Instruction manual

101
ń
11 Aanduiding van flitsparaatheid
Zodra de flitscondensator opgeladen is, licht op de
flitser de aanduiding van flitsparaatheid ) op
en geeft daarmee aan, dat de flitser gereed is. Dat
betekent, dat bij de volgende opname flitslicht kan
worden gebruikt. Het signaal van de flitsparaatheid wordt naar de camera
overgebracht en zorgt in de zoeker daarvan voor de overeenkomstige aandui-
ding (zie 14).
Wordt een opname gemaakt voordat in de zoeker van de camera de aandui-
ding van flitsparaatheid oplicht, wordt er geen flits ontstoken en kan de opname
wellicht verkeerd worden belicht, als de camera reeds naar de flitssynchronisa-
tietijd (zie 12) is omgeschakeld.
De in de flitser ingebouwde meerzone AF-meetflits
kan door AF–camera’s
alleen bij aangegeven flitsparaatheid geactiveerd worden (zie 18)!
12 Automatisch instellen van de flitssynchronisatietijd
Afhankelijk van het type camera en de erop ingestelde camerafunctie wordt de
ingestelde belichtingstijd bij het bereiken van de flitsparaatheid omgeschakeld
naar de flitssynchronisatietijd.
Verschillende camera’s beschikken over een synchronisatiebereik, bijv. 1/30 s.
tot 1.125 s. (zie de gebruiksaanwijzing van uw camera). Welke synchronisatie-
tijd de camera dan aanstuurt hangt van de helderheid van de omgeving en de
brandpuntsafstand van het gebruikte objectief af.
Langere belichtingstijden dan de flitssynchronisatietijd kunnen, afhankelijk van
de camerafunctie en gekozen synchronisatie (zie ook de gebruiksaanwijzing
van uw camera en 17) worden toegepast.
Bij camera’s met een centraalsluiter (zie de gebruiksaanwijzing van uw
camera) en bij de HSS-synchronisatie bij korte belichtingstijden (zie 17.4)
vindt geen automatische omschakeling naar de flitssynchronisatie plaats.
Daardoor kan er met alle belichtingstijden geflitst worden. Als u echter
het volle vermogen van de flitser nodig heeft, gebruik dan geen kortere
belichtingstijd dan 1/125 s.
13 Aanduiding van de belichtingscontrole
De aanduiding van belichtingscontrole „o.k.“ licht
alleen op, als de opname in de TTL - / E-TTL - flitsfunctie,
c.q. de automatisch-flitsenfunctie correct werd belicht!
Verschijnt de aanduiding van de belichtingscontrole
‘o.k.’
na de opname niet, dan is de opname onderbelicht en moet u de eerst-
volgend lagere diafragmawaarde instellen (bijv. diafragmawaarde 8 in plaats
van diafragmawaarde 11) of de afstand tot het onderwerp, c.q. het reflecteren-
de vlak (bijv. bij indirect flitsen) verkleinen en de opname herhalen. Let op de
aanduiding van de flitsreikwijdte in het display van de flitser (zie 15).
14 Aanduidingen in de zoeker van de camera
Flitssymbool knippert:
Aanduiding, dat het gewenst wordt, de flitser in te schakelen (bij sommige
camera’s).
Flitssymbool verschijnt:
De flitser is paraat (bij sommige camera’s).
Sommige camera’s hebben in de zoeker een functie waarbij tegen foute be-
lichtingen kan worden gewaarschuwd: knippert de in de zoeker aangegeven
diafragmawaarde, de belichtingstijd of beide, dan treedt er een te krappe of te
ruime belichting op.
Principes bij belichtingsfouten:
Bij te ruime belichting: niet flitsen!
Bij te krappe belichting: schakel de flitser in of gebruik een statief en een lan-
gere belichting.
In de verschillende belichtings- en automatische programma’s kunnen verschillen-
de oorzaken aan een foute belichting ten grondslag liggen.
Lees voor de aanduidingen in de zoeker de gebruiksaanwijzing van uw
camera na wat voor uw type camera geldend is.
709 47 0210.A1 58 AF-2 Canon 29.07.2010 10:21 Uhr Seite 101