Naslaggids

26
De beginselen van opnames en weergave
Stap 3 Het beeld kadreren
1 Houd de camera gereed.
Zorg dat vingers, haar en andere zaken niet voor
objectief, flitser, AF-hulpverlichting en microfoon
komen.
Als de flitser wordt gebruikt bij het maken van foto's in
portretrichting (“staand”), draait u de camera zodanig
dat de flitser zich boven het objectief bevindt.
2 Kadreer het beeld.
Als de camera een gezicht van een persoon herkent, wordt
een gele dubbele rand (scherpstelveld) weergegeven om het
gezicht (standaardinstelling).
Als de camera meer dan 1 gezicht herkent, wordt op het
gezicht dat zich het dichtst bij de camera gekadreerd met een
dubbele rand, terwijl de overige een enkele rand krijgen.
Wanneer geen foto's van mensen worden gemaakt of geen gezichten worden herkend, wordt
het scherpstelveld niet weergegeven. Plaats het hoofdonderwerp ongeveer in het midden van
het kader.
C ISO-waarde
Het is mogelijk dat E (ISO-waarde, A6) wordt weergegeven in de opnamestand. Als E wordt
weergegeven, wordt de ISO-waarde automatisch verhoogd.
C Een statief gebruiken
In de volgende situaties wordt aangeraden om een statief te gebruiken om trillingen van de
camera tegen te gaan.
- Bij fotograferen op een donkere plaats of met de flitsstand (A61) ingesteld op W (uit)
- Bij fotograferen in de telezoomstand
Als u een foto wilt maken met de camera op een statief, moet u Vibratiereductie in het setup-
menu (A100) instellen op Uit.
Flitser (A60)
29m 0s
29m 0s
29m 0s
1 1 40
1140