Gebruikshandleiding

325
n
14 Bij het scherpstellen op de kortste scherpstelafstand met een AF 80–200mm
f/2.8, AF 35–70mm f/2.8, AF 28–85mm f/3.5–4.5 <Nieuw> of AF 28–85mm
f/3.5–4.5 objectief op maximale zoom wordt de scherpstelindicator mogelijk
weergegeven wanneer het beeld op een mat scherm in de zoeker niet scherp in
beeld is.
Stel handmatig scherp tot het beeld in de zoeker scherp is.
15 Bij maximaal diafragma van f/5.6 of hoger.
16 Sommige objectieven kunnen niet worden gebruikt (zie pagina 327).
17 Het rotatiebereik voor de AI 80–200mm f/2.8ED wordt bij bevestiging op een
statief beperkt door de camerabody.
Filters kunnen niet worden verwisseld
terwijl de AI 200–400mm f/4ED op de camera is bevestigd.
18 Als het maximale diafragma wordt gespecificeerd met behulp van Objectief
zonder CPU (0 243), wordt de diafragmawaarde weergegeven in de zoeker en
in het bovenste bedieningspaneel.
19 Kan alleen worden gebruikt als de brandpuntsafstand en het maximaal
diafragma van het objectief zijn gespecificeerd met behulp van Objectief
zonder CPU (0 243).
Gebruik spotmeting of centrumgerichte meting als de
gewenste resultaten niet worden bereikt.
20 Specificeer voor een grotere nauwkeurigheid de brandpuntsafstand en het
maximaal diafragma van het objectief met behulp van Objectief zonder CPU
(0 243).
21 Kan worden gebruikt in de handmatige belichtingsstand bij sluitertijden die ten
minste één stap langer zijn dan de flitssynchronisatietijd.
22 Belichting wordt bepaald door het diafragma van het objectief vooraf in te
stellen.
In de automatische belichtingsstand met diafragmavoorkeuze moet
het diafragma vooraf worden ingesteld met behulp van de diafragmaring
voordat AE-vergrendeling en verschuiven van het objectief wordt uitgevoerd.
In de handmatige belichtingsstand moet u het diafragma vooraf instellen met
de diafragmaring en de belichting bepalen vóór het verschuiven van het
objectief.
23 Belichtingscorrectie is vereist bij gebruik in combinatie met AI 28–85mm
f/3.5–4.5, AI 35–105mm f/3.5–4.5, AI 35–135mm f/3.5–4.5 of AF-S 80–200mm
f/2.8D.
24 Bij maximaal effectief diafragma van f/5.6 of korter.
25 Vereist automatische tussenring PK-12 of PK-13.
Afhankelijk van de oriëntatie
van de camera is mogelijk de PB-6D vereist.
26 Gebruik een vooraf ingesteld diafragma.
In de automatische belichtingsstand
met diafragmavoorkeuze moet u het diafragma instellen met het balgapparaat
alvorens de belichting te bepalen en de foto te maken.
Voor de repro-unit PF-4 is de camerahouder PA-4 vereist.
Tijdens autofocus bij hoge ISO-gevoeligheden kan er ruis in de vorm van lijnen
verschijnen.
Gebruik handmatige scherpstelling of scherpstelvergrendeling.
Bij
hoge ISO-gevoeligheden kunnen er tevens lijnen verschijnen wanneer diafragma
wordt aangepast tijdens filmopname of livebeeldfotografie.