Instructions

4
ten in de juiste contactgaten van de insteekprintplaat worden
gestoken. Men moet eerst kleine gaatjes in de beschermfolie
op de achterkant van de plaat prikken met een naald en de
kabels van onderaf erin steken. Daardoor kunnen ze niet
meer gemakkelijk wegglijden. De schakelaar en de zekering
moeten precies in de getoonde positie worden gestoken. Dit
past dan voor alle volgende experimenten. Zo kunnen geen
grote fouten meer gebeuren.
Er zijn bovendien ook zeven lichtdiodes (LEDs), waaronder
vijf bonte rode, gele, groene, blauwe en roze LED’s, een rood
knipperende LED die een helderder behuizing heeft, waarin
men een extra kleine chip kan herkennen, en een automati-
sche kleurwissel-LED in een transparante behuizing.
Opgelet, de LED’s mogen nooit rechtstreeks op een 9 V-batte-
rij worden aangesloten! Men moet nog steeds een weerstand
gebruiken, die de elektrische stroom verlaagt. Er zijn twaalf
verschillende weerstanden die men door hun kleurenringen
kan onderscheiden.
Een drukschakelaar en een instelbare weerstand (potentio-
meter) zorgen voor nog meer afwisseling in de experimenten.
Hiermee kan men de stroom inschakelen of de helderheid
van een LED aanpassen.
2 De eerste LED-lichtjes
Voor het eerste experiment heeft u de insteekprintplaat, de
batterijclip, de schakelaar, de zekering, een lichtdiode en een