Operation Manual
7
Nuttige verzendfuncties
7-48 CS250/CS240/CS231
7 Druk op [OK].
Het apparaat keert terug naar het scherm Communicatiemethode-instellingen.
8 Druk op [OK].
Het apparaat keert terug naar het scherm Communicatie-instellingen.
9 Druk op [Sluit].
Het apparaat keert terug naar het scherm Fax/Scan.
10 Stel desgewenst overige functies in.
– Zie "Scaninstellingen opgeven' op pagina 3-9 of "Scaninstellingen' op pagina 7-3 voor meer
informatie over scaninstellingen.
– Zie "Origineelinstelling' op pagina 7-5 voor meer informatie over origineelinstellingen.
– Zie "Communicatie-instelling' op pagina 7-6 voor informatie over communicatie-instellingen.
11 Geef de bestemming op.
– Zie "Eén adres opgeven' op pagina 3-13, "Meerdere adressen opgeven (sequentiële verzending of
broadcast-verzending)' op pagina 3-19 voor meer informatie over bestemmingen.
12 Druk op de toets [Start].
– Als de fax niet kan worden verzonden omdat de lijn van de ontvanger in gesprek is, wordt het
nummer opnieuw gekozen. Zie "Problemen met verzenden' op pagina 3-27 voor meer informatie
over opnieuw kiezen.
– Zie "Verzending afbreken' op pagina 3-32 voor informatie over het stoppen van een verzending.
– Zie "Fax kan niet worden verzonden' op pagina 5-3 als de fax niet kan worden verzonden.
Het gescande origineel wordt als een geplande opdracht opgeslagen in het geheugen en wordt
verzonden.