Operation Manual
Voorbeeld: Als u bijvoorbeeld verschillende rentepercentages wilt vergelijken en berekenen, kunt u de getalnotatie
instellen op Percentage.
Werken met cellen
Als u een cel wilt bewerken, selecteert u de cel en selecteert u Opties > Celveld weergeven > Celveld bewerken. Een
bewerkingsveld voor het bovenste gedeelte wordt geopend. Voer de gegevens in en selecteer Gereed om de bewerking te
voltooien.
Als u cellen wilt invoegen, selecteert u het gebied waarin u nieuwe cellen wilt invoegen en selecteert u Opties > Cellen >
Invoegen. U kunt cellen invoegen boven (Cellen nr bened. vrpltsn) of links van (Cellen nr rechts vrpltsn) het geselecteerde bereik.
Als u slechts één cel selecteert, wordt slechts één nieuwe cel ingevoegd. Als u een cellenbereik selecteert, wordt een
overeenkomstig bereik lege cellen ingevoegd. U kunt ook een nieuwe rij of kolom invoegen.
Als u de inhoud of opmaak van cellen wilt wissen, selecteert u de cellen en selecteert u Opties > Cellen > Wissen. Als u
Opmaak selecteert, wordt de opmaak van de geselecteerde cellen verwijderd maar blijft de inhoud behouden. De standaardstijl
wordt gebruikt. Als u Inhoud selecteert, wordt de inhoud van de geselecteerde cellen verwijderd maar blijft de opmaak
behouden. U kunt ook zowel de opmaak als de inhoud van de geselecteerde cellen verwijderen.
Als u cellen, rijen of kolommen wilt verwijderen, selecteert u de gewenste items en selecteert u Opties > Cellen > Verwijderen.
U kunt een gehele rij of kolom verwijderen. Als u Cellen naar links selecteert, worden de geselecteerde cellen verwijderd en
worden de cellen rechts van de verwijderde cellen naar links verplaatst. Als u Cellen nr boven vrpltsn selecteert, worden de cellen
onder de verwijderde cellen omhoog verplaatst.
Tip: Wanneer u informatie verwijdert waarop een grafiek is gebaseerd, wordt die informatie ook uit de grafiek
verwijderd.
Functies invoegen
Functies worden gebruikt om berekeningen te automatiseren.
Als u een functie in een geselecteerde cel wilt invoegen, selecteert u een cel. Selecteer Opties > Invoegen > Functie en selecteer
een functie in de lijst. Met #MIN wordt bijvoorbeeld de laagste waarde in de numerieke inhoud van een geselecteerd cellenbereik
gezocht, met #AVERAGE wordt het gemiddelde van de waarden berekend en met #SUM worden de waarden opgeteld. Nadat u
de cellen hebt geselecteerd, drukt u op de joystick. De functie wordt ingevoegd in de geselecteerde cel. Voer op het werkblad
de cellen waarop u de functie wilt toepassen tussen haakjes in en druk op de joystick.
Tip: Controleer voordat u een functie invoegt of Opties > Celveld weergeven > Raster bewerken actief is en of de
geselecteerde cel leeg is of begint met =.
Voorbeeld: U wilt de getallen in cel C2 tot en met C6 optellen en het resultaat weergeven in cel C7. Selecteer cel C7 en
selecteer Opties > Invoegen > Functie. Selecteer #SUM en druk op de joystick. Voer C2:C6 tussen haakjes in en druk op
de joystick. De som verschijnt in cel C7.
Als u meer informatie over een functie wilt weergeven, selecteert u een cel en selecteert u Opties > Invoegen > Functie. Selecteer
een functie in de lijst en selecteer Opties > Beschrijving.
Webkoppelingen
Als u een webkoppeling wilt openen, selecteert u de cel met de webkoppeling. Selecteer Opties > Koppeling > Ga naar.
Als u een webkoppeling wilt bewerken, selecteert u de cel met de webkoppeling. Selecteer Opties > Koppeling > Bewerken. U
kunt het webadres en de naam van de koppeling bewerken.
Grafieken maken en wijzigen
Wanneer u de gegevens in een werkblad wijzigt, wordt de grafiek automatisch bijgewerkt.
Als u een grafiek wilt openen, opent u de overzichtsweergave, selecteert u het werkblad en de grafiek en drukt u op de joystick.
Als grafieken niet zichtbaar zijn, selecteert u Opties > Uitvouwen.
Als u een nieuwe grafiek wilt maken, selecteert u de werkbladcellen met de gegevens die u in de grafiek wilt opnemen, en
selecteert u Opties > Invoegen > Grafiek. Als u het algemene uiterlijk van een bestaande grafiek wilt wijzigen, opent u een
grafiekweergave. Selecteer Opties > Weergeven > Grafiek. U kunt de naam van de grafiek wijzigen en het cellengebied definiëren.
U kunt het grafiektype wijzigen, de grafiek twee- of driedimensionaal maken of de achtergrondkleur en askleur wijzigen. Druk
de joystick naar rechts om een titel aan de grafiek en assen toe te voegen.
Als u een grafiek in detail wilt opmaken, opent u een grafiekweergave. Selecteer Opties > Weergeven en selecteer het object
dat u wilt wijzigen. U kunt de instellingen wijzigen voor de reeks, de x-as en de y-as (zoals de maatstreepjes van elke as).
K a n t o o r t o e p a s s i n g e n
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 66