Instruction manual

84
ń
Bij een correct belichte opname licht de aanduiding van
de flitscontrole “o.k.’
gedurende 3 seconden op (zie
13).
Let er op, dat de bron van het tegenlicht niet rechtstreeks in het objectief
schijnt. Het meetsysteem van de camera zou daardoor in de war kunnen
raken!
5.4 Automatisch flitsenfunctie A
In de automatisch-flitsenfunctie A meet de fotosensor
van de flitser het door
het onderwerp gereflecteerde licht. De fotosensor
heeft een meethoek van
ong. 25° en meet alleen tijdens de eigen lichtafgifte. Als de flitser voldoende licht
heeft gegeven, schakelt de belichtingsautomaat van de flitser hem onmiddellijk
uit. De fotosensor
moet op het onderwerp gericht zijn.
In het display wordt de maximale reikwijdte van het flitslicht aangegeven. De
kortste flitsafstand bedraagt ong. 10% van de maximale reikwijdte. De flitsopna-
men lukken het beste als het onderwerp zich ongeveer in het midden van de
reikwijdte bevindt, daarmee wordt de belichtingsautomatiek dan voldoende
speelruimte voor een uitgewogen verlichting.
Het instellen:
• Druk zo vaak op de toets , dat in het display ‘Mode’ aangegeven staat.
Stel met de toetsen
en
u de functie in.
De geselecteerd functie verschijnt dan tegen een balkje.
De instelling treedt onmiddellijk in werking.
• Druk op de toets . Het display schakelt naar de
normale weergave terug. Als u niet op de toets
drukt, schakelt het display na ong. 5 sec. naar de
normale weergave terug.
Bij een correct belichte opname licht de aanduiding van de flitscontrole “o.k.’
gedurende 3 seconden op (zie 13).
A
Mode
5.5 Automatisch invulflitsfunctie
Bij de automatisch invulflitsfunctie bij daglicht wordt op de flitser in de automa-
tisch-flitsenfunctie een correctiewaarde van ong. -1 EV … -2 EV voor de
flitsbelichting ingesteld (zie 6.4 en 10.5). Daardoor ontstaat bij de opname een
natuurlijk werkend ophelderingseffect voor de schaduwpartijen.
5.6 Flitsen met manual-instellingen
In de functie van flitsen met manual-instellingen wordt door de flitser de vol-
le energie uitgestraald zonder dat die geregeld wordt. De aanpassing aan de
opnamesituatie kan bijv. door de diafragma-instelling op de camera of door het
kiezen van een geschikt deelvermogen worden bereikt.
Het instellen:
Druk zo vaak op de toets , dat in het display
‘Mode’ aangegeven staat.
• Stel met de toetsen en u de functie in.
De geselecteerd functie verschijnt dan tegen een balk-
je. De instelling treedt onmiddellijk in werking.
• Druk op de toets . Het display schakelt naar de
normale weergave terug. Als u niet op de toets
drukt, schakelt het display na ong. 5 sec. naar de normale weergave terug.
Het instellen van een deelvermogen:
• Druk zo vaak op de toets , dat in het display ‘P’
voor deelvermogen wordt aangegeven.
• Stel met de toetsen / de gewenste waarde
(1/1 – 1/256) in. De instelling treedt onmiddellijk in
werking.
• Druk op de toets . Het display schakelt naar de
normale weergave terug. Als u niet op de toets
drukt, schakelt het display na ong. 5 sec. naar de
normale weergave terug.
+
Para
M
Mode
M
A
Mode E TTL HSS
A
M
Set
A
Mode A
A
M HSS
Set
M
Mode Para Sel
F4.0
MZoom 24
10 m
M
Mode Para Sel
F4.0
MZoom 24
10 m
P1/2
M
709 47 0210.A1 58 AF-2 Canon 29.07.2010 10:21 Uhr Seite 84