Operation Manual
CS250/CS240/CS231 7-43
Nuttige verzendfuncties
7
6 Druk op [OK].
Het apparaat keert terug naar het scherm Communicatie-instellingen.
7 Druk op [Sluit].
Het apparaat keert terug naar het scherm Fax/Scan.
8 Stel desgewenst overige functies in.
– Zie "Scaninstellingen opgeven' op pagina 3-9 of "Scaninstellingen' op pagina 7-3 voor meer
informatie over scaninstellingen.
– Zie "Origineelinstelling' op pagina 7-5 voor meer informatie over origineelinstellingen.
– Zie "Communicatie-instelling' op pagina 7-6 voor informatie over communicatie-instellingen.
9 Geef de bestemming op.
– Zie "Meerdere adressen opgeven (sequentiële verzending of broadcast-verzending)' op
pagina 3-19 en "Eén adres opgeven' op pagina 3-13 voor meer informatie over bestemmingen.
10 Druk op de toets [Start].
– Als de fax niet kan worden verzonden omdat de lijn van de ontvanger in gesprek is, wordt het
nummer opnieuw gekozen. Zie "Problemen met verzenden' op pagina 3-27 voor meer informatie
over opnieuw kiezen.
– Zie "Verzending afbreken' op pagina 3-32 voor informatie over het stoppen van een verzending.
– Zie "Fax kan niet worden verzonden' op pagina 5-3 als de fax niet kan worden verzonden.
Het gescande origineel wordt in het geheugen opgeslagen als een geplande opdracht en wordt
verzonden.
De fax wordt alleen verzonden als het opgegeven faxnummer overeenkomt met het nummer dat in het
faxapparaat van de ontvanger is geregistreerd.