Operation Manual
CS250/CS240/CS231 11-55
De modus Hulpprogramma
11
7 Druk op [Doorst bestem.] en voer het faxnummer van het apparaat in waarnaar de fax wordt
doorgestuurd.
– Typ met het toetsenblok op het bedieningspaneel of het toetsenbord dat wordt weergegeven op het
tiptoetsscherm het faxnummer van het adres voor doorsturen.
– U kunt een geregistreerde bestemming in het adresboek selecteren door op [Geregistrerd adres] te
drukken.
– Als de multi-lijnset voor faxen is geïnstalleerd, drukt u op [Selecteer lijn] om de telefoonlijn te
selecteren.
– Alleen het faxnummer kan rechtstreeks worden ingevoerd (maximaal 38 cijfers).
– [Toon], [Pauze] en [-] kunnen worden gebruikt. Zie "het onderdeel over het invoeren van faxnummers
via directe invoer" voor informatie over het gebruik van deze toetsen. Zie "Opgeven via directe
invoer' op pagina 3-17 voor informatie over het opgeven van een adres via directe invoer.
– Als op [Geregistrerd adres] wordt gedrukt, kan een geregistreerde bestemming uit het adresboek
worden geselecteerd.
– Het adres voor doorsturen kan worden geselecteerd uit de lijst met geregistreerde bestemming
door op [Geregistrerd adres] te drukken. Geregistreerde faxnummers, e-mailadressen,
gebruikersboxnummers en SMB-, FTP-, internetfax- of IP-adressen kunnen worden geselecteerd
als bestemming.
– Alvorens u de internetfax- en de IP-adresfaxfuncties kunt gebruiken, moet een technisch expert de
instellingen opgeven. Overleg met uw servicevertegenwoordiger.
8 Druk op [OK].
De instellingen zijn nu gewijzigd.
9 Druk op [Sluit] totdat het scherm Fax/Scan weer wordt weergegeven.