Instruction manual

93
ń
10 Flitstechnieken
10.1 Indirect flitsen
Door indirect te flitsen wordt het onderwerp zachter verlicht en vermindert de
duidelijke schaduwwerking. Bovendien wordt natuurkundig bepaalde lichtafval
van voor- tot achtergrond gereduceerd.
Voor indirect flitsen kan de hoofdreflector
van de flitser horizontaal en verti-
caal worden gezwenkt.
Druk daarvoor op de ontgrendelknop
en zwenk de
hoofdreflector
.
Om kleurzwemen in de opnamen te vermijden moet het reflec-
terende vlak liefst neutraal van kleur, c.q. wit zijn. Voor een frontale opheldering
kan extra de hulpreflector
in het menu ‘Select’ worden geactiveerd (zie 7.9).
Bij verticaal zwenken van de hoofdreflector moet u er op letten, dat hji
voldoende gezwenkt wordt, zodat er geen direct licht op het onderwerp
kan vallen. Zwenk dus minstens tot de 60° klikstand.
Bij het indirect flitsen wordt de hoofdreflector bij de autozoom-functie
(AZoom; zie 6.2) naar een daarvoor optimale stand gestuurd. In het display
verschijnt geen aanduiding van de reikwijdte van het flitslicht of voor de stand
van de reflector.
10.2 Indirect flitsen met de reflecterende kaart
Door indirect te flitsen met de ingebouwde reflectorkaart
kunnen bij perso-
nen als volgt spitslichtjes in de ogen worden verkregen:
• Zwenk de reflectorkop 90° naar boven;
• trek de reflectorkaart
samen met de groothoek-
diffusor
boven uit de reflectorkop naar voren;
• houd de reflecterende kaart
vast en schuif de
groothoekdiffusor
terug in de reflectorkop.
10.3 Indirect flitsen met de hulpreflector
Bij gezwenkte hoofdreflector
kan als extra voor frontale opheldering van het
onderwerp de hulpreflector
via het menu ‘Select’ worden geactiveerd (zie 7.8).
Het gebruiken van de hulpreflector
is in principe alleen zinvol en mogelijk als
de hoofdreflector
gezwenkt is. Als de hoofdreflector niet gezwenkt is, wordt
de hulpreflector bij de opname niet ontstoken.
Is de hoeveelheid licht vanuit de hulpreflector te groot, dan kan deze via het
menu ‘Select’ tot 1/2 worden verminderd (zie 7.8).
De hulpreflector wordt door de functies stroboscoop, instellicht ML en
remote niet ondersteund! De hulpreflector geeft geen licht af, als de
hoofdreflector in zijn normale stand staat of naar beneden gezwenkt
wordt.
10.4 Dichtbijopnamen / macro-opnamen
In het dichtbijbereik en bij macro-opnamen kan door de parallaxfout tussen flit-
ser en objectief aan de onderrand van het beeld het onderwerp afgeschaduwd
worden. Om dit te vermijden kan de hoofdreflector met een hoek van
-7° naar beneden worden gezwenkt. Druk daarvoor op de ontgrendelknop
van de reflector en zwenk hem naar beneden.
Is de hoofdreflector naar beneden
gezwenkt dan wordt dat in het
display aangegeven met "TILT". De
hulpreflector wordt hierbij niet onder-
steund en flitst niet mee..
Bij opnamen in het dichtbijbereik moet u er op letten, dat een bepaalde minim-
umafstand aangehouden moet worden om overbelichting te vermijden.
De minimale flitsafstand bedraagt ong. 10% van de in het LC-display
aangegeven reikwijdte. Let er ook op, dat bij dichtbijopnamen het flits-
licht niet door het objectief afgeschermd wordt!
F5.6
TILT 35
12 m ISO 200
TTL
TILT
709 47 0245.A1 58 AF-2 Sony 27.08.2010 11:16 Uhr Seite 93