Naslaggids (volledige instructies)
192
i
Kies een flitserregelingsstand voor de ingebouwde flitser.
Flitscorrectie past de door de camera
geadviseerde flitssterkte aan, waardoor de
helderheid van het hoofdonderwerp ten
opzichte van de achtergrond verandert.
Kies uit waarden tussen –3 LW (donkerder)
en +1 LW (lichter) in stappen van
1
/
3 LW; kies
in het algemeen positieve waarden om het
onderwerp lichter te maken of negatieve waarden om het
onderwerp donkerder te maken.
Er wordt een
Y-pictogram weergegeven
wanneer flitscorrectie actief is. Normale
flitssterkte kan worden hersteld door de
flitscorrectie in te stellen op ±0.
Flitscorrectie wordt niet hersteld wanneer
de camera wordt uitgeschakeld.
Flitserregeling
1
DDL
De flitssterkte wordt automatisch aangepast in reactie op de
opname-omstandigheden (i-DDL-flitssturing).
2
Handmatig
Kies een flitssterkte tussen Vol
en 1/32 (
1
/
32 van vol vermogen).
Op vol vermogen heeft de
ingebouwde flitser een
richtgetal van ongeveer 5 (m,
ISO 100, 20 °C; bij ISO 160 is het
richtgetal ongeveer 6,3).
Er knippert een Y-pictogram in
de weergave tijdens
flitserfotografie wanneer deze
optie is geselecteerd.
Flitscorrectie