Operation Manual

8120 Installatie- en bedieningshandleiding69
17-5 Instelling > Brandstof
Voor brandstofinstelling is de
installatie van optionele benzine-,
diesel- of SmartCraft-sensors nodig.
Stel eerst Aantal motoren in om
de brandstoffuncties in te schakelen.
Druk op
SETUP
en selecteer vervolgens
Brandstof.
Tank vol
Vertelt het instrument dat uw brandstoftank
gevuld is (zie paragraaf 13-1).
Instellen resterend
Vertelt het instrument dat brandstof
toegevoegd of verwijderd is (zie paragraaf
13-1).
Verbruikt opschonen
Selecteer Verbruikt opschonen om
Verbruikt (de hoeveelheid gebruikte
brandstof) op nul te zetten. Doe dit om te
beginnen te meten hoeveel brandstof tijdens
een tocht wordt verbruikt (zie paragraaf 13-2)
Tankafmeting
Voer het formaat van de brandstoftank in.
Navman raad aan het tankformaat op te
meten door de brandstoftank leeg te laten
lopen, de tank helemaal te vullen en de
hoeveelheid af te lezen op de meter van de
benzinepomp. Pas op voor luchtbellen, in het
bijzonder in ondervloerse tanks.
Aantal motoren
Stel het aantal motoren in op 0, 1 of 2. De
brandstoffunctie is uitgeschakeld indien 0
wordt geselecteerd.
Kalibreren
SmartCraft brandstofsensors en Navman
dieselsensoren zijn in de fabriek gekalibreerd
en zouden niet nogmaals gekalibreerd
behoeven te worden. Kalibratie van
Navman benzinesensoren geeft preciezere
brandstofwaarden.
Bij twin-motorinstallaties dienen beide
brandstoftransducers gekalibreerd te
worden. Dit kan tegelijkertijd worden gedaan
door gebruik van twee draagbare tanks, of op
een verschillend tijdstip met gebruik van een
draagbare tank.
Voor kalibratie van de brandstoftransducer(s)
dient het brandstofverbruik nauwkeurig te
worden bijgehouden. Dit kan het best door
gebruik van een kleine draagbare tank. Voor
een accurate kalibratie dienen ten minste 15
liters (4 gallons) te worden gebruikt.
Het is vaak moeilijk om ondervloerse tanks
twee keer tot precies hetzelfde niveau te
vullen als gevolg van luchtbellen, dus als
er meer brandstof wordt gebruikt, zal de
kalibratie preciezer zijn.
Voer om de brandstoftransducer(s) te
kalibreren de volgende stappen uit:
1. Noteer het brandstofniveau in de tank(s).
2. Verbind de draagbare tank(s) aan de
motor via de brandstoftransducer(s).
3. Laat de motor op kruissnelheid lopen
totdat ten minste 15 liter (4 gallons)
benzine is verbruikt per motor.
4. Controleer de eigenlijke hoeveelheid
verbruikte benzine per motor door de
draagbare tanks tot het oorspronkelijke
niveau te vullen en de meter van de
brandstofpomp af te lezen en de waarde
te noteren.
5. Selecteer Brandstof. Gebruik de
cursortoetsen om de verbruikwaarde
van beide motoren zo te veranderen dat
ze overeenkomen met de waarde op de
meter van de benzinepomp.
6. Druk op
ENTER
wanneer de waarde klopt.