Operation Manual
7
Nuttige verzendfuncties
7-50 CS250/CS240/CS231
6 Druk op [SUB-adres] en voer het nummer van de vertrouwelijke gebruikersbox van het ontvangende
apparaat in via het toetsenbord.
– Als een communicatiewachtwoord vereist is, drukt u op [Wachtwoord] en voert u het wachtwoord
in.
– Voor SUB-adres en Wachtwoord kunnen maximaal 20 cijfers worden ingevoerd. Als het
ontvangende apparaat een FK-502 is, voert u een uit maximaal 9 cijfers bestaand nummer in voor
de vertrouwelijke box en een wachtwoord van maximaal 8 cijfers. Voor alle andere apparaten is dit
afhankelijk van het ontvangende apparaat.
– Voor wachtwoorden kunnen de nummers 0-9 en de symbolen # en * worden gebruikt.
– Als er een fout nummer is ingetoetst, drukt u op [Verwijderen] en voert u vervolgens het juiste
nummer in.
– Druk op [C] (wissen) als u het alle ingetoetste waarden wilt wissen.
– Druk op [Nee] om de instelling te annuleren.
7 Druk op [OK].
Het apparaat keert terug naar het scherm Communicatiemethode-instellingen.
8 Druk op [OK].
Het apparaat keert terug naar het scherm Communicatie-instellingen.
9 Druk op [Sluit].
Het apparaat keert terug naar het scherm Fax/Scan.
10 Stel desgewenst overige functies in.
– Zie "Scaninstellingen opgeven' op pagina 3-9 of "Scaninstellingen' op pagina 7-3 voor meer
informatie over scaninstellingen.
– Zie "Origineelinstelling' op pagina 7-5 voor meer informatie over origineelinstellingen.
– Zie "Communicatie-instelling' op pagina 7-6 voor informatie over communicatie-instellingen.
11 Geef de bestemming op.
– Zie "Eén adres opgeven' op pagina 3-13, "Meerdere adressen opgeven (sequentiële verzending of
broadcast-verzending)' op pagina 3-19 voor meer informatie over bestemmingen.
12 Druk op de toets [Start].
– Druk op de toets [Stop] als u de oorspronkelijke registratie wilt stoppen.
Het gescande origineel wordt als een geplande opdracht opgeslagen in het geheugen en wordt
verzonden.