Operation Manual

CS250/CS240/CS231 7-53
Nuttige verzendfuncties
7
7 Druk op [Wachtwoord] en voer het relay-wachtwoord in.
8 Druk op [OK].
Het apparaat keert terug naar het scherm Communicatiemethode-instellingen.
9 Druk op [OK].
Het apparaat keert terug naar het scherm Communicatie-instellingen.
10 Druk op [Sluit].
Het apparaat keert terug naar het scherm Fax/Scan.
11 Stel desgewenst overige functies in.
Zie "Scaninstellingen opgeven' op pagina 3-9 of "Scaninstellingen' op pagina 7-3 voor meer
informatie over scaninstellingen.
Zie "Origineelinstelling' op pagina 7-5 voor meer informatie over origineelinstellingen.
Zie "Communicatie-instelling' op pagina 7-6 voor informatie over communicatie-instellingen.
12 Geef het adres van het relay-tussenstation op.
Zie "Meerdere adressen opgeven (sequentiële verzending of broadcast-verzending)' op
pagina 3-19 en "Eén adres opgeven' op pagina 3-13 voor meer informatie over bestemmingen.
13 Druk op de toets [Start].
Druk op de toets [Stop] als u de oorspronkelijke registratie wilt stoppen.
Het gescande origineel wordt als een geplande opdracht opgeslagen in het geheugen en wordt
verzonden.