Naslaggids
22
z
2
Maak de camera gereed.
Verwijder de objectiefdop en houd de
camera met beide handen stevig vast,
en let daarbij op dat u het objectief, de
AF-hulpverlichting of de microfoon niet
blokkeert. Draai de camera, zoals
rechtsonder weergegeven, wanneer u
foto’s in de portretstand (staand) maakt.
De sluitertijden zijn langer wanneer er
weinig licht is; gebruik van de
ingebouwde flitser (0 58) of een statief
wordt aanbevolen.
A
Gebruik van een zoomobjectief
Zoom in op het onderwerp met behulp van de zoomring zodat het
onderwerp een groter gebied van het beeld vult, of zoom uit voor een
groter zichtbaar gebied in de uiteindelijke foto (selecteer een langere
brandpuntsafstand op de schaal van de brandpuntsafstand om in te
zoomen, en een kortere brandpuntsafstand om uit te zoomen; als u
gebruik maakt van een objectief met een knop voor de intrekbare
objectiefcilinder, ontgrendel en verleng het objectief door op de knop
te drukken en aan de zoomring te draaien, zoals beschreven op pagina
16).
Inzoomen
Uitzoomen
Zoomring
Als u gebruik maakt van een optioneel
objectief met een motorgestuurde
zoomschakelaar, selecteer T om in te
zoomen en W om uit te zoomen. De
snelheid waarmee de camera in- en
uitzoomt varieert afhankelijk van hoe ver u
de schakelaar verschuift. De zoompositie
wordt aangeduid door de zoomhulp in de
weergave.
Zoomhulp