Operation Manual
V
V
E
E
I
I
L
L
I
I
G
G
H
H
E
E
I
I
D
D
E
E
N
N
O
O
N
N
D
D
E
E
R
R
H
H
O
O
U
U
D
D
2
OMGEVINGSTEMPERATUUR
De camera kan met de computer bij een omgevingstemperatuur
van 0° C tot 40° C en bij een relatieve luchtvochtigheid van
20% -80% (niet condenserend) worden gewerkt .
In uitgeschakelde toestand kan de camera worden opgeslagen
bij een temperatuur van - 20° C tot + 70° C en bij een relatieve
luchtvochtigheid van 20% - 90% (niet condenserend).
Na een transport dient u met het inschakelen van
de camera zolang te wachten, totdat deze zich aan
de omgevingstemperatuur heeft aangepast. Grote
temperatuur- of vochtigheidsschommelingen kun-
nen leiden tot vochtvorming in de camera, waar-
door de kans op kortsluiting groot is.
ELEKTROMAGNETISCHE COMPTABILITEIT
• Bij het aansluiten van de camera dienen de EMV-
richtlijnen (richtlijnen voor elektromagnetische comptabi-
liteit) in acht te worden genomen.
• Houd minstens 1 meter afstand van storingsbronnen
(tv-toestel, luidsprekerboxen, mobiele telefoon, etc.) met
hoge frequenties of die magnetisch zijn om functiestorin-
gen en gegevensverlies te voorkomen.
• Uitsluitend de bij de camera geleverde USB-kabel gebrui-
ken.
AANSLUITEN
Neem de volgende veiligheidsadviezen in acht wanneer u uw
camera aan een PC of een ander elektrisch toestel aansluit.
• Breng de kabels zodanig aan, dat niemand erop kan stap-
pen of erover struikelen.
• Plaats geen voorwerpen op de kabels aangezien deze an-
ders beschadigd kunnen worden.