Operation Manual

29
Gebruik de SELECT toets om te schakelen tussen de registratiemodi OFF,
FIXED Window of VARIABLE Window.
In de FIXED window-modus, worden het venster alsmede de bovenste en
onderste limieten geprogrammeerd om en bij de nominale spanning en deze
blijven behouden tijdens de registratieprocedure.
In de VARIABLE window-modus, worden het venster evenals de bovenste en
onderste limieten geprogrammeerd om en bij een berekende gemiddelde
spanning. Gebruik de pijltjes LEFT en RIGHT om de periode af te stellen
voor het berekenen van nieuwe waarden van gemiddelde spanning (van 1 tot
900 sec.)
Registratie van spanningsafwijkingen is enkel mogelijk voor spanningen
die voor de registratie geselecteerd werden (cfr 3.2.4), zelfs wanneer de
functie voor periodische analyse gedeactiveerd is. Indien men geen
spanning geselecteerd heeft, is het onmogelijk spanningsafwijkingen te
registreren.
MAIN INTEGR.PER.: integratieperiode (tijd) voor periodische analyse.
Gebruik de toetsen LEFT en RIGHT om de integratieperiode te
programmeren (tussen 1 seconde en 15 minuten).
POWER SUB. I.P.: periodische analyse van het gemiddelde bepaald door de
cycli van het net van 1 tot 50 (cfr periodische analyse + fig.).
Gebruik de toetsen LEFT en RIGHT om de gewenste waarde te
programmeren.
NOMINALE SPANNING: de nominale spanning wordt gebruikt als
referentie tijdens het registreren van spanningsafwijkingen. In de FIXED
window-modus is dit de werkelijke gebruikte spanning. In de VARIABLE
window-modus is dit de startwaarde van de spanning, later gewijzigd in de
gemiddelde waarde van de spanning tijdens de vorige integratieperiode
terwijl de registratie bezig is.
Gebruik de toetsen LEFT en RIGHT om de gewenste nominale spanning te
programmeren (van 58.0V tot 450.0V).
UPPER (bovenste) en LOWER (onderste) limieten: dit zijn de limieten die het
doorlaatgebied bepalen voor het registreren van spanningsafwijkingen. Elke
spanningswaarde buiten de opgegeven limieten wordt opgespoord en
opgeslagen als afwijking.
Gebruik de toetsen LEFT en RIGHT om de gewenste limiet in te stellen (van
1% tot 30% van de nominale spanning).
BUFFER MODE: de gegevensopslag in de functie datalogging (recorder) kan
op twee manieren gebeuren: in LINEAIRE of ROLL-OVER modus.
In lineaire modus, stopt de registratie als het geheugen verzadigd is.
In Roll-over-modus stopt de registratie enkel als de automatisch ingestelde
datum en uur bereikt zijn, of als de registratie manueel wordt stopgezet.
Zodra het geheugen verzadigd is, worden de oudste gegevens overschreven.
Geen van beide methoden beïnvloedt het geheugen bestemd voor statistische