Naslaggids (volledige instructies)
55
Standen P, S, A en M
De standen P, S, A en M bieden verschillende regelniveaus voor sluitertijd
en diafragma:
Sluitertijd en diafragma
Stand Beschrijving
P
Automatisch
programma (0 56)
De camera stelt de sluitertijd en het diafragma in voor optimale
belichting.
Aanbevolen voor snapshots en in andere situaties met
weinig tijd voor het aanpassen van de camera-instellingen.
S
Sluitertijdvoorkeuze
(0 57)
De gebruiker kiest de sluitertijd; de camera selecteert het diafragma
voor de beste resultaten.
Gebruik om beweging te bevriezen of juist
onscherp te maken.
A
Diafragmavoorkeuze
(0 58)
De gebruiker kiest het diafragma; de camera selecteert de sluitertijd voor
de beste resultaten. Gebruik om de achtergrond onscherp te houden of
om zowel de voorgrond als de achtergrond scherp weer te geven.
M
Handmatig (0 59)
De gebruiker stelt zowel de sluitertijd als het diafragma in.
Stel de
sluitertijd in op “Bulb” of “Time” (Tijd) voor lange tijdopnamen.
D Objectiefdiafragmaringen
Vergrendel bij het gebruik van een CPU-objectief dat is uitgerust met een diafragmaring (0 200),
de diafragmaring bij het kleinste diafragma (hoogste f-waarde).
G-type objectieven zijn niet
voorzien van een diafragmaring.
A Sluitertijd en diafragma
Dezelfde belichting kan worden verkregen met verschillende combinaties van sluitertijd en
diafragma.
Korte sluitertijden en grote diafragma's bevriezen bewegende voorwerpen en
verzachten achtergronddetails, terwijl lange sluitertijden en kleine diafragma's bewegende
voorwerpen onscherp maken en achtergronddetails duidelijk naar voren laten komen.
Korte sluitertijd
(
1
/1.600 sec.)
Lange sluitertijd
(1 sec.)
Groot diafragma (f/5.6) Klein diafragma (f/22)
(Onthoud, hoe hoger de f-waarde, hoe kleiner het
diafragma.)
Sluitertijd Diafragma