Operation Manual

4 Selecteer WLAN-beveiligingsinstell. > WPA/WPA2 > EAP als u een EAP-
invoegtoepassing (Extensible Authentication Protocol) wilt gebruiken of
Vooraf ged. sleutel of als u een wachtwoord wilt gebruiken. Hetzelfde
wachtwoord moet worden ingevoerd op het apparaat voor het WLAN-
toegangspunt.
Als u EAP hebt geselecteerd, definieer dan de Instellingen EAP-plug-in volgens
de instructies van uw serviceprovider.
Verbindingen in Alleen WPA2 (modus) zijn alleen van toepassing voor
apparaten die WPA2 gebruiken.
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Geavanceerde WLAN-instellingen
1 Selecteer Menu > Instellingen en Connectiviteit > Bestemmingen.
2 Open de toegangspuntgroep met het gewenste WLAN-toegangspunt en
selecteer het WLAN-toegangspunt.
U kunt ook geavanceerde WLAN-instellingen definiëren bij het maken van een
nieuw WLAN-toegangspunt.
3 Selecteer Opties > Geavanc. instellingen en kies de volgende instellingen:
IPv4-instellingen — Voer het IP-adres van het apparaat, het IP-adres van het
subnet, de standaardgateway en de IP-adressen van de primaire en secundaire DNS-
servers in. Neem voor deze adressen contact op met uw internetprovider.
IPv6-instellingen — Definieer het type DNS-adres.
Ad-hoc kanaal (alleen voor Ad-hoc) — Selecteer Door gebruiker gedef. om
handmatig een kanaalnummer (1-11) op te geven.
ProxyserveradresVoer het adres van de proxyserver in.
Proxypoortnummer — Het poortnummer van de proxyserver opgeven.
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Connectiviteit 163
© 2010 Nokia. Alle rechten voorbehouden.