Operation Manual
7
Nuttige verzendfuncties
7-18 CS250/CS240/CS231
7.6 Het scanformaat van een origineel opgeven en de fax verzenden
(Scanformaat)
De functie Scanformaat wordt gebruikt om het scanformaat van het origineel op te geven voordat de fax
wordt verzonden.
Als de breedte van het papier aan de kant van de ontvanger smaller is dan die van het origineel, wordt het
document eerst verkleind voordat het wordt afgedrukt. Als het origineel niet moet worden verkleind, kan het
scanformaat worden ingesteld op het papierformaat dat de ontvanger gebruikt en kan het origineel in het
gebruikte formaat worden verzonden.
2
Opmerking
De scanpositie van een origineel dat in de ADF is geplaatst, verschilt van de scanpositie van een
origineel dat op de glasplaat wordt geplaatst.
Als Scanformaat en Gemengd orig. worden geselecteerd, wordt het formaat toegepast dat in
Scanformaat is opgegeven.
De volgende functies kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt:
Snel geheugen TX, Opvragen RX, # originelen en Bulletin board Opvragen RX
1 Druk op de toets [Fax/Scan] om het scherm Fax/Scan weer te geven.
2 Plaats het origineel.
– Zie "Het origineel plaatsen' op pagina 3-6 voor meer informatie over het plaatsen van originelen.
3 Druk respectievelijk op de toetsen [Scaninstellingen] en [Toepassing].
4 Druk op [Scanformaat].