Operation Manual

20
NL
De versterkeraansluiting +12 V wordt nu met een stroomkabel met geïntegreerde zekering met de plus-
pool van de accu verbonden. De zekering moet zich in de buurt van de accu bevinden, de kabel van de
pluspool van de accu naar de zekering mag uit veiligheidsoverwegingen niet langer zijn dan max. 60 cm.
Plaats de zekering pas na afloop van alle installatiewerkzaamheden inclusief luidsprekeraansluitingen.
Sluit nu de afstandsbedieningsleiding van de car hifi receiver aan op de besturingsbus REM van de
versterker. Voor de verbinding tussen de REMOTE-aansluiting van de versterker en het
bedieningsapparaat is een kabel met een dwarsdoorsnede van 0,75 mm² voldoende.
4.2 AUDIOKABEL
Bij installatie van de audiokabel tussen de cinchuitgang van de autoradio en de cinchingang van de
versterker in de auto dient er zo mogelijk voor gezorgd te worden dat de audiokabel en de voedingskabel
niet aan dezelfde kant van de auto worden gelegd. Het verdient de voorkeur de kabels ruimtelijk
gescheiden te installeren, d.w.z. de stroomkabel in de linkerkabelschacht en de audiokabel in de
rechterkabelschacht of omgekeerd. Hierdoor wordt beïnvloeding van het audiosignaal door
stroomstoringen voorkomen.
4.3 LUIDSPREKERAANSLUITINGEN
· In de standaard bedrijfsmodus (dat betekent telkens een luidspreker aan elk afzonderlijk
versterkerkanaal) bedraagt de kleinste afsluitweerstand 2 ohm per kanaal.
· In brugmodus (telkens twee versterkeruitgangen samen geschakeld) wordt de kleinste
afsluitweerstand verdubbeld tot op 4 ohm.
· In Tri-modus mag de impedantie niet minder bedragen dan 2 ohm per kanaal.
· Sluit de luidspreker minklemmen nooit aan op het chassis van het voertuig.
· Verbind de +12 V voedingsspanning nooit met een luidsprekeruitgang. Hierdoor wordt de
versterkeruitgangstrap verwoest.
Indien de versterker met lagere afsluitwaarden of zoals boven beschreven fout wordt bedreven, kan
hierdoor de versterker zelf en de luidspreker worden beschadigd. In dit geval vervalt de garantie.
5. BEDIENINGSELEMENTEN EN IN-/UITGANGEN
5.1 INSTELLING VAN DE INGANGSGEVOELIGHEID
De ingangsgevoeligheid kan aan elke autoradio of cassettedeck worden aangepast. Draai de
volumeregelaar van uw radio op gemiddeld volume en stel dan de ingangsniveauregelaar (5) dusdanig
in, dat er een gemiddelde geluidssterkte hoorbaar is. Bij deze instelling zijn over het algemeen voldoende
capaciteitsreserves bij een optimale ruisspanningsafstand gegarandeerd.
ATTENTIE: harde testsignalen slechts kortstondig weergeven om schade van de luidspreker te vermijden.
5.2 LAAGDOORLAATFILTER MET REGELBARE KANTELFREQUENTIE
Als de versterker als subwooferversterker wordt gebruikt, zet de schakelaar (3) dan op „LPF“. Stel met
de regelaar (4) de gewenste kantelfrequentie in. Met deze instelling kan de filter worden aangepast aan
de betreffende laagweergever.
De hoge flanksteilheid van de filter zorgt voor een exacte daling van gemiddelde en hoge
frequentiebereiken.