Operation Manual

8120 Installatie- en bedieningshandleiding75
Opmerking: voor precieze kalibratie:
Dient de snelheid van een GPS-ontvanger
grote dan 5 knopen te zijn.
Dient de snelheid van een andere
logwieltransducer tussen de 5 en 20
knopen te zijn.
Worden de beste resultaten bereikt onder
kalme condities wanneer er minimale
stroming is (tijdens hoog of laag water).
Kalibratie van snelheid:
1 Vaar op een constante, bekende snelheid.
2 Selecteer Snelheid in het Kalibratiemenu.
3 Druk op
of
om de weergegeven
snelheid naar de ware waarde te
veranderen.
4 Druk op
ENTER
.
Snelheidsfilter
Golven en wind zorgen ervoor dat de
bootsnelheid van de logwieltransducer
enigszins fluctueert. Voor stabiele aflezingen
zal het Instrument deze waarden berekenen
door verschillende metingen te doen en
hiervan het gemiddelde te nemen. Stel het
snelheidsfilter in op de laagste waarde die
nog stabiele aflezingen geeft. Het bereik is 1
tot 30 seconden en Uit (0).
Temperatuur
De fabrieksinstelling zou precies genoeg
moeten zijn voor normaal gebruik. Om de
temperatuuraflezing te kalibreren, dient eerst
de watertemperatuur te worden gemeten
met een goed functionerende thermometer.
Gebruik de cursortoetsen om het
temperatuuraflezingsvenster weer te
geven en verhoog of verlaag de waarde
dan in overeenstemming met de gemeten
temperatuur. De temperatuur kan worden
ingesteld van 0° tot 37,7°C (32° tot 99,9°F) met
een dichtheid van 0,1° eenheid.
Om de eenheden te veranderen in °F
(Fahrenheit) of °C (Celsius), zie paragraaf 17-9.
Temperatuurfilter
Waterturbulentie en -stroming zorgen ervoor
dat de watertemperatuur enigszins fluctueert.
Voor stabiele aflezingen zal het Instrument
deze waarden berekenen door verschillende
metingen te doen en hiervan het gemiddelde
te nemen. Stel het snelheidsfilter in op de
laagste waarde die nog stabiele aflezingen
geeft. Het bereik is 1 tot 30 seconden en
Uit (0).
Brandstof
Zie paragraaf 17-5, Kalibratie.
Kielafstand
Een dieptetransducer meet dieptes onder de
plaats waar de transducer is bevestigd op de
boot, gewoonlijk op de bodem van de boot.
Het instrument berekent de weer te geven
dieptes door de kielafstand toe te voegen aan
alle gemeten dieptes.
A Een kielafstand van nul geeft dieptes weer
onder de transducer.
B Een positieve kielafstand vergroot
de weergegeven diepte. Voer, om
bijvoorbeeld de totale diepte onder het
oppervlak weer te geven, de diepte van de
transducer onder het oppervlak in.
C Voer een negatieve kielafstand in om de
weergegeven diepte te verkleinen. Voer,
om bijvoorbeeld de ruimte tussen het
diepste punt van de boot en de bodem
weer te geven, de minus-diepte van
het diepste deel van de boot onder de
transducer in.