden of knipperen en daarna weer uitgaat, is er niet noodzakelijkerwijs een defect in het systeem aanwezig. Breng de auto direct tot stilstand. Doorrijden met de auto kan gevaarlijk zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Laadstroomcontrolelampje Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het laadsysteem van de auto Laat uw auto onmiddellijk controleren. Het niet laten onderzoeken van de oorzaak van de volgende waarschuwingen kan leiden tot een abnormale werking van het systeem en mogelijk een ongeval veroorzaken. Laat uw auto onmiddellijk controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de correctieprocedures. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingslampjes uitgaan. Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Correctieprocedure Waarschuwingslampje open portier/achterklep Controleer of alle portieren (waarschuwingszoemer)*1 en de achterklep gesloten Geeft aan dat een of meerdere zijn. portieren niet goed gesloten zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Correctieprocedure Waarschuwingslampje bandenspanning (indien aanwezig) Als het lampje gaat branden: Bandenspanning te laag door bijvoorbeeld • Natuurlijke oorzaken (→Blz. 558) • Lekke band (→Blz. 580) Breng de banden (inclusief het volwaardige reservewiel) op de juiste spanning. Na een paar minuten dooft het lampje.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Als het motorcontrolelampje tijdens het rijden gaat branden Bij sommige uitvoeringen gaat het motorcontrolelampje branden als de brandstoftank geheel leeg gereden is. Als de brandstoftank leeg is, vul deze dan zo snel mogelijk. Het motorcontrolelampje gaat na enkele ritten weer uit. Als het motorcontrolelampje niet uit gaat, neem dan zo snel mogelijk contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Auto's met een volwaardig reservewiel Het reservewiel is ook voorzien van een bandenspanningssensor en zender. Als de bandenspanning van het reservewiel te laag is, zal het waarschuwingslampje lage bandenspanning gaan branden. Bij een lekke band zal het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet uitgaan ook al is het wiel met de lekke band vervangen door het reservewiel.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning regelmatig gaat branden nadat het gedurende 1 minuut geknipperd heeft Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning dikwijls gaat branden nadat het gedurende 1 minuut geknipperd heeft wanneer het contact AAN wordt gezet, laat het systeem dan controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als er een waarschuwingsmelding verschijnt Blijf kalm en voer onderstaande handelingen uit als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-informatiedisplay: Centraal lampje waarschuwings- Het centrale waarschuwingslampje gaat ook branden of knipperen om aan te geven dat er op dat moment een melding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Geeft aan dat er een storing is in: • Het regeneratieve remsysteem; of, • Het elektronisch geregelde remsysteem Er klinkt ook een zoemer. Breng de auto direct tot stilstand. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay. De volgende waarschuwing geeft aan dat er mogelijk schade aan de auto is die kan leiden tot een ongeval.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Laat uw auto onmiddellijk controleren. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay. Het niet laten onderzoeken van de oorzaak van de volgende waarschuwingen kan leiden tot een abnormale werking van het systeem en mogelijk een ongeval veroorzaken. Laat uw auto onmiddellijk controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de Lexus Parking Assist-sensor De defecte sensor knippert.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Geeft aan dat er een storing is in: • Het ABS; of • Het Brake Assist-systeem Geeft aan dat er een storing is in de elektrische stuurbekrachtiging Volg de correctieprocedures. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingsmelding verdwijnt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Geeft aan dat een of meerdere portieren niet goed gesloten zijn Het systeem geeft tevens aan welk portier niet goed gesloControleer of alle portieten is. ren gesloten zijn. Als de rijsnelheid 5 km/h is, klinkt er een zoemer om aan te geven dat een of meerdere portieren niet goed gesloten zijn. Geeft aan dat de motorkap niet geheel gesloten is Als de rijsnelheid 5 km/h Sluit de motorkap.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Geeft aan dat de parkeerrem nog is geactiveerd Als de auto een snelheid bereikt van 5 km/h, knippert Correctieprocedure Deactiveer de parkeerrem. en er klinkt een zoemer om aan te geven dat de parkeerrem nog is geactiveerd. (indien aanwezig) (indien aanwezig) 568 RX 450h_EE Geeft aan dat het ruitensproeiervloeistofniveau laag is Vul ruitensproeiervloeistof bij.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Geeft aan dat de sensor van het Dynamic Radar Cruise Control-systeem vuil is of bedekt met ijs Er klinkt ook een zoemer. Correctieprocedure Reinig de sensor. (indien aanwezig) (indien aanwezig) (Knippert) Geeft aan dat er een grote kans op een frontale aanrijding bestaat, of dat de PreCrash Brake-functie in werking is Er klinkt ook een zoemer.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Geeft aan dat de motor oververhit it Er klinkt ook een zoemer. Stoppen en controleren. (→Blz. 606) Geeft aan dat het hybridesysteem oververhit is. Er klinkt ook een zoemer. Deze melding wordt mogeStoppen en controleren. lijk weergegeven tijdens het (→Blz. 606) rijden onder zware omstandigheden. (Bijvoorbeeld wanneer u een lange steile helling op rijdt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Geeft aan dat de resterende hoeveelheid brandstof ongeveer 10,1 liter of minder is Correctieprocedure Vul de brandstoftank. Zet de selectiehendel in stand P. (Knippert) Geeft aan dat het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de hybridetransmissie niet in stand P staat en het hybridesysteem is ingeschakeld. Geeft aan dat het gaspedaal wordt ingetrapt terwijl de selectiehendel in stand N staat.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Laat het defect onmiddellijk verhelpen Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingsmelding verdwijnt en het lampje uitgaat. Interieur zoemer Klinkt eenmaal Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding ⎯ (Knippert) Klinkt eenmaal RX 450h_EE Correctieprocedure De elektronische sleutel wordt niet Controleer waar de waargenomen als elektronische sleugeprobeerd wordt tel zich bevindt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Klinkt eenmaal Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding Klinkt eenmaal (Afwisselend weergegeven) Details Correctieprocedure Er wordt geprobeerd de auto te verlaten met de elektronische sleu- Zet het contact UIT tel en de portieren en vergrendel de portieren opnieuw. te vergrendelen zonder dat het contact eerst UIT is gezet.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Continu Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding Continu (Afwisselend weergegeven) (Knippert) 574 RX 450h_EE Details Correctieprocedure Het bestuurdersportier wordt geopend en geslo- • Zet de selectiehendel in stand P. ten terwijl de elek• Neem de elektrotronische sleutel nische sleutel zich niet in de auto bevindt, de selectie- weer mee in de auto. hendel in stand P staat en het contact niet UIT is gezet.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Er is geprobeerd de portieren te vergrendelen met het Smart entry-systeem met startknop terwijl de elektronische sleutel zich nog in de auto bevond. Klinkt eenmaal Continu (Knippert) Neem de elektronische sleutel uit de auto en vergrendel de portieren opnieuw.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Klinkt eenmaal Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding ⎯ (Knippert) Klinkt eenmaal ⎯ (Knippert) Klinkt eenmaal ⎯ (Knippert) 576 RX 450h_EE Details Correctieprocedure • Toen de portieren werden ontgrendeld met de mechanische sleutel en de startknop vervolgens werd ingedrukt, kon de elektronische sleutel niet worden gesignaleerd in de auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer ⎯ Klinkt eenmaal Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure ⎯ Verhoog de volgende keer dat u het hybridesysteem Het contact is uitgestart het toerental schakeld door de iets en laat dat zo automatische gedurende ongepower off-functie. veer 5 minuten om de 12V-accu op te laden. ⎯ De batterij van de elektronische sleutel is (bijna) leeg. Vervang de batterij van de elektronische sleutel. (→Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Klinkt eenmaal Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding ⎯ (Knippert) Klinkt eenmaal ⎯ (Knippert) 578 RX 450h_EE Details Correctieprocedure Het bestuurdersportier is geopend en gesloten terwijl het contact UIT was en vervolgens tweemaal in de stand ACC is gezet zonder dat het hybridesysteem is gestart. Druk op de startknop terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.
5-2.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto een lekke band heeft Verwijder het wiel met de lekke band en monteer het reservewiel. ■ Voor het opkrikken van de auto ● Breng de auto tot stilstand op een stevige, vlakke ondergrond. ● Activeer de parkeerrem. ● Zet de selectiehendel in stand P. ● Auto's met elektronisch geregelde luchtvering: Schakel de hoogteregeling uit. (→Blz. 268) ● Schakel het hybridesysteem uit. ● Schakel de alarmknipperlichten in.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Auto's met een volwaardig reservewiel Krikslinger Wielmoersleutel Gereedschapstas Sleepoog Afdekkap reservewiel Krik Reservewiel Verwijderen van de krik Auto's met een compact reservewiel Trek de hendel omhoog om het STAP 1 voorste deel van de afdekplaat weg te klappen. 5 Bij problemen STAP 2 Zet de afdekplaat rechtop.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 3 Trek aan de haak om de spanband uit te rekken. STAP 4 Gebruik de haak om de afdekplaat vast te maken, zoals aangegeven in de afbeelding. STAP 5 Verwijder de haak en vervolgens de krik.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Auto's met een volwaardig reservewiel Trek de hendel omhoog om het STAP 1 voorste deel van de afdekplaat weg te klappen. STAP 2 Trek aan de haak om de spanband uit te rekken. STAP 3 Gebruik de haak om de afdekplaat vast te maken, zoals aangegeven in de afbeelding. Bij problemen STAP 4 5 Verwijder de haak en vervolgens de krik.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Verwijderen van het reservewiel Trek de afdekplaat omhoog. (Zie “Verwijderen van de krik” voor meer informatie.) STAP 2 Verwijder het deksel van het reservewiel. STAP 3 Draai de bevestiging van het reservewiel los.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Vervangen van een wiel met een lekke band STAP 1 Plaats wielblokken. Lekke band Links Voor Rechts Links Achter Rechts STAP 2 Positie wielblok Achter het rechter achterwiel Achter het linker achterwiel Voor het rechter voorwiel Voor het linker voorwiel Draai de wielmoeren iets los (één slag). 5 Bij problemen STAP 3 Draai deel A van de krik met de hand aan totdat de uitsparing in de kop van de krik in contact komt met het krikpunt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 4 Draai de krik vervolgens verder omhoog totdat het wiel vrij van de grond is. STAP 5 Verwijder alle wielmoeren en het wiel. Leg het wiel met de buitenzijde omhoog op de grond, om krassen op de velg te voorkomen. Plaatsen van het reservewiel STAP 1 Verwijder eventueel aanwezige verontreinigingen van het contactvlak van de velg.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Plaats het reservewiel en draai de wielmoeren met de hand allemaal ongeveer even ver op de wielbout. Auto's met een compact reservewiel Draai de moeren verder tot het Taps gedeelte tapse gedeelte aanligt tegen de velg. STAP 2 Zitting velg Auto's met een volwaardig reservewiel Draai de moeren zover vast totdat Ring de sluitringen contact maken met de velg. Wielmoer Velg 5 STAP 3 Laat de auto zakken.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Draai iedere moer twee of drie keer aan in de volgorde die in de afbeelding is aangeven. STAP 4 Aanhaalmoment: 103 Nm (10,5 kgm, 76 ft•lbf) STAP 5 Berg het wiel met de lekke band, de krik en het gereedschap op. ■ Het compacte reservewiel (indien aanwezig) ● Op de band van het compacte reservewiel staat aan de zijkant de aanduiding TEMPORARY USE ONLY (alleen voor tijdelijk gebruik).
5-2.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Gebruiken van de krik Onjuist gebruik van de krik kan ertoe leiden dat de auto van de krik valt, wat tot ernstig letsel kan leiden. ● Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van een wiel of de montage en het verwijderen van sneeuwkettingen. ● Gebruik voor het verwisselen van een wiel uitsluitend de met de auto meegele- verde krik.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Vervangen van een wiel met een lekke band ● Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Anders kan er ernstig letsel ontstaan. • Raak de wielen of het gedeelte rond de remmen niet aan direct nadat met de auto is gereden. Nadat met de auto is gereden, zijn de wielen en het gedeelte rond de remmen mogelijk zeer heet.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Bij gebruik van het compacte reservewiel ● Houd er rekening mee dat het reservewiel speciaal ontworpen is voor gebruik onder uw auto. Gebruik uw reservewiel daarom niet onder een andere auto. ● Monteer niet gelijktijdig meer dan één compact reservewiel onder uw auto. ● Vervang het reservewiel zo snel mogelijk door een wiel met een standaardband.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Rijd niet door als de auto een lekke band heeft Rijd nooit door met een lekke band. Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden, kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer mogelijk is. ■ Rijd voorzichtig over oneffenheden in het wegdek heen als het compacte reser- vewiel onder de auto gemonteerd is.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als het hybridesysteem niet kan worden gestart Het niet starten van het hybridesysteem kan verschillende oorzaken hebben. Raadpleeg het volgende overzicht en onderneem de bijpassende acties: ■ Het hybridesysteem kan niet worden gestart, ook al is de startprocedure correct uitgevoerd. (→Blz. 188) Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken: ● De elektronische sleutel werkt mogelijk niet goed. (→Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Noodstartfunctie Als het hybridesysteem niet start maar de startknop normaal werkt, kan het systeem aan de hand van de volgende stappen alsnog worden gestart: Activeer de parkeerrem. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand P. STAP 3 Zet het contact in stand ACC. STAP 4 Houd de startknop gedurende 15 seconden ingedrukt terwijl het rempedaal stevig wordt ingetrapt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de selectiehendel niet in een andere stand dan P kan worden gezet Als de selectiehendel niet in een andere stand gezet kan worden terwijl u het rempedaal ingetrapt hebt, kan er een probleem aanwezig zijn in het schakelblokkeersysteem (een systeem dat voorkomt dat de selectiehendel per ongeluk in een andere stand gezet kan worden). Laat uw auto onmiddellijk controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als u uw sleutels verliest Een Lexus-dealer of erkende reparateur kan een nieuwe originele Lexus sleutel maken met behulp van een van de andere sleutels en het sleutelnummer op uw plaatje met sleutelnummer.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de elektronische sleutel niet goed werkt Als de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto is verbroken (→Blz. 54) of de elektronische sleutel niet kan worden gebruikt omdat de batterij leeg is, werken het Smart entry-systeem met startknop en de afstandsbediening niet. In dergelijke gevallen kunnen de portieren en de achterklep worden geopend of kan het hybridesysteem worden gestart volgens onderstaande procedure.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Starten van het hybridesysteem STAP 1 STAP 2 Zorg ervoor dat de selectiehendel in stand P staat en trap het rempedaal in. Raak de startknop met de zijde met daarop het Lexus-embleem van de elektronische sleutel aan. Als een van de portieren geopend of gesloten wordt terwijl de sleutel tegen de startknop wordt gehouden, klinkt er een alarm dat aangeeft dat het startsysteem de elektronische sleutel niet kan waarnemen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Uitschakelen van het hybridesysteem Zet de selectiehendel in stand P en druk op de startknop zoals u normaal doet bij het uitschakelen van het hybridesysteem. ■ Vervangen van de sleutelbatterij Omdat deze procedure een noodmaatregel is, wordt geadviseerd de batterij van de elektronische sleutel zo snel mogelijk te laten vervangen als deze ontladen is. (→Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de 12V-accu van de auto ontladen is Als de 12V-accu van de auto ontladen is, kan het hybridesysteem met behulp van de onderstaande procedures worden gestart. U kunt ook contact opnemen met een Lexus-dealer of erkende reparateur. Als u de beschikking hebt over een set startkabels en een tweede voertuig met een 12V-accu, kunt u uw auto starten met behulp van de onderstaande hulpstartprocedure.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Sluit de klem aan de andere zijde van de negatieve kabel aan op een stevig, vastzittend, niet gelakt metalen deel van uw auto, uit de buurt van de speciale hulpstartaansluiting en bewegende delen, zoals aangegeven in de afbeelding. STAP 4 Start de motor van de tweede auto. Verhoog het motortoerental iets en laat de motor gedurende ongeveer 5 minuten met het verhoogde toerental draaien om de 12V-accu op te laden.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Starten van het hybridesysteem wanneer de 12V-accu ontladen is Het hybridesysteem kan niet worden gestart door de auto aan te duwen. ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu ● Zet de koplampen en het audiosysteem uit als het hybridesysteem is uitgescha- keld. ● Schakel niet-noodzakelijke elektrische verbruikers uit als er gedurende langere tijd met lage snelheden gereden wordt, bijvoorbeeld in een file.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen 12V-accu De 12V-accu bevat giftige en corrosieve elektrolyt en de onderdelen van de accu bevatten lood en loodhoudende samenstellingen. Neem bij het omgaan met de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht: ● Draag bij het werken met de 12V-accu altijd een veiligheidsbril en zorg ervoor dat de accuvloeistof niet in contact komt met de huid, kleding of de carrosserie van de auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Omgaan met startkabels Zorg er bij het aansluiten van de startkabels voor dat deze niet verstrikt raken in de koelventilatoren of de ventilatorriem. ■ Kortsluitingen voorkomen Neem bij het aansluiten van hulpstartkabels de volgende voorzorgsmaatregelen: ● Controleer of beide startkabels goed zijn aangesloten.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de motor oververhit raakt Het volgende kan erop duiden dat de auto oververhit raakt. ● ENGINE OVERHEAT (motor oververhit) wordt op het multi-informatiedisplay getoond De motor kan oververhit zijn. ● HYBRID SYSTEM OVERHEAT (hybridesysteem oververhit) wordt op het multi-informatiedisplay getoond: Een onderdeel van het hybridesysteem zoals de vermogensregeleenheid of een elektromotor (tractiemotor) kan oververhit zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 4 STAP 5 Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de streepjes FULL en LOW bevindt. Reservoir Streepje FULL Streepje LOW Radiateurdop Vul indien nodig koelvloeistof bij. (→Blz. 472) In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof bij de hand hebt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de koelventilatoren niet draaien: Schakel onmiddellijk het hybridesysteem uit en neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur. Als de ventilatoren draaien: Laat de auto nakijken door de dichtstbijzijnde Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Als HYBRID SYSTEM OVERHEAT (hybridesysteem oververhit) op het multi-informatiedisplay wordt getoond STAP 7 STAP 1 Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 4 Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de streepjes FULL en LOW bevindt. Reservoir Streepje FULL Streepje LOW STAP 5 Vul indien nodig koelvloeistof bij. In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof bij de hand hebt. STAP 6 Schakel het hybridesysteem in en houd het multi-informatiedisplay in de gaten.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Om een ongeval of letsel te voorkomen bij controles in de motorruimte van uw auto ● Als er stoom onder de motorkap vandaan komt, open de motorkap dan niet voordat de stoom is verdwenen. De motorruimte kan zeer heet zijn, wat ernstig letsel als brandwonden kan veroorzaken. ● Controleer nadat het hybridesysteem is uitgeschakeld of het controlelampje van de startknop en het controlelampje READY beide uit zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto vast komt te zitten Voer de volgende procedures uit als de banden doorslippen of als de auto vastzit in modder, sneeuw, enz.: STAP 1 STAP 2 STAP 3 STAP 4 STAP 5 Schakel het hybridesysteem uit. Activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand P. Verwijder modder, sneeuw of zand rond de voorwielen. Leg een stuk hout, stenen of ander materiaal onder de voorwielen om de wielen tractie te geven. Schakel het hybridesysteem weer in.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Bij het vrij proberen te krijgen van een auto die vastzit Als u de auto in beweging wilt krijgen door te “schommelen”, controleer dan eerst of er in de omgeving van de auto geen andere auto's, objecten of personen aanwezig zijn die geraakt zouden kunnen worden als de auto plotseling in beweging komt. De auto kan ook een plotselinge beweging maken als de wielen weer grip krijgen. Neem de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht Breng de auto alleen in noodgevallen, bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de normale manier stilgezet kan worden, als volgt tot stilstand: STAP 1 Trap het rempedaal met beide voeten stevig in. Rem niet “pompend”; hierdoor is meer kracht nodig om de auto tot stilstand te brengen. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N.
5-2.
Specificaties 6 6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, oliepeil, enz.).... 616 Informatie over brandstof..... 631 6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen ............................ 633 6-3. Initialisatie Te initialiseren onderdelen..
6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, oliepeil, enz.) Afmetingen en gewichten Totale lengte 4.770 mm (187,8 in.) Totale breedte 1.885 mm (74,2 in.) Totale hoogte*1 1.685 mm (66,3 in.)*2 1.690 mm (66,5 in.)*3 1.720 mm (67,7 in.)*4 1.725 mm (67,9 in.)*5 Wielbasis 2.740 mm (107,9 in.) Spoorbreedte Voor 1.630 mm (64,2 in.) Achter 1.625 mm (64,0 in.) Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht Maximale asbelasting Voor 1.540 kg (3.395 lb.) Achter 1.540 kg (3.395 lb.
6-1. Specificaties Identificatie van de auto ■ Voertuigidentificatienummer Het voertuigidentificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatienummer van uw auto. Dit is het belangrijkste identificatienummer van uw Lexus. Het wordt gebruikt voor het op naam zetten van de auto. Dit nummer is links boven op het dashboard en onder de rechter voorstoel ingeslagen. Het voertuigidentificatienummer staat ook op het typeplaatje.
6-1. Specificaties ■ Chargenummer Alleen voor Nederland: Elke door Louwman & Parqui ingevoerde Lexus-automobiel krijgt een chargenummer. Dit nummer staat op de sticker die aan de binnenzijde van de klep van het dashboardkastje is geplakt. Vermeld bij eventuele correspondentie of het inwinnen van telefonische informatie, altijd het chargenummer van uw auto. ■ Motornummer Het motornummer is op de aangegeven plaats ingeslagen in het motorblok.
6-1. Specificaties Motor Uitvoering 2GR-FXE Type 6-cilinder in V, 4-takt benzinemotor Boring x slag 94,0 × 83,0 mm (3,70 × 3,27 in.) Cilinderinhoud 3456 cm3 (210,9 cu.in.) Dynamoriemspanning Automatische afstelling Brandstof Brandstofsoort EU: Uitsluitend loodvrije benzine conform de Europese norm EN228 Behalve EU: Uitsluitend loodvrije benzine Research-octaangetal (RON) 95 of hoger Inhoud brandstoftank (bij benadering) 65 l (17,1 gal., 14,2 Imp. gal.
6-1.
6-1. Specificaties Smeersysteem Inhoud (Verversen ⎯ bij benadering*) Met filter Zonder filter 6,1 l (6,4 qt., 5,4 Imp. qt.) 5,7 l (6,0 qt., 5,0 Imp. qt.) *: De aangegeven hoeveelheid motorolie is een referentiehoeveelheid voor het verversen van de motorolie. Breng de motor op bedrijfstemperatuur en schakel het hybridesysteem uit, wacht ten minste 5 minuten en controleer het oliepeil met de peilstok. ■ Keuze motorolie De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota-motorolie.
6-1. Specificaties Aanbevolen viscositeit (SAE): Aanbevolen Te verwachten temperatuurbereik tot de volgende verversing Uw Lexus is af fabriek gevuld met motorolie met een viscositeit van SAE 0W-20. Dit is de beste keuze voor uw auto en zorgt voor een laag brandstofverbruik en goede starteigenschappen bij koud weer. U kunt de viscositeit SAE 5W-30 gebruiken als SAE 0W-20 niet beschikbaar is. Deze dient echter bij de volgende verversing vervangen te worden door SAE 0W-20.
6-1. Specificaties Merktekens oliekwaliteit: Let er bij het aanschaffen van motorolie op of ten minste één van beide bovenstaande symbolen op de verpakking is gedrukt. API-symbool Bovenste deel: API SERVICE SN geeft de kwaliteit van de motorolie aan en is vastgesteld door API (American Petroleum Institute). Middelste deel: SAE 0W-20 geeft de viscositeit aan. Onderste deel: In dit deel staat “Resource-Conserving”, wat staat voor brandstofbesparende en groene eigenschappen.
6-1. Specificaties Ontstekingssysteem Bougie Merk Elektrodenafstand DENSO FK20HR11 1,1 mm (0,043 in.) OPMERKING ■ Bougies met iridium elektroden Gebruik alleen bougies met iridium elektroden. Wijzig de elektrodenafstand niet. Elektrisch systeem 12V-accu Klemspanning* bij 20°C (68°F): 12,6 ⎯ 12,8 V volledig geladen 12,2 ⎯ 12,4 V half geladen 11,8 ⎯ 12,0 V ontladen (*: De spanning wordt gemeten 20 minuten nadat het hybridesysteem en de verlichting zijn uitgeschakeld) Laadstroom Max.
6-1. Specificaties Hybridetransmissie Inhoud* Voor 4,6 l (4,9 qt., 4,0 Imp. qt.) Achter (AWD-uitvoeringen) 1,8 l (1,9 qt., 1,6 Imp.qt.) Soort vloeistof Toyota Genuine ATF WS *: De aangegeven hoeveelheid vloeistof is een globale hoeveelheid. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur als verversen noodzakelijk is. OPMERKING ■ Hybridetransmissievloeistof Gebruik van andere transmissievloeistof dan Toyota Genuine ATF WS kan op termijn schade aanrichten aan de hybridetransmissie van uw auto.
6-1. Specificaties Sturen Vrije slag Minder dan 30 mm (1,2 in.
6-1.
6-1.
6-1.
6-1.
6-1. Specificaties Informatie over brandstof EU: Gebruik uitsluitend loodvrije benzine die voldoet aan de Europese norm EN228. Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto. Behalve EU: Gebruik alleen loodvrije benzine. Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto.
6-1. Specificaties OPMERKING ■ Opmerking over de brandstofkwaliteit ● Gebruik de juiste brandstoffen. De motor zal beschadigd raken wanneer u de verkeerde brandstof gebruikt. ● Gebruik geen loodhoudende benzine. Gebruik van loodhoudende benzine zal de werking van de driewegkatalysator blijvend aantasten, waardoor het emissieregelsysteem niet goed kan werken.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Uw auto is voorzien van verschillende elektronische functies die naargelang uw persoonlijke voorkeur kunnen worden ingesteld. Deze voorkeursinstellingen kunnen worden ingesteld door een Lexus-dealer of erkende reparateur. U kunt ook zelf een aantal instellingen wijzigen met behulp van de multiinformatietoetsen en het scherm van het navigatiesysteem.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen STAP 2 STAP 3 Druk op de toets ∧ of ∨ en selecteer het item dat u wilt aanpassen. Druk op de toets ENTER om te bevestigen. Druk op de toets ∧ of ∨ en selecteer de gewenste instelling voor het aan te passen item. Druk op de toets ENTER om te bevestigen. Nadat de persoonlijke voorkeursinstellingen zijn ingesteld, drukt u op de menutoets om het scherm Persoonlijke voorkeursinstellingen te wissen.
6-2.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Portierslot (→Blz. 73, 598) Smart entrysysteem met startknop en afstandsbediening (→Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Smart entrysysteem met startknop (→Blz. 47) Afstandsbediening (→Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Verlichting (→Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Verlichting (→Blz. 422) Persoonlijke voorkeursinstelling Aan afstandsbediening gekoppelde verlichting buitenzijde wanneer omgeving donker is Aan Uit — — — O Gevoeligheid van de lichtsensor Standard voor het dimmen van de verlichting (standaard) van de instrumenten, enz. -2 - 2 O — — O Gevoeligheid van de lichtsensor voor het vergroten Standard van de helderheid (standaard) van de verlichting van de instrumenten, enz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Automatische airconditioning (→Blz. 326) Ergonomisch geheugen (→Blz. 95) Instrumentenpaneel (→Blz.
6-2.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling Zoemervolume 3 1-5 O — — O Detectieafstand van de middelste sensoren voor Ver weg Dichtbij O — — O Lexus Parking Detectieafstand Assist-sensor van de middelste (→Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Multi-informatiedisplay (→Blz. 216) Instellingen die u met de multi-informatietoetsen kunt wijzigen Beschikbare eenheden* mijlen (MPG), km (km/l), km (l/100 km) Beschikbare talen* Engels, Frans, Spaans, Russisch, Chinees, Duits en Italiaans *: De instellingen verschillen per land of regio waar de auto is verkocht. ■ In de volgende situaties moet de functie Persoonlijke voorkeursinstelling worden uitgeschakeld.
6-3. Initialisatie Te initialiseren onderdelen Na bijvoorbeeld het loskoppelen en weer aansluiten van de 12V-accu of onderhoud aan de auto, moet het volgende systeem worden geïnitialiseerd, zodat het weer op de juiste manier werkt. Onderwerp Wanneer initialiseren Overzicht Elektrisch bedienbare achterklep (indien aanwezig) • Na het aansluiten of vervangen van de 12V-accu • Na het vervangen van een zekering Blz.
Trefwoordenlijst Afkortingen ............................ 646 Alfabetische index ................. 647 Wat moet u doen als..............
Afkortingen Lijst met afkortingen/acroniemen AFKORTINGEN BETEKENIS 2WD Tweewielaandrijving 4WD Vierwielaandrijving A/C Airconditioning ABS Antiblokkeersysteem AFS Adaptive Front Lighting-systeem AI-SHIFT Artificial Intelligence Shift control (AI-schakelregeling) AWD All Wheel Drive (vierwielaandrijving) CRS Child Restraint System (baby- en kinderzitjes) DISP Display ECO Economy/Ecology (verbruik/ecologie) ELR Emergency Locking Retractor (blokkeerautomaat) EPS Electric Power Steeri
Alfabetische index Alfabetische index A ABS ............................................................283 Accessoireaansluiting ........................440 Accu Als de 12V-accu ontladen is......... 601 Batterijpakket (tractiebatterij).........30 Controleren......................................... 480 Rijden in de winter, voorbereidingen en controles..................... 308 Achterklep Achterklep.................................................77 Afstandsbediening ...............................
Alfabetische index Antenne..................................................... 341 Antiblokkeersysteem..........................283 Antidiefstalsysteem Alarm .........................................................133 Startblokkering......................................126 Supervergrendeling ...........................132 Armsteun .................................................445 Audio-invoer ......................................... 388 Audiosysteem* Antenne .........................................
Alfabetische index Bekerhouders ........................................428 Binnenspiegel..........................................108 Blokkeerschakelaar ruitbediening...113 Bluetooth®-audio* ................................371 Bluetooth®-telefoon*.........................399 Bougies .....................................................624 Brake Assist ............................................283 Brandstof Brandstofmeter...................................207 Capaciteit ..................................
Alfabetische index F Hybridesysteem Energiemonitor/ verbruiksscherm ............................... 35 Hoogspanningsonderdelen ........... 30 Hybridesysteemindicator.............. 207 Startknop ................................................ 188 Uitschakelsysteem voor noodgevallen........................................ 31 Hybridetransmissie Als de selectiehendel niet in een andere stand dan stand P gezet kan worden .........................596 Hybridetransmissie ............................ 197 Stand S.
Alfabetische index Koplampen Gasontladingskoplampen, voorzorgsmaatregelen............... 542 Lampen vervangen.......................... 526 Schakelaar .............................................229 Vermogen ............................................630 Koplampsproeiers .................................241 Krik Bij de auto geleverde krik............ 580 Plaatsen van de krik ......................... 469 Krikslinger ...............................................
Alfabetische index Mistlampen Schakelaar............................................. 234 Vermogen............................................ 630 Vervangen van lampen..................526 Mistlampen voor Schakelaar............................................. 234 Vermogen............................................ 630 Vervangen van lampen..................526 Motor Als het hybridesysteem niet kan worden gestart.......................594 Identificatienummer............................617 Motorkap.........
Alfabetische index PCS Functie.......................................................291 Schakelaar Pre-Crash Brakesysteem ............................................... 292 Waarschuwingslampje...................554 Pech, wat te doen bij Als de 12V-accu ontladen is......... 601 Als de auto een lekke band heeft ....................................................580 Als de elektronische sleutel niet goed werkt .............................. 598 Als de motor oververhit raakt....
Alfabetische index Reservewiel Bandenspanning................................626 Opbergmogelijkheden .................580 Richtingaanwijzers Schakelaar.............................................204 Vermogen............................................ 630 Vervangen van lampen..................526 Richtingaanwijzers achter Vervangen van lampen..................526 Wattage................................................. 630 Richtingaanwijzers opzij Vermogen............................................
Alfabetische index Startknop.................................................188 Toets ENTER.........................................216 Toets positieregeling display....... 224 Schakelblokkeersysteem ..................596 Schoonmaken Exterieur.................................................456 Interieur...................................................459 Veiligheidsgordels........................... 460 Schuifdak.....................................................
Alfabetische index Stuurwiel Audiotoetsen*.................................... 390 Geheugen stuurwielverstelling .....95 Power Easy Access-systeem......... 97 Stuurwielverwarming....................... 442 Verstellen................................................ 106 Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen ......................633 T Tankdopklep.............................................122 Telefoon*..................................................399 Telefoontoets* .......
Alfabetische index Plaatsen van veiligheidssystemen voor kinderen.....................................163 Ruiten, voorzorgsmaatregelen elektrisch bedienbare ..................... 115 Stoelverwarming, voorzorgsmaatregelen ...............444 Veiligheidsgordels, voorzorgsmaatregelen ................ 104 Voorzorgsmaatregelen achterklep .............................................82 Voorzorgsmaatregelen schuifdak................................................ 119 Velgen........................................
Alfabetische index W Waarschuwingslampjes Antiblokkeersysteem.......................554 Automatische verticale koplampverstelling........................ 232 Bandenspanning............................... 556 Brake Assist-systeem......................554 Centraal waarschuwingslampje................ 556 Elektrische stuurbekrachtiging ...554 Elektronisch motorregelsysteem.......................554 Gordelspanners.................................554 Laadsysteem........................................
Alfabetische index Waarschuwingszoemers Herinnering veiligheidsgordel ... 556 Portier geopend ............................... 556 Pre-Crash Brake-systeem .............291 Remsysteem.........................................553 Waarschuwingssysteem open schuifdak ............................... 566 Waarschuwingssysteem sleutel in contactslot .................................... 572 Wassen en in de was zetten.............456 WMA-bestanden, discs* ..................349 Z Zekeringen ...........................
Wat moet u doen als... Wat moet u doen als... De auto een lekke band heeft Het hybridesysteem start niet Blz. 580 Als de auto een lekke band heeft Blz. 594 Als het hybridesysteem niet kan worden gestart Startblokkering Als de 12V-accu van de auto ontladen Blz. 601 is Blz. 126 De selectiehendel is geblokkeerd Als de selectiehendel niet in een Blz. 596 andere stand dan stand P gezet kan worden De koelvloeistoftemperatuurmeter in het rode gebied komt Blz.
Wat moet u doen als... De auto vastzit in modder of zand Een waarschuwings- of controlelampje gaat branden Blz. 611 Als de auto vast komt te zitten Als er een waarschuwingslampje gaat Blz. 553 branden of als er een waarschuwings- zoemer klinkt...
Wat moet u doen als... ■Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampje ABS Blz. 554 Laadstroomcontrolelampje Blz. 553 Waarschuwingslampje remsysteem Blz. 553 Controlelampje veiligheidsgordel bestuurder (op het dashboard) Blz. 556 Waarschuwingslampje remsysteem Blz. 554 Controlelampje veiligheidsgordel voorpassagier (op het centrale paneel) Blz. 556 Waarschuwingslampje laag brandstofniveau Blz. 556 Centraal waarschuwingslampje Blz. 556 Waarschuwingslampje SRS Blz.
Notities 663 RX 450h_EE
INFORMATIE VOOR HET TANKSTATION Veiligheidshaak Blz. 468 Ontgrendelingshendel motorkap Blz. 468 Tankdopklep Blz. 122 Tankdopklepontgrendeling Blz. 122 Inhoud brandstoftank 65 l (17,1 gal., 14,2 Imp. gal.) (Referentie) Brandstofsoort Bandenspanning koud Hoeveelheid motorolie (Verversen ⎯ bij benadering) Soort motorolie 664 RX 450h_EE Openingssysteem achterklep Blz. 77 Bandenspanning Blz. 626 Blz. 619 Blz. 626 Blz. 621 Blz.
HANDLEIDING LEXUS RX 450h 2013 07-2013 01651-50013-00 HANDLEIDING LEXUS RX 450h