Operation Manual

CS 193/173/163 11-31
Gedetailleerde functiebeschrijving
11
11.7 Een door de gebruiker gedefinieerd codeerwachtwoord opgeven
De machine en het printerstuurprogramma communiceren onderling door het coderen van een gebruikers-
wachtwoord, een accountwachtwoord of een beveiligd document-wachtwoord door middel van een gewone
codeersleutel.
Hoewel een codeerwachtwoord voor het genereren van de algemene codeersleutel vooraf is ingesteld als
een standaardinstelling, kan het ook worden gegenereerd met een door de gebruiker gedefinieerd codeer-
wachtwoord.
Wanneer u een door gebruiker gedefinieerde wachtwoord opgeeft, moet u hetzelfde codeerwachtwoord
opgeven voor de machine en het printerstuurprogramma.
2
Opmerking
Als er verschillende waarden worden gebruikt voor het codeerwachtwoord voor de machine en het
printerstuurprogramma, kan de machine het gecodeerde gebruikerswachtwoord, accountwachtwoord
of beveiligd document-wachtwoord niet decoderen. Het afdrukken kan niet worden uitgevoerd.
Het codeerwachtwoord genereert automatisch de algemene codeersleutel. De algemene codeersleutel
kan niet rechtstreeks worden opgegeven.
11.7.1 Instellingen van deze machine
Ga naar het scherm Beheerderinstelling om de instellingen voor de machine op te geven.
1 Druk op [Beveiligingsinst.] in het scherm Beheerderinstelling.
2 Druk n het scherm Beveiligingsinstellingen op [Instelling wachtwoordcodering stuurprogramma].
3 Druk op [Door gebruiker gedefinieerd].
Om te werken zonder een gebruikersdefinitie op te geven voor "Codeerwachtwoord", drukt u op
"Fabriekswaarden gebruiken".