User manual

11
Basisbewerkingen voor opname en weergave
Basisbewerkingen voor opname
en weergave
1 Houd de camera stevig vast.
Let op dat uw vingers en overige voorwerpen
zich niet voor het objectief, de flitser, de AF-
hulpverlichting, de microfoon of de luidspreker
bevinden.
Als u opnamen in de portretstand (“staand”)
maakt, draait u de camera op zo'n manier dat
de flitser zich boven het objectief bevindt.
2 Kadreer de foto.
Verplaats de zoomknop om de zoompositie
van het objectief te veranderen.
Wanneer de camera de onderwerpstand
herkent, verandert het pictogram voor de
opnamestand dienovereenkomstig.
Opname met Autom. scènekeuzekn.-modus
Uitzoomen Inzoomen
8
m
0s
8
m
0s
1400
1400
Pictogram opnamestand