Operation Manual

92
5 Flitscorrectie
U kunt belichtingscorrectie toepassen voor het onderwerp dat door de
flits wordt verlicht, zonder dat dit van invloed is op de
achtergrondbelichting door de flitssterkte van de flitser aan te passen.
t De flitscorrectie instellen
Als richtlijn geldt dat een positieve correctie noodzakelijk kan zijn als u het
hoofdonderwerp lichter wilt maken. Een negatieve correctie is vereist om het
hoofdonderwerp donkerder te maken.
In de flitsstanden automatische DDL en AA (met de
SB-900 of SB-800)
U past belichtingscorrectie toe voor een hoofdonderwerp dat door de flits wordt
verlicht, door de flitscorrectiewaarde van de SB-900, SB-800 of de Commander
SU-800 aan te passen.
U kunt de correctiewaarde instellen in stappen van 1/3 van +3,0 tot -3,0 LW.
U kunt de flitscorrectie niet annuleren door de flitser uit te schakelen. U annuleert de
correctie door de waarde in te stellen op 0.
Bij reflexcamera’s met een ingebouwde flitser met belichtingscorrectie kunt u de
flitssterkte corrigeren op de camera of op de SB-900, SB-800 of SU-800. (Raadpleeg voor
meer informatie de gebruikshandleiding van de camera.) Als u beide instellingen
gebruikt, wordt de belichting gecorrigeerd met de som van beide correctiewaarden.
In dit geval wordt op het LCD-venster van de flitser (SB-900, SB-800 of SU-800) alleen de
correctiewaarde weergegeven die op de flitser zelf (SB-900, SB-800 of SU-800)
is ingesteld.
In de handmatige flitsstand
U kunt de belichtingscorrectie voor het onderwerp dat door de flitser wordt
verlicht alleen wijzigen door de flitssterkte van de flitser aan te passen.
v Opmerkingen over AA-flitsen (automatisch diafragma) met de
SB-900 of SB-800.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan onderbelichting optreden. Het
gebruik van de automatische DDL-stand wordt aanbevolen als u een camera
gebruikt die compatibel is met automatisch DDL-flitsen.