Operation Manual
7
Nuttige verzendfuncties
7-22 CS250/CS240/CS231
6 Druk op [Sluit].
Het apparaat keert terug naar het scherm Scaninstellingen.
7 Druk op [OK].
Het apparaat keert terug naar het scherm Fax/Scan.
8 Stel desgewenst overige functies in.
– Zie "Scaninstellingen opgeven' op pagina 3-9 of "Scaninstellingen' op pagina 7-3 voor meer
informatie over scaninstellingen.
– Zie "Origineelinstelling' op pagina 7-5 voor meer informatie over origineelinstellingen.
– Zie "Communicatie-instelling' op pagina 7-6 voor informatie over communicatie-instellingen.
9 Geef de bestemming op.
– Zie "Eén adres opgeven' op pagina 3-13 en "Meerdere adressen opgeven (sequentiële verzending
of broadcast-verzending)' op pagina 3-19 voor meer informatie over het opgeven van
bestemmingen.
10 Druk op de toets [Start].
– Als de fax niet kan worden verzonden omdat de lijn van de ontvanger in gesprek is, wordt het
nummer opnieuw gekozen. Zie "Problemen met verzenden' op pagina 3-27 voor meer informatie
over opnieuw kiezen.
– Zie "Verzending afbreken' op pagina 3-32 voor informatie over het stoppen van een verzending.
– Raadpleeg "Fax kan niet worden verzonden' op pagina 5-3 als een fax niet kan worden verzonden.
Het gescande origineel wordt als een geplande opdracht opgeslagen in het geheugen en wordt
verzonden. Er wordt tegelijkertijd een afdruk gemaakt van het document.