Océ Gebruikershandleiding Océ CS250/CS240/CS231 Netwerkscannerbewerkingen
Océ-Technologies B.V. Océ-Technologies B.V. Copyright ¤ 2007, Océ-Technologies B.V. Venlo, Nederland. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd, gekopieerd, aangepast of overgedragen in wat voor vorm of op wat voor manier dan ook zonder schriftelijke toestemming van Océ. Océ-Technologies B.V. geeft geen volledigheidsverklaring of garanties met betrekking tot de inhoud van deze Help. Océ-Technologies B.V.
Handelsmerken Handelsmerken Océ, Océ CS250/CS240/CS231, Océ CS250/CS240/CS231-printer, Océ Doc Exec£, Océ Image Logic£, Océ Scan Logic£, Océ Power Logic£, Océ Print Exec£ en Océ Remote Logic£ zijn geregistreerde handelsmerken van Océ-Technologies B.V. Adobe£ en PostScript£ 3¥ geregistreerde handelsmerken van Adobe£ Systems Incorporated. Macintosh£ is een geregistreerd handelsmerk van Apple£ Computer, Inc.
Handelsmerken
Inhoud 1 2 3 Inleiding 1.1 1.2 Welkom............................................................................................................................................. 1-3 Energy Star®.................................................................................................................................... 1-3 Wat is een ENERGY STAR® product? ............................................................................................. 1-3 1.
4 3.4 Gegevens verzenden in een e-mailbericht (Scan naar e-mail).................................................. Scan naar e-mail.............................................................................................................................. Een bestemming uit het adresboek selecteren ............................................................................... Een groepsbestemming selecteren ................................................................................................
5 4.3 Een adresboekbestemming registreren........................................................................................ 4-8 E-mailbestemming ............................................................................................................................ 4-8 Gebruikersbox................................................................................................................................. 4-10 PC (SMB)..........................................................................
5.4 NetWare instellingen ..................................................................................................................... IPX-instelling.................................................................................................................................... NetWare-afdrukinstellingen ............................................................................................................. Gebruikersauthenticatieinstelling (NDS) ............................................
6 Storingen in de scanfunctie verhelpen 6.1 6.2 7 8 Verhelpen storingen ........................................................................................................................ Als een foutbericht verschijnt wanneer u een verbinding maakt met de machine vanaf een computer .................................................................................................................................... Als "MTP kan niet worden gebruikt." of "FTP kan niet worden gebruikt." verschijnt ...
Inhoud-6 CS250/CS240/CS231
1 Inleiding
Inleiding 1 1 Inleiding 1.1 Welkom Hartelijk dank voor uw keuze voor dit apparaat. Deze handleiding bevat details over het tot stand brengen van netwerkverbindingen, de bewerkingen die nodig zijn om de scanfuncties van de CS250/CS240/CS231 te gebruiken, voorzorgsmaatregelen over hun gebruik en standaard procedures voor het oplossen van problemen. Om ervoor te zorgen dat dit apparaat correct en efficiënt wordt gebruikt, moet u deze handleiding zorgvuldig vóór gebruik van het apparaat doorlezen.
Inleiding 1 1.3 Handelsmerken en gedeponeerde handelsmerken Netscape is een gedeponeerd handelsmerk van Netscape Communications Corporation in de Verenigde Staten en andere landen. Deze machine en Box Operator zijn gedeeltelijk gebaseerd op het werk van de Independent JPEG Group. Compact-VJE Copyright 1986-2003 VACS Corp. RC4® is een gedeponeerd handelsmerk of handelsmerk van RSA Security Inc. in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Inleiding 1 Originele SSLeay-licentie Copyright © 1995-1998 Eric Young (eay@cryptsoft.com) Alle rechten voorbehouden. Dit pakket is een SSL-implementatie die door Eric Young (eay@cryptsoft.com) is geschreven. De implementatie werd geschreven om te voldoen aan SSL van Netscape. Deze bibliotheek is gratis voor commercieel en niet-commercieel gebruik, zoals wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.
Inleiding 1 ANDERE ONRECHTMATIGE ACTIES, VOORTVLOEIENDE UIT OF MET BETREKKING TOT HET GEBRUIK OF DE PRESTATIES VAN DEZE SOFTWARE. Deel 2: Networks Associates Technology, Inc copyrightverklaring (BSD) Copyright © 2001-2003, Networks Associates Technology, Inc Alle rechten voorbehouden.
Inleiding 1 Deel 4: Sun Microsystems, Inc. copyrightverklaring (BSD) Copyright © 2003 Sun Microsystems, Inc., 4150 Network Circle, Santa Clara, California 95054, U.S.A. Alle rechten voorbehouden. Het gebruik is onderworpen aan de onderstaande licentievoorwaarden. Deze distributie kan materialen bevatten die door derden zijn ontwikkeld. Sun, Sun Microsystems, het Sun-logo en Solaris zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Sun Microsystems, Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Inleiding 1 Herdistributie en gebruik in bron- en binaire vorm, met of zonder wijziging, zijn toegelaten op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: Herdistributie van broncode moet de hierboven vermelde auteursrechtelijke verklaring, deze lijst voorwaarden en de volgende disclaimer behouden.
Inleiding 1.4 1 Informatie over deze handleiding Deze handleiding bespreekt de netwerk- en scanfuncties van de CS250/CS240/CS231. In deze paragraaf maakt u kennis met de structuur van de handleiding en de notaties die worden gebruikt voor productnamen, enz. Deze handleiding is bedoeld voor gebruikers die op de hoogte zijn van de standaardbewerkingen van pc's en de machine.
Inleiding 1 1.5 Verklaring van de gebruikte conventies in deze handleiding De tekens en tekstindelingen die in deze handleiding gebruikt worden, zijn hieronder beschreven. Veiligheidsrichtlijnen 6 GEVAAR Als u de instructies die met dit symbool zijn aangeduid niet volgt, kan dit leiden tot fatale of ernstige letsels door de elektrische stroom. % Houd rekening met alle gevaren om letsels te voorkomen.
Inleiding 1 Speciale tekstmarkeringen [Stop]-toets De namen van de toetsen op het bedieningspaneel worden geschreven zoals hierboven weergegeven. MACHINE-INST. Geeft teksten weer die zijn geschreven zoals hierboven weergegeven.
Inleiding 1 1.6 Handleidingen Deze machine wordt geleverd met gedrukte handleidingen en PDF-handleidingen op de cd met de handleidingen. Handleiding Deze handleiding bevat bedieningsprocedures en beschrijvingen van de meest gebruikte functies. Kopieerbewerkingen Deze handleiding bevat beschrijvingen van de bewerkingen in de kopieermodus en van het onderhoud van de machine.
2 Voordat u de scanfuncties gebruikt
Voordat u de scanfuncties gebruikt 2 2 Voordat u de scanfuncties gebruikt 2.1 Vereiste omgeving voor het gebruik van de scanfuncties De volgende voorwaarden zijn vereist om de netwerkscanfuncties te kunnen gebruiken. De machine is verbonden met het netwerk. (vereist) De machine kan via een TCP/IP-netwerk worden gebruikt. Sluit eerst de kabel aan om de verbinding met het netwerk te maken. Raadpleeg "Verbinden met het netwerk" op pagina 2-8 voor meer informatie.
Voordat u de scanfuncties gebruikt 2 Scangegevens verzenden als bestanden (FTP) De scangegevens kunnen naar de opgegeven FTP-server worden ge-upload. Het adres van de FTP-server, het aanmeldingswachtwoord en overige informatie worden ingevoerd via het tiptoetsscherm van deze machine. De gegevens die naar de FTP-server zijn ge-upload, kunnen vanaf een computer op het netwerk worden gedownload. Raadpleeg "Gegevens verzenden naar een server (Scan naar FTP)" op pagina 3-30 voor meer informatie.
Voordat u de scanfuncties gebruikt 2 Scangegevens opslaan in gebruikersboxen De scangegevens kunnen worden opgeslagen in een gebruikersbox die op de harde schijf van deze machine is gemaakt, zodat de gegevens opnieuw kunnen worden gebruikt. De bestandsnaam kan worden ingevoerd via het tiptoetsscherm van deze machine wanneer de gegevens zijn opgeslagen.
Voordat u de scanfuncties gebruikt 2 2.3 Instellingen die vooraf moeten worden opgegeven Wij raden u aan de hieronder beschreven instellingen op te geven voordat u de netwerkscanfuncties gebruikt. De instellingen die in "Netwerkinstelling" zijn beschreven, moeten worden opgegeven en alle andere instellingen moeten worden opgegeven zoals nodig. ! Detail Raadpleeg de onderstaande secties voor meer informatie over het opgeven van netwerkinstellingen.
Voordat u de scanfuncties gebruikt 2 Het e-mailadres van de machine opgeven Om scangegevens via e-mail te verzenden, moet het Van-adres van deze machine geregistreerd zijn. Het Van-adres toont het e-mailadres van de afzender wanneer de gegevens worden verzonden. Het is aanbevolen het e-mailadres dat voor de beheerder is geregistreerd, wordt gebruikt.
Voordat u de scanfuncties gebruikt 2 2.4 Verbinden met het netwerk Sluit de machine aan op het netwerk. 2 Let op Zorg ervoor dat de machine verbonden is met het netwerk om de scanfuncties te kunnen gebruiken. Verbinden met het netwerk Sluit een USB-kabel (categorie 5 of hoger aanbevolen) aan van het netwerk naar de ethernet-connector op de machine.
Voordat u de scanfuncties gebruikt 2.5 2 Instel- en scanbewerkingen De instellingen die zijn vereist voor het gebruik van de scanfuncties en de algemene scanbewerking worden hieronder weergegeven. Het scherm Gebruikersinstellingen in de functie Hulpprogramma *Geef de instellingen op voor de basisparameters, zoals de indeling waarin de scangegevens worden opgeslagen.
Voordat u de scanfuncties gebruikt 2 ! Detail Sommige instellingen die via het bedieningspaneel kunnen worden opgegeven, kunnen ook met Web Connection vanaf een computer via het netwerk worden opgegeven. Raadpleeg de handleiding – Bewerkingen Web Connection voor meer informatie. Raadpleeg "Netwerkinstellingen met externe serverauthenticatie" op pagina 5-4 voor meer informatie over de externe serverauthenticatie.
3 Scannen
Scannen 3 3 Scannen 3.1 Bedieningspaneel 1 2 3 4 22 5 21 20 19 6 18 17 7 16 8 15 14 No. 13 12 11 10 9 Onderdeelnaam Omschrijving 1 Tiptoetsscherm Toont diverse schermen en meldingen. Vastleggen van de diverse instellingen door rechtstreeks het paneel aan te tippen. 2 Indicator hoofdvoeding Licht blauw op wanneer de machine wordt ingeschakeld met de hoofdvoedingsschakelaar.
Scannen 3 No. Onderdeelnaam Omschrijving 10 Toets [Start] Indrukken om het scannen te starten. Wanneer deze machine klaar is om het scannen te starten, licht de indicator op de toets [Start] blauw op. Als de indicatie op de toets [Start] oranje oplicht, kan het scannen niet beginnen. Indrukken voor het opnieuw starten van een gestopte opdracht. 11 Gegevensindicator Knippert groen terwijl een afdrukopdracht wordt ontvangen. Licht groen op wanneer gegevens worden afgedrukt.
Scannen 3.2 3 Het scherm voor de Fax/scanfunctie weergeven. Geef eerst het scherm voor de Fax/scanfunctie weer om de scanbewerkingen uit te voeren. Het basisscherm verschijnt wanneer de machine na het inschakelen klaar is om te starten met het maken van kopieën. Druk op de toets [Fax/Scan] op het bedieningspaneel om het scherm voor de fax/scanfunctie weer te geven. Druk licht op de gewenste knop op het tiptoetsscherm om een functie te activeren of een instelling te selecteren. 1 2 3 4 5 6 9 No.
Scannen 3 3.3 Scan/faxprogramma's gebruiken Een reeks scaninstellingen en ontvangergegevens kunnen samen worden geregistreerd als een programma. Deze functie is handig wanneer u vaak documenten scant en gegevens verzendt onder dezelfde omstandigheden. Volg de onderstaande procedure om een scan/faxprogramma te registreren en op te roepen. ! Detail U kunt tot 400 normale programma's en 10 tijdelijke programma's, die tijdelijk beschikbaar zijn, registreren.
Scannen 3 3 Druk op de knop voor het programma dat moet worden opgeroepen. – – 4 Ga naar stap 7 om door te gaan zonder de instellingen die bij het geselecteerde programma zijn geregistreerd, te controleren. Om het oproepen van een programma te stoppen, drukt u op [Reset] of op de toets [Geheugenfunctie]. Druk op [Functiecontrole]. Het scherm Instellingen scan/faxprogramma's controleren wordt weergegeven. 5 Druk op de knop voor de instelling die moet worden gecontroleerd.
Scannen 3 3-8 – Druk op [ Achter] om het vorige scherm weer te geven. Druk op [Doorst scherm weer te geven. ] om het volgende – Druk op [Controleer orig. instellingen] om de instellingen zoals de documentrichting en de inbindpositie te controleren. – Druk op [E-mailinstellingen controleren] om instellingen, zoals het e-mailonderwerp en de berichttekst voor Scan naar E-mail-bewerkingen, te controleren.
Scannen 3 – 6 Om de e-mailbestemming voor het melden van de voltooiing van opdrachten te controleren, drukt u op [Controleer URL-notif. adresinst.]. Druk op [Sluit] nadat u de instellingen hebt gecontroleerd. Het scherm Scan/Faxprogramma oproepen wordt opnieuw weergegeven. 7 Druk op [OK]. Scan/faxprogramma's registreren 1 Druk op het bedieningspaneel op de knop [Fax/Scan]. Het scherm voor de Fax/scanfunctie wordt weergegeven. 2 Druk op [Scaninstellingen], [Origineel instellingen] of [Comm.
Scannen 3 3 Druk op de toets [Geheugenfunctie]. Het scherm Scan/Faxprogramma oproepen wordt weergegeven. 4 Druk op de knop waar het programma moet worden opgeslagen. 5 Druk op [Kopieerprogr. reg.]. Het scherm Scan/Faxprogramma registreren wordt weergegeven.
Scannen 3 6 Druk op [Naam] en gebruik vervolgens het bedieningspaneel en het toetsenbord dat op het tiptoetsscherm verschijnt om de naam van het programma in te voeren. – De programmanaam kan maximaal 24 tekens bevatten. – Om het registreren van een programma te stoppen, drukt u op [Reset] of op de toets [Geheugenfunctie]. Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst. – 7 Druk op [OK]. 8 Druk op [Adres] en selecteer vervolgens de bestemming.
Scannen 3 – 9 Druk op [Sluit]. 10 Om de e-mailbestemming voor het melden van de voltooiing van opdrachten te controleren, drukt u op [Controleer URL-notif. adresinst.]. – – 11 De bestemmingen die kunnen worden opgegeven voor de URL-notificatie, zijn FTP, SMB en gebruikersboxbestemmingen. Deze functie is niet beschikbaar met Scan naar E-mail-bewerkingen. Druk op [Ja] en geef vervolgens het e-mailadres op voor de bestemming van de URL-notificaties.
Scannen 3 Het scherm Scan/Faxprogramma oproepen wordt opnieuw weergegeven. Het programma wordt geregistreerd en een knop met de opgegeven naam van het programma verschijnt. 14 Druk op [OK]. Scan/faxprogramma's bewerken en verwijderen De namen van geregistreerde scan/faxprogramma's kunnen worden bewerkt of het programma kan worden verwijderd. 1 Druk op het bedieningspaneel op de knop [Fax/Scan]. Het scherm voor de Fax/scanfunctie wordt weergegeven. 2 Druk op de toets [Geheugenfunctie].
Scannen 3 – Om een lijst van de pagina's weer te geven, drukt u op [Paginalijst]. De naam van de pagina kan worden gewijzigd vanaf het scherm Paginalijst. – Om de naam van het geselecteerde programma te wijzigen, drukt u op [Kopieerprogr. reg.] en drukt u vervolgens op [Naam]. Gebruik de cijfertoetsen van het bedieningspaneel en het toetsenbord dat op het tiptoetsscherm verschijnt om de naam van het programma in te voeren. De programmanaam kan maximaal 24 tekens bevatten.
Scannen 3.4 3 Gegevens verzenden in een e-mailbericht (Scan naar e-mail) Scan naar e-mail De bewerking Scan naar E-mail wordt gebruikt om scangegevens als bestandsbijlage te verzenden naar een opgegeven e-mailadres. Ontvangers kunnen worden geselecteerd uit bestemmingen die in het adresboek zijn geregistreerd of kunnen rechtstreeks worden ingevoerd.
Scannen 3 2 Druk op [Adresboek]. – De index verschijnt als "Standaard adresboek" (wordt weergegeven door op [Aangepaste weergave instellingen] te drukken in het scherm Gebruikersinstellingen en vervolgens op [Fax/Scaninstellingen] te drukken) is ingesteld op "Index". Als "Adrestype" is geselecteerd, wordt de index van de bestemmingstypes weergegeven. – Het overeenkomende adres verschijnt als de naam van de geregistreerde bestemming wanneer op een indexknop wordt gedrukt.
Scannen 3 Een groepsbestemming selecteren "Groep" verwijst naar meerdere bestemmingen die samen werden geregistreerd. Volg de hieronder beschreven procedure om gegevens te verzenden door een groep te selecteren die vooraf werd geregistreerd. Raadpleeg "Een groepsbestemming registreren" op pagina 4-18 voor meer informatie over het registreren van groepsbestemmingen. ! Detail Om een groepsbestemming te selecteren, moet "Standaard adresboek" (wordt weergegeven door op [Aangepaste weergave inst.
Scannen 3 3 Druk op de knop voor de groepsbestemming. Een lijst met bestemmingen die in de groep zijn geregistreerd, wordt weergegeven. 4 Selecteer de bestemming waarnaar de gegevens moeten worden verzonden en druk vervolgens op [OK]. – Druk op [Alles sel.] om alle bestemmingen te selecteren. – Om de selectie van alle bestemmingen op te heffen, drukt u op [Reset]. – Er kunnen extra bestemmingen worden toegevoegd door het adres rechtstreeks in te voeren.
Scannen 3 Adressen direct invoeren Het gebruik van het bedieningspaneel om het bestemmingsadres rechtstreeks in te voeren tijdens het scannen, wordt "Directe invoer" genoemd. 1 Druk op het bedieningspaneel op de knop [Fax/Scan]. Het scherm voor de Fax/scanfunctie wordt weergegeven. 2 Druk op [E-mail] op het scherm Directe invoer. Een scherm waarin u het adres van de bestemming kunt invoeren verschijnt.
Scannen 3 4 Druk op [Scaninstellingen], [Origineel instellingen] of [Comm. instelling], en geef vervolgens de gewenste scaninstellingen op. – Raadpleeg "Scan- en verzendinstellingen opgeven (Scaninstellingen/ Origineelinstellingen/Communicatie-instellingen)" op pagina 3-34 voor meer informatie over de scaninstellingen. 5 Plaats het document in de ADF of plaats het op de glasplaat. 6 Druk op het bedieningspaneel op de knop [Start].
Scannen 3 1 Druk op [Adresboek] in het scherm van de fax/scanfunctie en druk vervolgens op [Zoeken]. 2 Druk op [Detail zoeken]. 3 Druk op [Naam] of [Adres] om de uit te voeren zoekactie te selecteren. 4 Voer de tekst in die u wilt zoeken en druk vervolgens op [OK]. Het scherm Gedetailleerd zoeken verschijnt opnieuw en de zoekresultaten worden weergegeven.
Scannen 3 5 Selecteer de gewenste bestemming en druk vervolgens op [OK]. Een bestemming selecteren met een adreszoekactie Als de LDAP-serverinstellingen zijn opgegeven in de Beheerdersmodus, verschijnt [LDAP zoeken] in het scherm van de fax/scanfunctie. ! Detail Raadpleeg "Activering LDAP" op pagina 5-47 voor meer informatie over het opgeven van de LDAP-serverinstellingen.
Scannen 3 3 4 Selecteer het gewenste zoektype. – – Afhankelijk van de LDAP-server die is opgegeven, kan authenticatie nodig zijn. Wanneer er slechts één LDAP-server is – Wanneer er meerdere LDAP-servers zijn Geef de zoekvoorwaarden op. – CS250/CS240/CS231 Als "Basis zoeken" is geselecteerd, typt u het trefwoord in dat u wilt zoeken en drukt u vervolgens op [Zoeken starten].
Scannen 3 – 5 3-24 Als "Geavanceerd zoeken" is geselecteerd, kiest u de zoekvoorwaardetypes en typt u de tekst die u wilt zoeken. Druk vervolgens op [Zoeken starten]. Selecteer de gewenste bestemming en druk vervolgens op [OK].
Scannen 3.5 3 Gegevens verzenden naar een computer op het netwerk (Scan naar SMB) Scan naar SMB De scangegevens kunnen rechtstreeks naar een specifieke op het netwerk aangesloten computer worden verzonden. Om een bewerkte Scan naar SMB uit te voeren, moet u eerst de instellingen voor gedeelde bestanden in Windows opgeven op de computer die de gegevens ontvangt. U kunt bestemmingen selecteren voor Scan naar SMB-bewerkingen met een van de volgende methoden.
Scannen 3 Een bestemming uit het adresboek selecteren Volg de hieronder beschreven procedure om gegevens te verzenden door een ontvanger te selecteren uit de reeds geregistreerde bestemmingen. Raadpleeg "Een adresboekbestemming registreren" op pagina 4-8 voor meer informatie over het registreren van bestemmingen. 1 Druk op het bedieningspaneel op de knop [Fax/Scan]. Het scherm voor de Fax/scanfunctie wordt weergegeven. 2 Druk op [Adresboek].
Scannen 3 3 Druk op een bestemmingsknop om het adres te selecteren. – Er kunnen meerdere bestemmingen tegelijk worden opgegeven. – Er kunnen extra bestemmingen worden toegevoegd door het adres rechtstreeks in te voeren. De knop wordt gemarkeerd weergegeven en de bestemming verschijnt onder "Adressenlijst uitzending". 4 Druk op [Scaninstellingen], [Origineel instellingen] of [Comm. instelling], en geef vervolgens de gewenste scaninstellingen op.
Scannen 3 1 Druk op het bedieningspaneel op de knop [Fax/Scan]. Het scherm voor de Fax/scanfunctie wordt weergegeven. 2 Druk op [PC (SMB)] op het scherm Directe invoer. Een scherm verschijnt waarin u de hostnaam voor de bestemming en het bestandspad kunt opgeven.
Scannen 3 6 Druk op het bedieningspaneel op de knop [Start]. Het scannen van het document wordt gestart en de gegevens worden verzonden. 2 Opmerking Schakel de machine niet uit tot de scanopdracht is verwijderd uit het scherm Opdrachtlijst. ! Detail Als het aantal computers of werkgroepen op het netwerk (subnet) waarbij deze machine hoort, groter is dan het hieronder weergegeven aantal, zal het zoeken via het netwerk mogelijk niet correct worden uitgevoerd.
Scannen 3 3.6 Gegevens verzenden naar een server (Scan naar FTP) Scan naar FTP De bewerking Scan naar FTP kan worden gebruikt in een netwerkomgeving met een FTP-server. De scangegevens kunnen worden verzonden naar een opgegeven map op een FTP-server op het netwerk. Dit is geschikt voor het verzenden van grote gegevens, zoals gegevens met een hoge resolutie. U kunt de volgende methoden gebruiken om bestemmingen te selecteren.
Scannen 3 – U kunt de gewenste bestemming zoeken. Raadpleeg "Een bestemming die u zoekt, selecteren" op pagina 3-20 voor meer informatie. Een lijst met de geregistreerde bestemmingen wordt weergegeven. 3 Druk op een bestemmingsknop om het adres te selecteren. – Er kunnen meerdere bestemmingen tegelijk worden opgegeven. – Er kunnen extra bestemmingen worden toegevoegd door het adres rechtstreeks in te voeren.
Scannen 3 Adressen direct invoeren Het gebruik van het bedieningspaneel om het bestemmingsadres rechtstreeks in te voeren tijdens het scannen, wordt "Directe invoer" genoemd. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Hostnaam Geef de hostnaam of het IP-adres voor de bestemming op. Gebruik het toetsenbord dat verschijnt om te typen en druk vervolgens op [OK]. Bestandpad Geef het pad naar de bestemmingsmap op.
Scannen 3 3 Voer de bestemmingsinformatie in. – Druk op [Volg. bestem.] om een extra adres op te geven en voer vervolgens de informatie in. De ingevoerde adressen verschijnen onder "Adressenlijst uitzending". 4 Om geavanceerde instellingen op te geven, drukt u op [Gedetaill. instellingen] en geeft u de instellingen op. 5 Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. 6 Druk op [Scaninstellingen], [Origineel instellingen] of [Comm.
Scannen 3 3.7 Scan- en verzendinstellingen opgeven (Scaninstellingen/ Origineelinstellingen/Communicatie-instellingen) Instellingen die kunnen worden opgegeven Druk in het scherm van de fax/scanfunctie op [Scaninstellingen], [Origineel instellingen] of [Communicatieinstelling] om gedetailleerde instellingen op te geven voor het scannen en verzenden. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren.
Scannen 3 Parameter Omschrijving Paginaverwijzing Gemengd origineel Selecteer deze instelling wanneer u een document plaatst dat verschillende paginaformaten bevat. p. 3-68 Z-vouw origineel Selecteer deze instelling wanneer u een zigzag-gevouwen document plaatst. p. 3-68 Lang origineel Selecteer deze instelling voor documenten die langer zijn dan het standaardformaat. p. 3-68 Origineelrichting Selecteer de richting van het geplaatste document. p.
Scannen 3 Origineeltype Selecteer de geschikte instelling uit de volgende vijf instellingen voor de afbeeldingskwaliteit volgens het type document dat wordt gescand. Instelling Omschrijving Text Selecteer deze instelling voor documenten die alleen uit tekst bestaan. Tekst/foto Selecteer deze instelling voor documenten die zowel uit tekst als uit foto's bestaan (halftoon). Foto Selecteer deze instelling voor documenten die alleen uit foto's bestaan (halftoon).
Scannen 3 4 Als "Tekst/foto" of "Foto" is geselecteerd, selecteert u het fototype en drukt u vervolgens op [OK]. 5 Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. Enkelzijdig/Duppelzijdig Selecteer of u een enkel- of dubbelzijdig document wilt scannen. Instelling Omschrijving Enkelzijdig Selecteer deze instelling om een enkelzijdig document te scannen. Dubbelzijdig Selecteer deze instelling om een dubbelzijdig document te scannen.
Scannen 3 4 Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. Resolutie Selecteer de resolutie voor het scannen. 3-38 1 Druk op [Scaninstellingen] in het scherm van de fax/scanfunctie. 2 Druk op [Resolutie]. 3 Selecteer de resolutie. 4 Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven.
Scannen 3 Bestandstype Selecteer de bestandindeling voor het opslaan van de scangegevens. De volgende vier bestandsindelingen zijn beschikbaar. Bestandstype Instelling Omschrijving PDF Selecteer deze instelling om de gegevens in PDF-indeling op te slaan. Compact PDF Selecteer deze instelling om de gegevens in een sterk gecomprimeerde PDF-indeling op te slaan. TIFF Selecteer deze instelling om de gegevens in TIFF-indeling op te slaan.
Scannen 3 ! Detail Raadpleeg "Kleur (Afb. aanpassen)" op pagina 3-43 voor meer informatie over het opgeven van de kleurinstelling. 3-40 1 Druk op [Scaninstellingen] in het scherm van de fax/scanfunctie. 2 Druk op [Bestandstype]. 3 Selecteer de bestandsindeling. 4 Als "PDF" of "Compact PDF" is geselecteerd, drukt u op [Codering], indien nodig.
Scannen 3 5 Geef de codeerinstellingen op. 6 Om de stempelcombinatiemethode op te geven, drukt u op [Stempelcompositie]. 7 Selecteer de gewenste stempelcompositie. 8 Druk op [OK]. 9 Selecteer de scaninstelling. 10 Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven.
Scannen 3 Densiteit Pas de densiteit voor het scannen aan. 1 Druk op [Scaninstellingen] in het scherm van de fax/scanfunctie. 2 Druk op [Densiteit]. 3 Selecteer de densiteit. – – 4 3-42 Druk op [Licht] of [Donker] om de densiteit aan te passen. Om de standaardinstelling te selecteren, drukt u op [Standaard]. Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven.
Scannen 3 Afzonderlijk scannen De scanbewerking kan worden opgesplitst in meerdere sessies voor verschillende typen documenten, bijvoorbeeld wanneer niet alle pagina's van een document in de ADF kunnen worden geladen, wanneer u het document op de glasplaat legt of wanneer enkelzijdige documenten zijn gecombineerd met dubbelzijdige documenten. Druk op [Afzonderl. scan] in het scherm van de fax/scanfunctie. De instelling is geselecteerd wanneer de knop gemarkeerd wordt weergegeven. Kleur (Afb.
Scannen 3 1 Druk op [Scaninstellingen] in het scherm van de fax/scanfunctie. 2 Druk op [Afb. aanpassen]. 3 Selecteer het kleurtype. 4 Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. Achtergrond aanpassing (Afb. aanpassen) De scandensiteit van de documentachtergrond kan worden aangepast. Wanneer documenten die op gekleurd papier zijn gedrukt, in kleur worden gescand, kan de achtergrond zwart worden.
Scannen 3 3 Druk op [Achtergr. verwijd.]. 4 Pas de densiteit van de achtergrond aan. – – – 5 Om de densiteit automatisch aan te passen, drukt u op [Auto]. Druk op [Licht] of [Donker] om de densiteit aan te passen. Om de standaardinstelling te selecteren, drukt u op [Standaard]. Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. Scherpte (Afb. aanpassen) Omtreklijnen, zoals de randen van tekst, kunnen worden benadrukt bij het scannen.
Scannen 3 3 Druk op [Scherpte]. 4 Pas de scherpte aan. 5 Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. Kader wissen (Wissen) Een gebied rond de rand van het document kan worden gewist. U kunt afzonderlijke gebieden met een breedte tussen 1/16 en 2 inch (0,1 en 50 mm) opgeven voor de linker- en rechterzijde en voor de bovenkant en onderkant.
Scannen 3 3 Druk op [Kader wissen]. 4 Selecteer de breedte van het gebied dat moet worden gewist. – – – 5 Om een kader te wissen, drukt u op [Ja]. Om dezelfde breedte aan alle zijden te wissen, drukt u op [Kader] en geeft u vervolgens een waarde op. Om verschillende breedten op te geven voor boven, links, rechts en onder, drukt u op de knop voor de gewenste locatie en geeft u vervolgens een waarde op. Om het wissen van een kader te annuleren, drukt u op [Geen].
Scannen 3 2 Opmerking Geef het formaat van de opengespreide pagina op als het scanformaat. Als een breedte die rond het document moet worden gewist, is opgegeven met "Kader wissen" met de functie "Boek kopie", worden dezelfde toepassingen ook toegepast op het scherm Kader wissen (weergegeven vanaf het scherm Wissen). 3-48 1 Druk op [Scaninstellingen] in het scherm van de fax/scanfunctie. 2 Druk op [Boek scannen]. 3 Druk op [Boek kopie]. 4 Geef de instellingen op voor de functie "Boek kopie".
Scannen 3 – 5 Als "Separeren", "Voor + Rugblad" of "Voorblad" is geselecteerd, drukt u op [Inbindpositie] en selecteer de inbindpositie. Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in de volgende 2 schermen die worden weergegeven. Scanformaat (Toepassing) Selecteer het formaat van het papier dat moet worden gescand. De volgende Scanformaat-instellingen zijn beschikbaar. Instelling Omschrijving Auto Selecteer deze instelling om het formaat van de eerste pagina in het geplaatste document te detecteren.
Scannen 3 3 Druk op [Scanformaat]. 4 Selecteer het formaat en de richting. – – – 3-50 Selecteer de richting en het formaat van het papier dat moet worden gescand. Wanneer u op [Aangepast formaat] drukt, wordt het scherm Aangepast formaat weergegeven. Gebruik de cijfertoetsen om het formaat in te voeren en druk vervolgens op [OK]. De waarden kunnen worden opgegeven in stappen van 0,1 mm.
Scannen 3 – 5 Wanneer u op [Fotoformaat] drukt, wordt het scherm Fotoformaat weergegeven. Selecteer de richting en het formaat van de foto die moet worden gescand en druk vervolgens op [OK]. Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in de volgende 2 schermen die worden weergegeven. Annotatie (Toepassing) Eerder opgegeven tekst, een nummer of de datum/tijd kan worden toegevoegd aan een document wanneer het wordt gescand en in een gebruikersbox wordt opgeslagen.
Scannen 3 3-52 3 Druk op [Stempel/compositie]. 4 Druk op [Datum/tijd]. 5 Om de datum en tijd op te geven, drukt u op [Ja] en geeft u vervolgens de datum- en tijdinstellingen op.
Scannen 3 – Wanneer u op [Tekstkleur] drukt, wordt een scherm weergegeven voor het opgeven van de kleur. Druk op de knop voor de gewenste kleur en druk vervolgens op [OK]. – Wanneer u op [Tekstformaat] drukt, wordt een scherm weergegeven voor het opgeven van het tekstformaat. Druk op de knop voor het gewenste formaat en druk vervolgens op [OK]. – Wanneer u op [Afdrukpositie] drukt, wordt een scherm weergegeven voor het opgeven van de afdrukpositie.
Scannen 3 – 6 De positie kan worden aangepast tussen 0,1 en 50 mm naar links/rechts en omhoog/omlaag. Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in de volgende 3 schermen die worden weergegeven. Paginanummer (Toepassing) De paginanummers kunnen aan alle pagina's van het document worden toegevoegd. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. 3-54 Parameter Omschrijving Startpaginanummer Geef het startpaginanummer op. Starthoofdstuknummer Geef het starthoofdstuknummer op.
Scannen 3 3 Druk op [Stempel/compositie]. 4 Druk op [Paginanummer]. 5 Druk op [Ja] om paginanummers op te geven en geef vervolgens de instellingen voor de paginanummers op.
Scannen 3 – Wanneer u op [Tekstkleur] drukt, wordt een scherm weergegeven voor het opgeven van de kleur. Druk op de knop voor de gewenste kleur en druk vervolgens op [OK]. – Wanneer u op [Tekstformaat] drukt, wordt een scherm weergegeven voor het opgeven van het tekstformaat. Druk op de knop voor het gewenste formaat en druk vervolgens op [OK]. – Wanneer u op [Afdrukpositie] drukt, wordt een scherm weergegeven voor het opgeven van de afdrukpositie.
Scannen 3 – 6 De positie kan worden aangepast tussen 0,1 en 50 mm naar links/rechts en omhoog/omlaag. Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in de volgende 3 schermen die worden weergegeven. Stempel (Toepassing) Vooraf ingesteld tekst, zoals "DRINGEND", kan worden toegevoegd aan alle pagina's van een document. 2 Opmerking Als "Bestandstype" is ingesteld op "PDF" of "Compact PDF", worden de stempels toegevoegd als afbeeldingen. Ze kunnen niet worden toegevoegd als tekst.
Scannen 3 3-58 3 Druk op [Stempel/compositie]. 4 Druk op [Stempel]. 5 Druk op [Ja] om een stempel op te geven en geef vervolgens de stempelinstellingen op.
Scannen 3 – Wanneer u op [Tekstkleur] drukt, wordt een scherm weergegeven voor het opgeven van de kleur. Druk op de knop voor de gewenste kleur en druk vervolgens op [OK]. – Wanneer u op [Tekstformaat] drukt, wordt een scherm weergegeven voor het opgeven van het tekstformaat. Druk op de knop voor het gewenste formaat en druk vervolgens op [OK]. – Wanneer u op [Afdrukpositie] drukt, wordt een scherm weergegeven voor het opgeven van de afdrukpositie.
Scannen 3 – 6 De positie kan worden aangepast tussen 0,1 en 50 mm naar links/rechts en omhoog/omlaag. Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in de volgende 3 schermen die worden weergegeven. Koptekst/voettekst (Toepassing) Kopteksten of voetteksten kunnen op alle pagina's worden ingevoegd. De inhoud van de koptekst/voettekst moet vooraf zijn geregistreerd in de beheerdersmodus.
Scannen 3 3 Druk op [Stempel/compositie]. 4 Druk op [Koptekst/voettekst]. 5 Druk op touch [Ja] om een koptekst/voettekst af te drukken en selecteer vervolgens het type koptekst/voettekst dat moet worden opgeroepen.
Scannen 3 6 Om de geselecteerde items te controleren of tijdelijk te wijzigen, drukt u op [Controle/Tijd. wijzigen]. Het scherm Controle/Tijdelijk wijzigen wordt weergegeven. 7 Druk op "Koptekstinstellingen" of "Voettekstinstellingen" en geef vervolgens de instellingen voor de koptekst/voettekst op.
Scannen 3 8 – Datum/tijd – Overige Definieer de instellingen voor de pagina's waarop moet worden afgedrukt, de tekstkleur en het tekstformaat.
Scannen 3 – Tekstformaat – Druk op [Reset] om de tijdelijk gewijzigde instellingen te annuleren. 9 Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. 10 Druk op [Sluit] en druk vervolgens opnieuw op [Sluit] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. Pagina afdrukken (Toepassing) De instellingen kunnen worden opgegeven om af te drukken tijdens het scannen. Er kunnen verschillende afdrukinstellingen worden opgegeven.
Scannen 3 3 Druk op [Pagina afdrukken]. 4 Druk op [Ja] om af te drukken tijdens het scannen en geef vervolgens de gewenste instellingen op. 5 Om de nietpositie te selecteren, drukt u op [Hoek] of [2 positie] en drukt u vervolgens op [Positie instel.].
Scannen 3 6 Druk op de knop voor de gewenste positie en druk vervolgens op [OK]. 7 Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in de volgende 2 schermen die worden weergegeven. Documentaam Geef de naam op van de scangegevens. Als er geen documentnaam is opgegeven, wordt de naam automatisch ingesteld op basis van de volgende informatie. Als voorbeeld wordt de naam "SKMBT_C55006102315230" hieronder toegelicht.
Scannen 3 1 Druk op [Scaninstellingen] in het scherm van de fax/scanfunctie. 2 Druk op [Documentnaam]. 3 Gebruik het toetsenbord dat op het tiptoetsscherm verschijnt om de documentnaam in te voeren. – – – 4 De documentnaam kan maximaal 30 tekens bevatten. Om het registreren van de documentnaam te stoppen, drukt u op de toets [Reset]. Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst. Druk op [OK].
Scannen 3 Origineelinstellingen Geef het type document op dat moet worden geladen, zoals wanneer het gemengde paginaformaten bevat of in zigzag is gevouwen. Parameter Omschrijving Gemengd origineel Selecteer deze instelling wanneer documenten van verschillende formaten in de ADF (optioneel) worden geplaatst. De scansnelheid wordt verlaagd omdat het formaat van elke pagina wordt gedetecteerd voordat het wordt gescand.
Scannen 3 3 – Wanneer u op [Origineelrichting] drukt, wordt het scherm Origineel richting weergegeven. Druk op de knop voor de gewenste richting en druk vervolgens op [OK]. – Wanneer u op [Inbindpositie] drukt, wordt het scherm Inbindpositie weergegeven. Druk op de knop voor de inbindpositie en druk vervolgens op [OK]. – Om de instelling "Ontvlekken" toe te passen, drukt u op [Ontvlekken] om de optie te selecteren.
Scannen 3 E-mailinst. Wanneer gegevens worden verzonden, kan ook een e-mailbericht met de documentnaam naar het opgegeven e-mailadres worden verzonden. ! Detail De informatie die is opgegeven als de documentnaam, wordt gebruikt met de bewerkingen Scan naar FTP en Scan naar SMB.
Scannen 3 URL-notificatie-adresinstelling Geef het e-mailadres waarnaar de meldingen over voltooide opdrachten moeten worden verzonden. ! Detail De bestemmingen die kunnen worden opgegeven voor "URL-notificatie adresinstelling" omvatten FTP-servers, SMB-servers of gebruikersboxen. Deze functie werkt niet tijdens de e-mailverzendingen, zelfs als een instelling is opgegeven. 1 Druk op [Comm. instelling] in het scherm van de fax/scanfunctie. 2 Druk op [URL-notificatie-adresinstelling].
Scannen 3 E-mailcodering U kunt een instelling opgeven voor deze parameter wanneer "S/MIME Communicatie-instellingen" is ingesteld op "AAN". Selecteer of de e-mailberichten die worden verzonden al dan niet moeten worden gecodeerd. ! Detail Meer details over de parameter "S/MIME Communicatie-instellingen" vindt u onder "S/MIME communicatie-instelling" op pagina 5-65. 3-72 1 Druk op [Comm. instelling] in het scherm van de fax/scanfunctie. 2 Druk op [E-mailcodering].
Scannen 3 Digitale handtekening Deze parameter verschijnt wanneer "S/MIME communicatie-instellingen" is ingesteld op "AAN". Selecteer of er al dan niet een digitale handtekening moet worden toegevoegd aan de e-mailberichten die worden verzonden. ! Detail Meer details over de parameter "S/MIME Communicatie-instellingen" vindt u onder "S/MIME communicatie-instelling" op pagina 5-65.
Scannen 3 3.8 De instellingen controleren De instellingen controleren Druk op [Functie controle] in het subweergavegebied om de lijst met bestemmingen weer te geven. In dit gebied kunnen de geselecteerde instellingen worden gecontroleerd. Om een bestemming te wijzigen, selecteert u deze in dit gebied. De instellingen kunnen met de volgende opties worden gecontroleerd en gewijzigd.
Scannen 3 3 Druk op [Functiecontrole]. Het scherm Gedetailleerde instellingen opdracht controleren wordt weergegeven. 4 Kies de toets voor de instelling die moet word gewijzigd en controleer of wijzig vervolgens de instelling. – 5 Als een instelling is gewijzigd, wordt de gewijzigde instelling naar het einde van de lijst verplaatst. Druk op [Sluit] nadat u de instellingen hebt gecontroleerd.
Scannen 3 Onnodige bestemmingen verwijderen De geselecteerde bestemming kan worden verwijderd. 1 Druk op [Functie controle] in het scherm van de fax/scanfunctie. Het scherm Controleer opdracht wordt weergegeven. 2 Selecteer de te verwijderen bestemming in de lijst geregistreerde verzendontvangers. 3 Druk op [Verwijderen]. De bestemming wordt verwijderd.
Scannen 3.9 3 Het logboek van de scanverzending controleren De lijst van scanverzendopdrachten kunnen worden weergegeven via het bedieningspaneel van de machine. De huidige opdrachten weergeven 1 Druk op het bedieningspaneel op de knop [Fax/Scan]. 2 Druk op [Opdr. lijst] op het tiptoetsscherm. 3 Druk op [Opdrachtdetails] en druk vervolgens op [TX]. De lijst Huidige opdrachten verschijnt op het tabblad Verzenden.
Scannen 3 De lijst Opdrachthistorie weergeven 1 Druk op het bedieningspaneel op de knop [Fax/Scan]. 2 Druk op [Opdr. lijst] op het tiptoetsscherm. 3 Druk op [Opdrachtdetails] en druk vervolgens op [TX]. 4 Druk op [Opdr. hist.]. De lijst Opdrachthistorie verschijnt op het tabblad Verzenden. 5 Druk op de knop voor de gewenste lijst. – Verw.
Scannen 3 Inhoud van de opdrachtlijsten De volgende informatie wordt weergegeven in de opdrachtlijsten. Item Omschrijving Nee. Het identificatienummer van de opdracht dat wordt toegewezen wanneer de opdracht in wachtrij wordt geplaatst. Adrestype Toont het bestemmingstype (E-mail, FTP, PC (SMB) of TWAIN). Status (alleen de lijst Huidige opdrachten) Toont de status van de opdracht (Overdragen, wachten). Bestemming Toont de naam van de ontvanger.
3 3-80 Scannen CS250/CS240/CS231
4 De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4 De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4.1 De instellingen kunnen worden opgegeven via de functie Hulpprogramma Via de functie Hulpprogramma kunt u verschillende basisinstellingen en geavanceerde parameters opgeven voor het gebruik van deze machine. In dit hoofdstuk worden de procedures beschreven voor het instellen van de parameters van de functie Hulpprogramma voor de scanfuncties en de schermen.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4.2 Schermen Weergave-instelling Het scherm Sneltoets bestemming maken weergeven 1 Druk op toets [Hulpprogramma]. 2 Druk op [1 Adres/gebruikersbox]. – 3 4-4 U kunt een item ook selecteren door het nummer dat naast de gewenste knop staat in te drukken op de cijfertoetsen. Druk voor [1 Adres/gebruikersbox] en druk op toets [1] van de cijfertoetsen. Druk op [1 Scan/Faxadres registreren].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Het scherm Sneltoets bestemming maken wordt weergegeven. 2 Opmerking Om het opgeven van instellingen in de functie Hulpprogramma te stoppen, drukt u op de toets [Hulpprogramma]. Sluit anders de functie Hulpprogramma door in elk scherm te drukken op [Sluit] tot het scherm voor de kopie-, fax/scan- of boxfunctie verschijnt. Het scherm Gebruikersinstellingen weergeven 1 Druk op toets [Hulpprogramma]. 2 Druk op [2 Gebruikersinstellingen].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Het scherm Gebruikersinstellingen wordt weergegeven. 2 Opmerking Om het opgeven van instellingen in de functie Hulpprogramma te stoppen, drukt u op de toets [Hulpprogramma]. Sluit anders de functie Hulpprogramma door in elk scherm te drukken op [Sluit] tot het scherm voor de kopie-, fax/scan- of boxfunctie verschijnt. Het scherm Beheerderinstellingen weergeven 1 Druk op toets [Hulpprogramma]. 2 Druk op [3 Beheerderinstelling].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 3 4 Voer het wachtwoord in en druk op [OK]. – Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst. Het scherm Beheerderinstelling wordt weergegeven. 2 Opmerking Om het opgeven van instellingen in de functie Hulpprogramma te stoppen, drukt u op de toets [Hulpprogramma]. Sluit anders de functie Hulpprogramma door in elk scherm te drukken op [Sluit] tot het scherm voor de kopie-, fax/scan- of boxfunctie verschijnt.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4.3 Een adresboekbestemming registreren Er kunnen maximaal 2.000 bestemmingen worden geregistreerd. E-mailbestemming U kunt de volgende instellingen opgeven voor de e-mailbestemming die moet worden geregistreerd. Parameter Omschrijving Nr. Voer het registratienummer (tussen 1 en 2000) in voor de adresboekbestemming. Wanneer het scherm verschijnt, is het weergegeven nummer het laagste beschikbare nummer.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Om het registratienummer op te geven, drukt u [Nr.] gebruikt u vervolgens de cijfertoetsen om het nummer in te voeren. 5 Druk op [Naam] en typ vervolgens de registratienaam met behulp van het toetsenbord dat op het scherm verschijnt. – 4 Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst. 6 Druk op [OK]. 7 Druk op [Index] en selecteer vervolgens de indextekens. 8 Druk op [OK].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Gebruikersbox U kunt de volgende instellingen opgeven voor de gebruikersboxbestemming die moet worden geregistreerd. Parameter Omschrijving Nr. Voer het registratienummer (tussen 1 en 2000) in voor de adresboekbestemming. Wanneer het scherm verschijnt, is het weergegeven nummer het laagste beschikbare nummer. Naam Voer een naam in van maximum 24 tekens voor de geregistreerde bestemming. Index Selecteer de indextekens.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 5 4 Druk op [Naam] en typ vervolgens de registratienaam met behulp van het toetsenbord dat op het scherm verschijnt. – Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst. 6 Druk op [OK]. 7 Druk op [Index] en selecteer vervolgens de indextekens. 8 Druk op [OK]. 9 Druk op [Gebruikersbox] en selecteer vervolgens een gebruikersbox.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 PC (SMB) U kunt de volgende instellingen opgeven voor de SMB-bestemming die moet worden geregistreerd. Parameter Omschrijving Nr. Voer het registratienummer (tussen 1 en 2000) in voor de adresboekbestemming. Wanneer het scherm verschijnt, is het weergegeven nummer het laagste beschikbare nummer. Name Voer een naam in van maximum 24 tekens voor de geregistreerde bestemming. Index Selecteer de indextekens.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 5 4 Druk op [Naam] en typ vervolgens de registratienaam met behulp van het toetsenbord dat op het scherm verschijnt. – Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst. 6 Druk op [OK]. 7 Druk op [Index] en selecteer vervolgens de indextekens. 8 Druk op [OK]. 9 Druk op [Gebruikers-ID] en typ vervolgens de gebruikers-ID met behulp van het toetsenbord dat op het scherm verschijnt. 10 Druk op [OK].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 15 Druk op [OK]. 16 Druk op [Bestandspad] en typ vervolgens het bestandpad met de hulp van het toetsenbord dat verschijnt. – 17 Om de inhoud van gedeelde mappen te controleren, drukt u op [Referentie]. Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. De SMB-bestemming wordt geregistreerd.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 1 Druk op [1 Scan/Faxadres registreren (Adresboek)] in het scherm Sneltoets bestemming maken. – 2 4 Raadpleeg "Het scherm Sneltoets bestemming maken weergeven" op pagina 4-4 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Sneltoets bestemming maken. Druk op [5 FTP]. Het scherm FTP wordt weergegeven. 3 Druk op [Nieuw]. Het scherm Nieuw wordt weergegeven. 4 Om het registratienummer op te geven, drukt u [Nr.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 7 Druk op [Index] en selecteer vervolgens de indextekens. 8 Druk op [OK]. 9 Druk op [Hostadres] en typ vervolgens het IP-adres of de hostnaam. – – – – – Om een hostnaam in te voeren, drukt u op [Hostnaam invoer] is geselecteerd en typt u vervolgens de hostnaam met behulp van het toetsenbord dat op het scherm verschijnt. Om een IP-adres in te voeren, drukt u op [IPv4-adresinvoer] of [IPv6-adresinvoer].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 16 Druk op [Wachtwoord] en typ vervolgens het wachtwoord met behulp van het toetsenbord dat op het scherm verschijnt. 17 Druk op [OK]. 18 Geef, indien nodig, de instellingen op voor "anoniem", "PASV modus", "Proxy" en "Poortnummer". – – 19 Druk op de toets [C] (wissen) om de huidige waarde te wissen en gebruik vervolgens de cijfertoetsen om het poortnummer op te geven.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4.4 Een groepsbestemming registreren Een groepsbestemming kan worden geregistreerd. ! Detail U kunt tot 100 groepen registreren en er kunnen tot 500 bestemmingen in één groep worden geregistreerd. 1 Druk op [2 Groep registreren] in het scherm Sneltoets bestemming maken. – Raadpleeg "Het scherm Sneltoets bestemming maken weergeven" op pagina 4-4 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Sneltoets bestemming maken.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 6 Selecteer een bestemmingstype en selecteer vervolgens de bestemming die moet worden geregistreerd. 7 Druk op [OK]. 8 Druk op [Sluit]. 9 Druk op [OK]. 4 De groepsbestemming wordt geregistreerd. ! Detail Om een geregistreerde bestemming te controleren, selecteert u de bestemming en drukt u vervolgens op [Opdrachtinstellingen controleren].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4.5 De e-mailinstellingen opgeven Het onderwerp en de inhoud van e-mailberichten kunnen worden geregistreerd. Onderwerp U kunt maximaal 10 e-mailonderwerpen registreren. Tijdens het verzenden kan een geregistreerd onderwerp worden geselecteerd. 1 Druk op [3 E-mailinst.] in het scherm Sneltoets bestemming maken.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 ! Detail Om een geregistreerd onderwerp te controleren, selecteert u de bestemming en drukt u vervolgens op [Opdrachtinstellingen controleren]. Om een geregistreerd onderwerp te wijzigen, selecteert u het onderwerp en drukt u vervolgens op [Bewerken]. Om een geregistreerd onderwerp te verwijderen, selecteert u het onderwerp en drukt u vervolgens op [Verwdr.].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 3 Druk op [Nieuw]. Het scherm Nieuw wordt weergegeven. 4 Druk op [Tekst] en typ vervolgens de registratietekst met behulp van het toetsenbord dat op het scherm verschijnt. – – 5 Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst. U kunt maximaal 256 tekens invoeren. Druk op [OK]. De e-mailtekst is geregistreerd.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4.6 4 Toegang tot de bestemmingen beperken Toegang tot de bestemmingen beperken U kunt beperkingen opleggen voor bestemmingen die voor elke gebruiker die ze gebruikt verschijnen, bijvoorbeeld wanneer de gebruikersauthenticatie-instellingen worden toegepast. Hierdoor kan een groep en een niveau worden opgegeven voor de adresboekbestemmingen en instellingen die moeten worden opgegeven voor het toepassen van beperkingen op geregistreerde bestemmingen.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 6 Selecteer het bestemmingstype. Als voorbeeld beschrijft de volgende procedure de manier waarop u instellingen kunt opgeven voor een adresboekbestemming. 4-24 7 Selecteer de bestemming waarvoor het niveau of de groep moet worden opgegeven. 8 Om een groep op te geven, drukt u op [Groep toepassen]. Om een niveau op te geven, drukt u op [Niveau toepassen].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 9 4 Selecteer de groep of het niveau. – Voor een groep – Voor een niveau 10 Druk op [OK]. 11 Druk op [Sluit] en druk vervolgens opnieuw op [Sluit] in het volgende scherm dat wordt weergegeven.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4.7 Het scherm voor de Fax/scanfunctie aanpassen Standaard tab U kunt het standaardscherm opgeven voor de fax/scanfunctie. (De standaardinstelling is "Adresboek".) 1 Druk op [2 Aangepaste weergave inst.] in het scherm Gebruikersinstellingen. – Raadpleeg "Het scherm Gebruikersinstellingen weergeven" op pagina 4-5 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Gebruikersinstellingen. 2 Druk op [2 Scan/fax instellingen].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 3 4 Druk op [Standaard programma]. De lijst met beschikbare pagina's wordt weergegeven. 4 Druk op 5 Druk op [OK]. en tot de knop voor de gewenste pagina wordt weergegeven. Adresboek standaard index Selecteer de indextekens die standaard verschijnen op het tabblad Adresboek. (De standaardinstelling is "Hoofd".) 1 Druk op [2 Aangepaste weergave inst.] in het scherm Gebruikersinstellingen.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4 Druk op de knop voor de gewenste instelling. 5 Druk op [OK]. Sneltoets Vanaf de schermen Scaninstellingen, Origineelinstellingen of Communicatie-instellingen kunt u twee sneltoetsen programmeren met functies die onderaan op het scherm worden weergegeven. 1 Druk op [2 Aangepaste weergave inst.] in het scherm Gebruikersinstellingen. – 2 Druk op [2 Scan/fax instellingen]. 3 Druk op [Sneltoets 1] of [Sneltoets 2].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Druk op [AAN] en druk vervolgens op de knop voor de gewenste instelling. 5 Druk op [OK]. 4 Standaard adresboek Selecteer of u de index of de bestemmingstypen als standaard wilt weergegeven in het scherm Adresboek. 1 Druk op [2 Aangepaste weergave inst.] in het scherm Gebruikersinstellingen. – Raadpleeg "Het scherm Gebruikersinstellingen weergeven" op pagina 4-5 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Gebruikersinstellingen.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4.8 Scan/fax instellingen JPEG compressieniveau Selecteer de compressiemethode voor het opslaan van gegevens in JPEG-indeling. Instelling Omschrijving Hoge kwaliteit Het gegevensformaat wordt groter, maar de gegevens zullen een hoge kwaliteit hebben. Standaard (standaard) Zowel het gegevensformaat als de afbeeldingskwaliteit zullen tussen "Hoge kwaliteit" en "Hoge compressie" liggen.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Zwart compressie niveau Selecteer de compressiemethode voor het opslaan van zwart-witgegevens. Instelling Omschrijving MH Het gegevensformaat wordt groter. MMR (standaard) Het gegevensformaat wordt kleiner. 1 Druk op [4 Scan/fax instellingen]. – Raadpleeg "Het scherm Gebruikersinstellingen weergeven" op pagina 4-5 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Gebruikersinstellingen. 2 Druk op [Zwart compressie niveau].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 TWAIN vergrendeltijd Geef de duur op tot de bewerkingen van de machine worden ontgrendeld tijdens het scannen (behalve bij PUSH scannen). (De standaardinstelling is 120 seconden.) 1 Druk op [4 Scan/fax instellingen]. – Raadpleeg "Het scherm Gebruikersinstellingen weergeven" op pagina 4-5 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Gebruikersinstellingen. 2 Druk op [TWAIN vergrendelingstijd].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Standaard scan/fax instellingen Geef de standaardinstellingen op (instellingen die worden geselecteerd wanneer op de toets [Reset] wordt gedrukt) voor het scherm van de fax/scanfunctie. 1 Druk op [4 Scan/fax instellingen]. – Raadpleeg "Het scherm Gebruikersinstellingen weergeven" op pagina 4-5 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Gebruikersinstellingen. 2 Druk op de toets [Standaard scan/faxinstel.].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Compact PDF-compressieniveau Selecteer de compressiemethode voor het opslaan van gegevens in compact PDF-indeling. Instelling Omschrijving Hoge kwaliteit Het gegevensformaat wordt groter en de gegevens zullen een hoge kwaliteit hebben. Standaard (standaard) Zowel het gegevensformaat als de afbeeldingskwaliteit zullen tussen "Hoge kwaliteit" en "Hoge compressie" liggen.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4.9 4 Instellingen koptekst/voettekst Geef instellingen voor de koptekst/voettekst die moet worden ingevoegd op alle pagina's. De hier opgegeven kopteksten/voetteksten kunnen worden gebruikt bij het faxen/scannen of afdrukken. ! Detail Wanneer kopteksten/voetteksten zijn geregistreerd, is de optie [Koptekst/voettekst] beschikbaar in de schermen voor het opgeven van de scan- en afdrukinstellingen.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4-36 3 Druk op [1 Instellingen koptekst/voettekst]. 4 Druk op [Nieuw]. 5 Geef de naam op van de koptekst/voettekst die moet worden geregistreerd. Druk op [Naam].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 6 Voer de naam in en druk vervolgens op [OK]. 7 Geef de instellingen op voor de koptekst/voettekst. Druk op [Koptekstinstellingen] of [Voettekstinstellingen] en geef vervolgens de instellingen op voor de koptekst/voettekst.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 8 – Datum/tijd – Overige Definieer de instellingen voor de pagina's waarop moet worden afgedrukt, de tekstkleur en het tekstformaat.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 9 – Tekstformaat – Om de registratie te annuleren, drukt u op [Annuleren] om terug te keren naar het scherm Instellingen koptekst/voettekst. 4 Druk op [OK].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Kopteksten/voetteksten verwijderen 1 Druk op [1 Systeeminst.] in het scherm Beheerderinstelling. – 4-40 Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling. 2 Druk op [Doorst 3 Druk op [1 Instellingen koptekst/voettekst]. ] en vervolgens op [2 Stempelinstellingen].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4 Druk op de knop voor de koptekst/voettekst die moet worden verwijderd en druk vervolgens op [Verwijderen]. 5 Controleer het bericht, druk op [Ja] om de koptekst/voettekst te verwijderen en druk daarna op [OK].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4.10 Geregistreerde bestemmingslijsten afdrukken De geregistreerde bestemmingen, titels en tekst kunnen worden afgedrukt als lijsten. U kunt de volgende lijsten afdrukken. Item Omschrijving Adresboeklijst Druk de informatie af voor maximaal 100 bestemmingen voor het geselecteerde bestemmingstype. Groepslijst Drukt de informatie af voor maximaal 20 groepsbestemmingen.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 3 Druk op [1 Adresboeklijst]. 4 Geef de instellingen op en druk vervolgens op [Printen]. – 4 Om het afdrukken te annuleren, drukt u op [Annuleren]. Groepslijst Drukt de informatie af voor maximaal 20 groepsbestemmingen. U kunt instellingen voor het volgende opgeven voordat u afdrukt. Parameter Omschrijving Startnummer afdrukken Gebruik de cijfertoetsen om het bestemmingsnummer waar het afdrukken wordt gestart, in te voeren.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 1 Druk op [3 Adres/gebruikersbox] in het scherm Beheerderinstelling. 2 Druk op [3 Adresregistratielijst] in het scherm Adres/gebruikersbox. 3 Druk op [2 Groepslijst]. 4 Geef de instellingen op en druk vervolgens op [Printen]. – 4-44 Om het afdrukken te annuleren, drukt u op [Annuleren].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Programmalijst Drukt de informatie af voor maximaal 50 bestemmingen voor het geselecteerde scan/faxprogrammanummer en bestemmingstype. U kunt instellingen voor het volgende opgeven voordat u afdrukt. Parameter Omschrijving Startnummer afdrukken Gebruik de cijfertoetsen om het bestemmingsnummer waar het afdrukken wordt gestart, in te voeren. Aantal bestemmingen Gebruik de cijfertoetsen om het aantal af te drukken bestemmingen in te voeren.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4 Geef de instellingen op en druk vervolgens op [Printen]. – 4-46 Om het afdrukken te annuleren, drukt u op [Annuleren].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 E-mailonderw./tekstlijst Drukt de onderwerpen en inhoud af van de geregistreerde e-mailberichten. 2 Opmerking Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling. 1 Druk op [3 Adres/gebruikersbox] in het scherm Beheerderinstelling. 2 Druk op [3 Adresregistratielijst] in het scherm Adres/gebruikersbox. 3 Druk op [4 E-mailonderw./tekstlijst].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 4.11 Open API-instellingen Selecteer of de interface al dan niet open is voor software met een functie voor communicatie met de machine. De instellingen voor "Toegang instelling", "Poortnummer", "SSL" en "Authenticatie" voor Open API kunnen worden gewijzigd. Toegang instelling Selecteer of de toegang moet worden toegestaan voor andere systemen die Open API gebruiken. (De standaardinstelling is "Toestaan".
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 Poortnummer Geef het poortnummer op dat door andere systemen wordt gebruikt voor toegang tot OpenAPI. Het standaard poortnummer is 50001 en het standaard SSL-poortnummer is 50003.) 2 Opmerking Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling. Om een poortnummer op te geven voor SSL-communicatie, moet u eerst een certificaat installeren vanaf Web Connection.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 – 5 Als een waarde buiten het toegelaten bereik is opgegeven, verschijnt het bericht "Invoerfout". Voer een waarde binnen het toegelaten bereik in. Wanneer SSL-instellingen zijn opgegeven Druk op [OK]. Het poortnummer dat door andere systemen wordt gebruikt voor toegang tot OpenAPI wordt opgegeven. SSL Selecteer of de codering met SSL-toegang moet worden toegestaan voor toegang door andere systemen die Open API gebruiken.
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 3 Druk op [SSL] in het scherm Open API-instellingen. 4 Druk op de knop voor de gewenste instelling. 4 De SSL-codering wordt in- of uitgeschakeld. Authenticatie Selecteer of de gebruikersauthenticatie moet worden toegestaan voor toegang door andere systemen die Open API gebruiken. Als authenticatie wordt gebruikt, kunnen de aanmeldingsnaam en het wachtwoord worden opgegeven. (De standaardinstelling is "UIT".
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 4 3 Druk op [Authenticatie] in het scherm Open API-instellingen. Het scherm Authenticatie wordt weergegeven. 4 Druk op de knop voor de gewenste authenticatie-instelling. – – Als "AAN" is geselecteerd, ga dan verder naar stap 5 om de aanmeldingsnaam en het wachtwoord op te geven. Als "UIT" is geselecteerd, ga dan verder met stap 9. 5 Druk op [Loginnaam]. 6 Typ de aanmeldingsnaam (tot 8 tekens) en druk vervolgens op [OK].
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven 9 4 Druk op [OK]. De authenticatie voor het gebruik van Open API is ingesteld.
4 4-54 De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven CS250/CS240/CS231
5 Netwerkinstellingen
Netwerkinstellingen 5 5 Netwerkinstellingen 5.1 Beschikbare parameters netwerkinstellingen De parameters voor Netwerkinstellingen worden opgegeven vanaf het scherm Beheerderinstellingen. Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling. De volgende parameters zijn beschikbaar vanaf het scherm Netwerkinstellingen.
Netwerkinstellingen 5 5.2 Netwerkinstellingen met externe serverauthenticatie Om een externe server te gebruiken om een gebruikersauthenticatie uit te voeren, moeten verschillende instellingen worden opgegeven volgens de server die moet worden gebruikt. Geef de instellingen op volgens de onderstaande procedures. Geef de instellingen op voor de externe serverauthenticatie volgens de netwerkomgeving die wordt gebruikt.
Netwerkinstellingen 1 Het scherm Beheerderinstelling weergeven. – 2 Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling. Druk op [Netwerkinstelling], [TCP/IP instellingen], [IP instelling] en geef vervolgens de instelling op voor het volgende. – – – – 3 5 IP-adres Subnet Mask Standaard Gateway Raadpleeg "TCP/IP-instellingen" op pagina 5-13 voor meer informatie over de TCP/IP-instellingen.
Netwerkinstellingen 5 4 Druk op [Netwerkinstelling], [TCP/IP-inst.], [DNS-domein] en geef vervolgens de instelling op voor het volgende: – 5 Druk op [Netwerkinstelling], [TCP/IP-inst.], [DNS serverinstellingen] en geef vervolgens de instelling op voor het volgende: – – – – 6 Voorkeur DNS server Secundaire DNS-server 1 Secundaire DNS-server 2 Geef een DNS-server op dit gekoppeld is aan Active Directory.
Netwerkinstellingen – 7 Geef de standaard domeinnaam op. Druk op [Beheerderinstelling], [Gebruikersauthenticatie/Gebruikersregistratie], [Gebruikersauthenticatie] en geef vervolgens de instellingen op voor het volgende. – – 8 5 Stel "Gebruikersauthenticatie" in op "External Server Authentication". Raadpleeg de handleiding – Kopieerbewerkingen voor meer informatie over het instellen van de gebruikersauthenticatie en de gebruikersregistratie. Druk op [Beheerderinstelling], [1 Systeeminst.
Netwerkinstellingen 5 NTLM v1 en NTLM v2 gebruiken Voordat u de bewerking uitvoert, moet u controleren of de volgende informatie beschikbaar is. Beheerderwachtwoord (vereist) Standaard domeinnaam (verplicht) Lijst van de gebruikers voor authenticatie (verplicht) ! Detail Gebruik geen """ of "+" in het wachtwoord voor de externe server. Neem contact op met de netwerkbeheerder voor meer informatie over de gebruiksvoorwaarden van de externe server.
Netwerkinstellingen 3 5 Druk op [Beheerderinstelling], [Gebruikersauthenticatie/Gebruikersregistratie], [Gebruikersauthenticatie] en geef vervolgens de instellingen op voor het volgende: – – – Raadpleeg de handleiding – Kopieerbewerkingen voor meer informatie over het instellen van de gebruikersauthenticatie en de gebruikersregistratie. Stel "Gebruikersauthenticatie" in op "External Server Authentication".
Netwerkinstellingen 5 – 3 Druk op [Beheerderinstelling], [Gebruikersauthenticatie/Gebruikersregistratie], [Gebruikersauthenticatie] en geef vervolgens de instellingen op voor het volgende: – – – 5-10 Geef de tree-naam en de contextnaam op voor de NDS-server. Raadpleeg de handleiding – Kopieerbewerkingen voor meer informatie over het instellen van de gebruikersauthenticatie en de gebruikersregistratie. Stel "Gebruikersauthenticatie" in op "External Server Authentication".
Netwerkinstellingen 5 LDAP gebruiken Voordat u de bewerking uitvoert, moet u controleren of de volgende informatie beschikbaar is. Beheerderwachtwoord (verplicht) LDAP-serveradres (verplicht) Zoekbasisinformatie (verplicht) Poortnummer (verplicht) Tijd time-out (verplicht) Authenticatiemethode (verplicht) Aanmeldingskenmerken (verplicht) Lijst van de gebruikers voor authenticatie (verplicht) 1 Het scherm Beheerderinstelling weergeven.
Netwerkinstellingen 5 3 Druk op [Beheerderinstelling], [Gebruikersauthenticatie/Gebruikersregistratie], [Gebruikersauthenticatie] en geef vervolgens de instellingen op voor het volgende: – – – 5-12 Raadpleeg de handleiding – Kopieerbewerkingen voor meer informatie over het instellen van de gebruikersauthenticatie en de gebruikersregistratie. Stel "Gebruikersauthenticatie" in op "External Server Authentication".
Netwerkinstellingen 5.3 5 TCP/IP-instellingen De instellingen kunnen worden opgegeven om deze machine in een TCP/IP-netwerkomgeving te gebruiken. 2 Let op Om alle wijzigingen toe te passen op de netwerkinstellingen, moet de machine worden uitgeschakeld en opnieuw ingeschakeld. Wanneer de machine wordt uitgeschakeld en opnieuw wordt ingeschakeld met de hoofdvoedingsschakelaar, moet u minstens 10 seconden wachten om de machine opnieuw in te schakelen, anders zal de machine mogelijk niet correct werken.
Netwerkinstellingen 5 3 Druk op [AAN]. De parameters van de TCP/IP-instellingen verschijnen. IP-instellingen Selecteer de methode voor het opgeven van het IP-adres van de machine of voer het adres direct in. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Instelmethode IP-adres Selecteer of een vast IP-adres rechtstreeks moet worden opgegeven (Directe invoer) of als het IP-adres automatisch moet worden opgehaald (Auto ophalen).
Netwerkinstellingen 5 – Als "Auto ophalen" is geselecteerd onder "Instelmethode IP-adres", selecteert u de methode voor het automatisch toewijzen van de instellingen en drukt u vervolgens op [OK]. 3 Druk op [OK]. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. DNS-host Geef de dynamische DNS-instellingen op.
Netwerkinstellingen 5 – 3 Druk op de toets [C] (wissen) om de ingevoerde DNS-hostnaam te wissen. Druk op [OK]. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. DNS-domein Geef de DNS-domeinnaam op. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren.
Netwerkinstellingen – 3 5 Druk op de toets [C] (wissen) om de ingevoerde domeinnaam te wissen. Druk op [OK]. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. DNS serverinstellingen Geef de DNS-servernaam op. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren.
Netwerkinstellingen 5 3 Om het serveradres in te voeren, selecteert u de server waarvan het adres moet worden ingevoerd en voert u vervolgens het adres in. – – 4 – – Gebruik de cijfertoetsen om het adres te typen. Om de ingevoerde nummers te corrigeren, drukt u op of om de cursor te verplaatsen naar het teken dat moet worden gewijzigd. Druk vervolgens op [Verwdr.] en typ het gewenste nummer. Druk op de toets [C] (wissen) om het ingevoerde adres te wissen. Met IPv4 – Met IPv6 Druk op [OK].
Netwerkinstellingen 5 RAW poortnummer Geef het nummer op van de RAW-poort die door de printer worden gebruikt. Door meerdere poorten te selecteren als printer, kunnen meerdere gegevens tegelijkertijd worden ontvangen. 2 Opmerking Wanneer een RAW-poort wordt gebruikt, stelt u "Spool printopdrachten op HDD voorafgaand aan RIP." in op "AAN". Als "UIT" is geselecteerd, kan er een time-out optreden. Meer details over "Spool printopdrachten op HDD voorafgaand aan RIP.
Netwerkinstellingen 5 IP toegang toestaan Geef het bereik op van de toegelaten toegang van IP-adressen. 2 Opmerking 0.0.0.0 kan niet worden opgenomen binnen een opgegeven bereik. Om het bereik van de adressen op te geven voor 192.168.1.20, geeft u het bereik op van "0.0.0.1" tot "192.168.1.20". U kunt maximaal vijf bereiken van toegestane IP-adressen opgeven. 1 Druk op [IP toegang toestaan] in het scherm TCP/IP instelling. 2 Om toegelaten toegang op te geven, drukt u op [Activeren].
Netwerkinstellingen 5 IP toegang weigeren Geef het bereik op van IP-adressen met geweigerde toegang 2 Opmerking 0.0.0.0 kan niet worden opgenomen binnen een opgegeven bereik. Om het bereik van de adressen op te geven voor 192.168.1.20, geeft u het bereik op van "0.0.0.1" tot "192.168.1.20". U kunt maximaal vijf bereiken van geweigerde IP-adressen opgeven. 1 Druk op [IP toegang weigeren] in het scherm TCP/IP instelling. 2 Om geweigerde toegang op te geven, drukt u op [Activeren].
Netwerkinstellingen 5 IPv6-instellingen Geef de instellingen op voor het gebruik van IPv6-adressen. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Auto IPv6-instellingen Druk op [AAN] om automatisch IPv6-adressen te verkrijgen. Algemeen adres Geef een instelling op wanneer "AAN" is geselecteerd onder "Auto IPv6-inst.". Geef de prefixlengte (tussen 1 en 128) en het algemene adres dat moet worden opgehaald, op.
Netwerkinstellingen – 4 5 Geef een instelling op nadat u op [Prefixlengte] hebt gedrukt Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen.
Netwerkinstellingen 5 3 Selecteer de groep waar de algoritmecombinatie zal worden opgeslagen en geef vervolgens de algoritmen op. 4 Druk op [Doorst ]. Het scherm IKE-instellingen 2/2 verschijnt. 5 Geef de gewenste instellingen op. – – 6 Om de instelling onder "Geldigheidsperiode toets" te wijzigen, drukt u op de toets [C] (wissen) en gebruikt u vervolgens de cijfertoetsen om de gewenste waarde in te voeren. Selecteer een groep onder "Diffie-Hellman-groep". Druk op [OK].
Netwerkinstellingen 1 Druk op [IPsec-instellingen] in het scherm TCP/IP-instelling. 2 Om de instellingen op te geven, drukt u op [AAN] en vervolgens op [IPsec SA-instellingen]. 5 Het scherm IPsec SA-instellingen wordt weergegeven. 3 Selecteer de groep waarin de algoritmecombinatie zal worden opgeslagen. Een scherm verschijnt waarin de groep kan worden geselecteerd. 4 Geef de algoritme-instellingen op.
Netwerkinstellingen 5 5 Druk op [OK]. De groep wordt opgeslagen en het scherm IPsec SA-instellingen wordt opnieuw weergegeven. 6 Selecteer de duur waarna de communicatie wordt verbroken nadat deze tot stand is gebracht. – 7 Om de instelling te wijzigen, drukt u op de toets [C] (wissen) en gebruikt u vervolgens de cijfertoetsen om de gewenste waarde in te voeren. Druk op [OK].
Netwerkinstellingen 1 Druk op [IPsec-instellingen] in het scherm TCP/IP-instelling. 2 Om de instellingen op te geven, drukt u op [AAN] en vervolgens op [Peer]. 5 Een scherm verschijnt waarin de peer kan worden geselecteerd. 3 Selecteer de groep die moet worden geprogrammeerd. Een scherm verschijnt waarin de groep kan worden geselecteerd. 4 Geef de gewenste instellingen op.
Netwerkinstellingen 5 5 Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. Het scherm IPsec-instellingen verschijnt opnieuw.
Netwerkinstellingen 5.4 5 NetWare instellingen De instellingen kunnen worden opgegeven om deze machine in een NetWare-netwerkomgeving te gebruiken. IPX-instelling Selecteer of IPX moet worden gebruikt. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Ethernet Frametype Selecteer het frametype dat in de communicatie moet worden gebruikt. 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling.
Netwerkinstellingen 5 NetWare-afdrukinstellingen NetWare-afdrukinstellingen kunnen worden opgegeven de status kan worden gecontroleerd. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving NetWare afdrukmodus Selecteer PServer of Nprinter/Rprinter wanneer de afdrukmodus moet worden gebruikt. Status De NetWare-status kan worden gecontroleerd. Als "PServer" is geselecteerd als de NetWare-afdrukmodus, geef dan de instellingen op voor het volgende.
Netwerkinstellingen 5 3 Druk op [2 NetWare-afdrukinstelling]. 4 Selecteer de NetWare-afdrukmodus en geef vervolgens de gewenste instellingen op. – – CS250/CS240/CS231 Als [PServer] is geselecteerd, geef dan de gewenste instellingen op en druk vervolgens op [OK]. Om een ander scherm weer te geven, drukt u op [ Achter] of [Doorst ].
Netwerkinstellingen 5 – 5 Druk op [Status] om de status te controleren. 6 Druk op 7 Druk op [Sluit]. 8 Druk op [OK]. 9 Druk op [Sluit]. – 5-32 Als [Nprinter/Rprinter] is geselecteerd, geef dan de gewenste instellingen op en druk vervolgens op [OK]. of tot de server waarvan de status moet worden gecontroleerd, wordt weergegeven.
Netwerkinstellingen 5 Gebruikersauthenticatieinstelling (NDS) U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Gebruikersauthenticatieinstelling (NDS) Wanneer "Gebruikersauthenticatie" is ingesteld op "External Server Authentication", selecteer dan of de NDS-authenticatie is toegestaan. 2 Opmerking Alleen over IPX is compatibel wanneer "Gebruikersauthenticatieinstelling (NDS)" is ingesteld o p "AAN". over IP is niet compatibel.
Netwerkinstellingen 5 5.5 http serverinstellingen Geef de http-serverinstellingen op voor deze machine, de instellingen voor Web Connection en de IPPinstellingen die door de printer van deze machine worden gebruikt. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Scherm http-serverinstellingen 1/4 Parameter Omschrijving http serverinstellingen Selecteer of de http-serverinstellingen moeten worden gebruikt.
Netwerkinstellingen 5 3 Geef de gewenste instellingen op. 4 Druk op [Doorst ]. Het scherm http-serverinstellingen 2/4 wordt weergegeven. 5 Geef de gewenste instellingen op. 6 Druk op [Doorst ]. Het scherm http-serverinstellingen 3/4 wordt weergegeven. 7 Geef de gewenste instellingen op. 8 Druk op [Doorst ]. Het scherm http-serverinstellingen 4/4 wordt weergegeven.
Netwerkinstellingen 5 9 Geef de gewenste instellingen op. 10 Druk op [OK]. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. De http-serverdetails worden opgegeven. Ondersteun bewerking Er wordt een antwoord gegeven dat aangeeft of elke bewerking al dan niet wordt ondersteund in de IPP-communicatie. UIT: reageert als niet ondersteund.
Netwerkinstellingen 5 Printerinformatie Geef de printerinformatie op. 1 Druk op [Printer informatie] in het scherm IPP instelling. Het scherm Printverwante info wordt weergegeven. 2 Druk op [Printernaam]. Het scherm Printernaam wordt weergegeven. 3 Typ de printernaam (tot 127 tekens). – 4 Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst. Druk op [OK]. De printernaam wordt opgegeven en het scherm Printverwante info wordt opnieuw weergegeven.
Netwerkinstellingen 5 6 Typ de printerlocatie (tot 127 tekens). 7 Druk op [OK]. De printerlocatie wordt opgegeven en het scherm Printverwante info wordt opnieuw weergegeven. 8 Druk op [Printer informatie]. Het scherm Printerinformatie wordt weergegeven. 9 Typ de printerinformatie (tot 127 tekens). 10 Druk op [OK]. De printerinformatie wordt opgegeven en het scherm Printverwante info wordt opnieuw weergegeven. 11 Om de URI van de printer te controleren, drukt u op [Printer URI].
Netwerkinstellingen 13 5 Druk op [Sluit]. – CS250/CS240/CS231 Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen.
Netwerkinstellingen 5 5.6 FTP-instellingen Geef de communicatie-instellingen op waar een FTP-server moet worden gebruikt. FTP TX-instellingen Geef de instellingen op voor het verzenden van scangegevens naar een FTP-server. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Proxyserveradres Geef het adres van de proxyserver op. Typ het adres in het formaat van een hostnaam, IPv4-adres of IPv6-adres. Proxyserver poortnummer Geef het poortnummer op voor de proxyserver.
Netwerkinstellingen – 5 5 Om het proxyserveradres op te geven drukt u op [Hostadres] en voert u vervolgens het adres in. Druk op [Doorst ]. Het scherm FTP TX 2/2 wordt weergegeven. 6 Geef de gewenste instellingen op. 7 Druk op [OK]. 8 Druk op [Sluit]. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen.
Netwerkinstellingen 5 FTP-serverinstellingen Selecteer of de machine al dan niet wordt gebruikt als een FTP-server. 0 Als een toepassing wordt gebruikt die een verbinding maakt met deze machine als een FTP-client van deze machine, moet "AAN" worden geselecteerd. 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling. – Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling.
Netwerkinstellingen 5.7 5 SMB-instellingen Geef de instellingen op voor het delen van printers en het verzenden van bestanden via een netwerk. Client-instellingen Selecteer of de SMB-verzending al dan niet wordt gebruikt door de client. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Gebruikersauthenticatie (NTLM) Selecteer of de NTLM-gebruikersauthenticatie moet worden uitgevoerd. NTLM-instelling Selecteer de NTLM-versie die moet worden gebruikt.
Netwerkinstellingen 5 Afdrukinstelling Selecteer of de SMB-poort moet worden gebruikt in de afdrukfunctie. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving NetBIOS naam Geef de NetBIOS-naam op met hoofdletters. Gebruik het toetsenbord dat op het tiptoetsscherm verschijnt om de NetBIOS-naam te typen (tot 15 tekens). Printservice naam Geef de afdrukservicenaam op met hoofdletters.
Netwerkinstellingen 5 WINS-instelling Wanneer een WINS-server wordt gebruikt, moet u instellingen opgeven, zoals het serveradres. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Instellingen auto ophalen Selecteer of de WINS-server automatisch al dan niet moeten worden opgehaald van de DHCP-server (Activeren of Uitschakelen). WINS-serveradres 1 en 2 Geef het IP-adres van de WINS-server op. Gebruik de cijfertoetsen om het adres te typen.
Netwerkinstellingen 5 6 Geef de gewenste instellingen op. 7 Druk op [OK]. 8 Druk op [Sluit]. – 5-46 Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen.
Netwerkinstellingen 5.8 5 LDAP-instellingen Geef de instellingen op voor het gebruik van een LDAP-server om informatie te zoeken en op te halen. 2 Let op Als de LDAP-serverinstellingen niet correct zijn ingesteld, kan er een storing optreden in het netwerk. Deze parameter moet worden opgegeven door de netwerkbeheerder. Activering LDAP Selecteer of er een verbinding moet worden gemaakt met de LDAP-server en de LDAP-functie wordt gebruikt.
Netwerkinstellingen 5 Instellen LDAP LDAP-servers registreren en authenticatie-instellingen opgeven. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Instelling LDAP-scherm 1/6 Parameter Omschrijving LDAP-servernaam Voer de naam in van de LDAP-server die moet worden geregistreerd. Gebruik het toetsenbord dat op het tiptoetsscherm verschijnt om de servernaam te typen (tot 32 tekens). Max.
Netwerkinstellingen 5 Instelling LDAP-scherm 5/6 Parameter Omschrijving Serverauthenticatiemethode selecteren Selecteer de methode die wordt gebruikt met de gebruikersauthenticatie. Ingestelde waarde gebruiken: de authenticatie wordt uitgevoerd met de instellingen die zijn opgegeven in het scherm Instelling LDAP 6/6. Gebruikersauth.
Netwerkinstellingen 5 4 Druk op de knop die moet worden geprogrammeerd en waar de instellingen moeten worden opgegeven voor de LDAP-server. Het scherm Instelling LDAP 1/6 wordt weergegeven. 5 Geef de gewenste instellingen op. – – – 6 Om de standaard zoekvoorwaarden op te geven in een geavanceerde zoekopdracht, drukt u op [Initiële instel. zoekdetails]. Selecteer een voorwaarde en zijn instelling. Selecteer de standaardvoorwaarde ("OF", "EN", "START" en "EINDE").
Netwerkinstellingen 7 Geef de gewenste instellingen op. – 8 5 [Contr. verbinding] verschijnt alleen als "Activering LDAP" (weergegeven via het scherm LDAP instelling) is ingesteld op "AAN" en "Handmatige adresinvoer" (weergegeven op het scherm Beveiligingsdetails) is ingesteld op "Toestaan". Druk op [Doorst ]. Het scherm Instelling LDAP 3/6 wordt weergegeven. 9 Geef de gewenste instellingen op. 10 Druk op [Doorst ]. Het scherm Instelling LDAP 4/6 wordt weergegeven.
Netwerkinstellingen 5 – 12 Voor "GSS-SPNEGO": loginnaam en domeinnaam Druk op [Doorst ]. Het scherm Instelling LDAP 5/6 wordt weergegeven. 13 Geef de gewenste instellingen op. 14 Druk op [Doorst ]. Het scherm Instelling LDAP 6/6 wordt weergegeven. 15 Geef de gewenste instellingen op. 16 Druk op [OK]. 17 Druk op [Sluit] en druk vervolgens opnieuw op [Sluit] in het volgende scherm dat wordt weergegeven.
Netwerkinstellingen 5 Standaard zoekinstellingen Geef op welke geregistreerde LDAP-servers de prioriteit moeten krijgen voor het uitvoeren van zoekopdrachten. 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling. – Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling. 2 Druk op [6 LDAP instelling] in het scherm Netwerkinstelling. 3 Druk op [3 Standaard LDAP-serverinst.].
Netwerkinstellingen 5 5.9 E-mail TX (SMTP) U kunt informatie opgeven, zoals de SMTP-server die vereist is om de gegevens als een e-mailbijlage te verzenden in de scanmodus. Daarnaast kunnen ook authenticatie-instellingen worden opgegeven voor een e-mailverzending. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Scherm E-mail TX (SMTP) 1/5 Parameter Omschrijving Scan TX Selecteer of de bewerkingen Scan naar e-mail moeten worden gebruikt.
Netwerkinstellingen 5 Scherm SMTP Detail (wordt weergegeven door te drukken op [Detailinstelling]) Parameter Omschrijving SMTP authenticatie Selecteer of de SMTP-authenticatie moet worden gebruikt. Wanneer u op [AAN] drukt, wordt een scherm weergegeven voor het invoeren van de SMTP authenticatie-informatie. Raadpleeg "SMTP bevestiging" op pagina 5-59 voor meer informatie. POP vóór SMTP auth. Selecteer of de POP vóór SMTP-authenticatie moet worden gebruikt.
Netwerkinstellingen 5 – 5 Om de gebruikersauthenticatie uit te voeren met POP voor SMTP, moeten sommige instellingen worden opgegeven zodat de e-mailserver correct toegankelijk is met POP. Raadpleeg "E-mail RX (POP)" op pagina 5-61 voor meer informatie. Druk op [Doorst ]. Het scherm E-mail TX (SMTP) 2/5 wordt weergegeven. 6 Geef de gewenste instellingen op. – 7 Om het hostadres op te geven, drukt u op [Hostadres]. Raadpleeg "SMTP serveradres" op pagina 5-58 voor meer informatie.
Netwerkinstellingen 5 – Om e-mailberichten te ontvangen die zijn opgesplitst, is e-mailclientsoftware vereist die een opgesplitste ontvangst ondersteunt. Afhankelijk van de e-mailclientsoftware die wordt gebruikt, zal het wellicht niet mogelijk zijn ontvangen e-mailberichten die zijn opgesplitst te combineren. 9 Druk op [Doorst ]. Het scherm E-mail TX (SMTP) 4/5 wordt weergegeven. 10 Geef de gewenste instellingen op. 11 Druk op [Doorst ]. Het scherm E-mail TX (SMTP) 5/5 wordt weergegeven.
Netwerkinstellingen 5 14 Druk op [Sluit] en druk vervolgens opnieuw op [Sluit] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. De informatie voor de SMTP-server wordt opgegeven. SMTP serveradres Geef het adres op van de SMTP-server die wordt gebruikt om e-mailberichten te verzenden.
Netwerkinstellingen 5 SMTP bevestiging Geef deze instellingen op wanneer de SMTP authenticatie-instellingen werden opgegeven. ! Detail Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst. 1 Druk onder "SMTP bevestiging" op het scherm SMTP Detail op [AAN]. Het scherm SMTP authenticatie wordt weergegeven. 2 Druk op [Gebr.-ID] in het scherm SMTP authenticatie. Het scherm Gebruikers-ID. 3 Geef de gebruikers-ID op (tot 63 tekens). 4 Druk op [OK].
Netwerkinstellingen 5 5 Druk op [Wachtwoord] in het scherm SMTP authenticatie. Het scherm Wachtwoord verschijnt. 6 Geef het wachtwoord op (tot 15 tekens). 7 Druk op [OK]. Het wachtwoord wordt opgegeven en het scherm SMTP authenticatie wordt opnieuw weergegeven. 8 Druk op [Domeinnaam] in het scherm SMTP authenticatie. Het scherm Domeinnaam wordt weergegeven. 9 Typ de domeinnaam (tot 255 tekens). 10 Druk op [OK].
Netwerkinstellingen 5.10 5 E-mail RX (POP) Geef deze instellingen op wanneer de authenticatie van de e-mailafzender wordt uitgevoerd door POP voor SMTP. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Het scherm E-mail RX (POP) 1/4 Parameter Omschrijving POP serveradres Geef het adres op van de POP-server die wordt gebruikt om e-mailberichten te verzenden. Raadpleeg "POP serveradres" op pagina 5-64 voor meer informatie.
Netwerkinstellingen 5 3 Druk op [2 E-mail RX (POP)]. Het scherm E-Mail RX (POP) 1/4 wordt weergegeven. 4 Om de e-mailontvangst in te schakelen, drukt u op [AAN] en geeft u vervolgens de gewenste instellingen op. – 5 Om het hostadres op te geven, drukt u op [Hostadres]. Raadpleeg "POP serveradres" op pagina 5-64 voor meer informatie. Druk op [Doorst ]. Het scherm E-Mail RX (POP) 2/4 wordt weergegeven. 6 Geef de gewenste instellingen op. 7 Druk op [Doorst ].
Netwerkinstellingen 5 8 Geef de gewenste instellingen op. 9 Druk op [Doorst ]. Het scherm E-Mail RX (POP) 4/4 wordt weergegeven. 10 Geef de gewenste instellingen op. 11 Druk op [OK]. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. De informatie voor de POP-server wordt opgegeven.
Netwerkinstellingen 5 POP serveradres Geef het adres op van de POP-server die wordt gebruikt om e-mailberichten te ontvangen. 1 Druk op [Hostadres] in het scherm E-mail RX (POP). Het scherm Hostadres wordt weergegeven. 2 Selecteer de methode voor het opgeven van het hostadres. – – – – 3 Voer het e-mailadres in. – – – – 4 Om het hostadres als een IPv4-adres op te geven, drukt u op [IPv4-adresinvoer]. Om het hostadres als een IPv6-adres op te geven, drukt u op [IPv6-adresinvoer].
Netwerkinstellingen 5.11 5 S/MIME communicatie-instelling Voordat u de instellingen opgeeft om S/MIME te gebruiken Door instellingen op te geven voor de S/MIME-communicatie, kunnen e-mailberichten gecodeerd worden verzonden. Om de S/MIME-instellingen in te schakelen, moet voor elke bestemming een digitaal certificaat worden geregistreerd. Digitale certificaten kunnen worden geregistreerd met een van de volgende vier methoden.
Netwerkinstellingen 5 Parameter Omschrijving Digitale handtekening Geef de digitale handtekening op die moet worden toegevoegd. Coderingsmeth. e-mailtekst Geef het coderingstype op voor de inhoud van e-mailberichten. Automatisch certificaten verkrijgen Bepaal of de certificaten automatisch worden verkregen wanneer e-mailberichten worden verzonden en ontvangen. S/MIME informatie afd. Selecteer of S/MIME-informatie al dan niet moet worden afgedrukt bij het ontvangen van e-mailberichten.
Netwerkinstellingen 5 – Digitale handtekening – Coderingsmethode e-mailtekst – S/MIME-informatie afdrukken CS250/CS240/CS231 5-67
Netwerkinstellingen 5 – 5 Automatisch certificaten verkrijgen Druk op [OK] en druk vervolgens op [OK] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. De S/MIME-details zijn opgegeven.
Netwerkinstellingen 5.12 5 SNMP-instellingen Geef de SNMP-instellingen op. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Het scherm SNMP instelling 1/3 Parameter Omschrijving SNMP v1/v2c (IP) Selecteer of SNMP v1/v2c (IP) moet worden gebruikt. SNMP v3 (IP) Selecteer of SNMP v3 (IP) moet worden gebruikt. SNMP v1 (IPX) Selecteer of SNMP v1 (IPX) moet worden gebruikt. Het scherm SNMP instelling 2/3 Parameter Omschrijving UDP-poortnummer Geef het UDP-poortnummer op.
Netwerkinstellingen 5 4 Druk op [Doorst ]. Het scherm SNMP-instelling 2/3 wordt weergegeven. 5 Geef de gewenste instellingen op. 6 Druk op [Doorst ]. Het scherm SNMP-instelling 3/3 wordt weergegeven. 7 Geef de gewenste instellingen op. 8 Druk op [OK]. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen.
Netwerkinstellingen 1 5 Druk op [SNMP v1/v2c-instelling] in het scherm SNMP instelling. Het scherm SNMP v1/v2c-instelling 1/2 wordt weergegeven. 2 Geef de gewenste instellingen op. 3 Druk op [Doorst ]. Het scherm SNMP v1/v2c-instelling 2/2 wordt weergegeven. 4 Geef de gewenste instellingen op. 5 Druk op [OK].
Netwerkinstellingen 5 SNMP v3-instelling Geef de gedetailleerde instellingen op voor SNMP v3. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. 5-72 Parameter Omschrijving Contextnaaminstellingen Geef de contextnaam op. Gebruik het toetsenbord dat op het tiptoetsscherm verschijnt om de contextnaam te typen (tot 63 tekens). Opsporing geb. machtiging Selecteer of de Opsporing gebruikersmachtiging moet worden ingeschakeld of uitgeschakeld.
Netwerkinstellingen 5 Wanneer u instellingen opgeeft voor het volgend, mag u de hieronder aangegeven tekst niet gebruiken.
Netwerkinstellingen 5 1 Druk op [SNMP v3-instelling] in het scherm SNMP instelling. Het scherm SNMP v3-instelling 1/4 wordt weergegeven. 2 Geef de gewenste instellingen op. 3 Druk op [Doorst ]. Het scherm SNMP v3-instelling 2/4 wordt weergegeven. 4 Geef de gewenste instellingen op. 5 Druk op [Doorst ]. Het scherm SNMP v3-instelling 3/4 wordt weergegeven.
Netwerkinstellingen 5 6 Geef de gewenste instellingen op. 7 Druk op [Doorst ]. Het scherm SNMP v3 instelling-4/4 wordt weergegeven. 8 Geef de gewenste instellingen op. – 9 Als "authenticatiewachtwoord" of "auth.wachtwoord/priv.wachtwoord" is geselecteerd onder "Beveiligingsniveau", druk dan op [Wachtwoordinstelling] en geef het wachtwoord op. Druk op [OK].
Netwerkinstellingen 5 5.13 AppleTalk-instellingen Geef de instellingen op voor netwerkafdruk met AppleTalk. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Printernaam Geef de naam op voor de machine die in het AppleTalk-netwerk wordt weergegeven. Gebruik het toetsenbord dat op het tiptoetsscherm verschijnt om de naam te typen (tot 31 tekens). Zonenaam Geef de naam op voor de zone waar deze machine is verbonden.
Netwerkinstellingen 5.14 5 Bonjour-instellingen Geef de Bonjour-instellingen op. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Bonjour-naam Geef de naam op die met Bonjour wordt gebruikt. Gebruik het toetsenbord dat op het tiptoetsscherm verschijnt om de naam te typen (tot 63 tekens). 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling.
Netwerkinstellingen 5 5.15 TCP-socketinstellingen Geef de TCP socket-instellingen op. TCP-socket wordt gebruikt tijdens de gegevensoverdrachten tussen de computertoepassing en deze machine. TCP-socket Bepaal of de TCP-socketinstelling moet worden gebruikt. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. 2 Opmerking Als "TCP-socketinstelling" is ingesteld op "UIT", zullen sommige toepassingen op de computer mogelijk niet meer kunnen worden gebruikt.
Netwerkinstellingen 1 5 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling. – Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling. 2 Druk op [Doorst 3 Druk op [1 TCP-socket]. ] in het scherm Netwerkinstelling en druk vervolgens op [1 TCP-socketinst.]. Het scherm TCP-socket verschijnt. 4 Om TCP-socket te gebruiken, drukt u op [AAN] en geeft u vervolgens de gewenste instellingen op.
Netwerkinstellingen 5 TCP-socket (ASCII-modus) Selecteer of de TCP-socket (ASCII-modus) moet worden gebruikt. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Poortnummer (ASCII-modus) Geef het nummer op van de poort die wordt gebruikt in de ASCII-modus. Om de instelling te wijzigen, drukt u op de toets [C] (wissen) en gebruikt u vervolgens de cijfertoetsen om het gewenste poortnummer in te voeren.
Netwerkinstellingen 5.16 5 Apparaatinstelling Geef de instellingen op voor de apparaatgegevens. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving MAC adres Het MAC-adres van de netwerkkaart van deze machine wordt weergegeven. Netwerksnelheid Geef de netwerksnelheid op. Na het wijzigen van de instelling moet u de machine uitschakelen en opnieuw inschakelen met de hoofdvoedingsschakelaar. 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling.
Netwerkinstellingen 5 5.17 Tijd aanpassing instelling De systeemklok van de machine kan correct worden aangepast via het netwerk. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving NTP serverinstelling Geef het adres van de NTP-server op. Raadpleeg "NTP server adres" op pagina 5-83 voor meer informatie. Poortnummer Geef het nummer op van de poort die wordt gebruikt om te communiceren met de NTP-server.
Netwerkinstellingen 5 NTP server adres Geef het adres van de NTP-server op. 1 Druk op [Hostadres] in het scherm Tijd aanpassing instelling. Het scherm Hostadres wordt weergegeven. 2 Selecteer de methode voor het opgeven van het hostadres. – – – – 3 Voer het hostadres in (max. 255 tekens voor een hostnaam). – – – 4 Om het hostadres als een IPv4-adres op te geven, drukt u op [IPv4-adresinvoer]. Om het hostadres als een IPv6-adres op te geven, drukt u op [IPv6-adresinvoer].
Netwerkinstellingen 5 5.18 Status melding instelling Geef de instellingen op de status van de machine via e-mail te melden aan de beheerder. De e-mailmelding wordt verzonden als een e-mailadres voor de bestemming is ingevoerd en als een van de meldingsvoorwaarden is ingesteld op "AAN". De volgende meldingsadressen kunnen worden opgegeven. IP-adres IPX-adres E-mailadres 2 Opmerking U kunt tot vijf IP-adressen opgeven.
Netwerkinstellingen 5 5 Druk op de knop voor het IP-adres dat moet worden opgegeven. 6 Druk op [Hostadres]. Het scherm Hostadres wordt weergegeven. 7 Selecteer de methode voor het opgeven van het hostadres. – – – – 8 Om het hostadres als een IPv4-adres op te geven, drukt u op [IPv4-adresinvoer]. Om het hostadres als een IPv6-adres op te geven, drukt u op [IPv6-adresinvoer]. Om het hostadres als een hostnaam op te geven, drukt u op [Hostnaam invoeren].
Netwerkinstellingen 5 9 Geef andere gewenste instellingen op en druk vervolgens op [OK]. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. Een IPX-adres opgeven U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Netwerkadres Geef het 8-cijferige hexadecimale netwerkadres op.
Netwerkinstellingen 5 5 Druk op [IPX-adres]. 6 Geef de gewenste instellingen op. 7 Druk op [OK]. – CS250/CS240/CS231 Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen.
Netwerkinstellingen 5 Een e-mailadres opgeven U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving E-mailadres bewerken Voer het e-mailadres voor de melding in (max. 320 tekens). Meldingsitem Geef de voorwaarden op wanneer de melding van de machinestatus wordt verzonden. Raadpleeg "Meldingsitem" op pagina 5-89 voor meer informatie. ! Detail U kunt tot tien e-mailadressen opgeven. Om deze functie te gebruiken, moeten de e-mailverzendinstellingen correct zijn opgegeven.
Netwerkinstellingen 5 6 Geef de gewenste instellingen op. 7 Druk op [OK]. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. Meldingsitem Geef de voorwaarden op wanneer de melding van de machinestatus wordt verzonden. 1 Druk op [Meldingsitem] in het scherm Adresinstelling. Het scherm Meldingsitem wordt weergegeven.
Netwerkinstellingen 5 5.19 Instelling totaalteller melding Geef de planning en bestemming van de meldingen over de totaalteller op. U kunt de instellingen voor de volgende items definiëren. Parameter Omschrijving Planningsinstelling Geef de tijd op wanneer de melding van de totaalteller wordt verzonden. Er kunnen twee notificatieschema's worden opgegeven. Raadpleeg "Planningsinstelling" op pagina 5-91 voor meer informatie.
Netwerkinstellingen 5 Planningsinstelling Geef de planning op voor het verzenden van de totaaltellermeldingen. Als voorbeeld wordt de procedure voor het opgeven van instellingen voor "Planning 1" hieronder beschreven. 1 Druk op [Planning 1] in het scherm Instelling totaalteller melding. Het scherm Schema instellen wordt weergegeven. 2 Leg de volgende instellingen vast.
Netwerkinstellingen 5 – – – 3 Als "Maand" is geselecteerd onder "Intervalinstelling", geeft u de maandelijkse frequentie op voor het verzenden van de melding. Selecteer daarnaast de datum van de maand waarop de melding wordt verzonden. Om de instelling te wijzigen, drukt u op de toets [Invoer] onder "Maandelijkse freq.". Druk vervolgens op de toets [C] (wissen) en gebruik vervolgens de cijfertoetsen om de gewenste waarde in te voeren.
Netwerkinstellingen 5 Adresinstelling Geef het e-mailadres op waarnaar de totaaltellermeldingen zullen worden verzonden. U kunt tot drie adressen opgeven. Als voorbeeld wordt de procedure voor het opgeven van instellingen voor "Adres 1" hieronder beschreven. 1 Druk op [Adres 1] in het scherm Instelling totaalteller melding. Het scherm Adres wordt weergegeven.
Netwerkinstellingen 5 6 Druk op [Sluit] en druk vervolgens opnieuw op [Sluit] in het volgende scherm dat wordt weergegeven. – Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen. Het scherm Instelling totaalteller Het scherm Instelling wordt opnieuw weergegeven.
Netwerkinstellingen 5.20 5 PING-bevestiging Geef de instellingen op voor het controleren van het TCP/IP-netwerk door te pingen. Geef het adres op dat moet worden gebruikt om te controleren of het netwerk is verbonden. 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling. – Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling. 2 Druk op [Doorst 3 Druk op [5 PING bevestiging].
Netwerkinstellingen 5 8 Controleer de resultaten en druk vervolgens op [OK]. – 5-96 Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de instellingen toe te passen.
Netwerkinstellingen 5.21 5 SLP instelling Geef op of SLP moet worden gebruikt. Als u "Activeren" hebt geselecteerd, kunnen de apparaten die TWAIN gebruiken, worden gezocht. Als "Uitschakelen." is geselecteerd, kunnen er geen apparaten worden gezocht. 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling. – Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling.
Netwerkinstellingen 5 5.22 LPD instelling Selecteer of LPD moet worden gebruikt tijdens het afdrukken. 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling. – Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling. 2 Druk op [Doorst 3 Druk op [7 LPD-instelling]. ] in het scherm Netwerkinstelling en druk vervolgens op [1 Detailinstelling]. Het scherm LPD Instelling wordt weergegeven.
Netwerkinstellingen 5.23 5 Prefix/Suffix-instelling Geregistreerde tekens kunnen worden toegevoegd wanneer een e-mailadres wordt ingevoerd voor e-mailverzendingen. Hierdoor hoeft u tekst die vaak wordt gebruikt, zoals domeinnamen, niet telkens opnieuw te typen. AAN/UIT instelling Selecteer of de prefix/suffix-functie moet worden gebruikt. 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling.
Netwerkinstellingen 5 Prefix/Suffix-instelling Tekst kan worden geregistreerd om te worden gebruikt door de functie Prefix/Suffix. ! Detail U kunt tot acht prefixen en suffixen registreren. Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst. 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling. – Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over het weergeven van het scherm Beheerderinstelling.
Netwerkinstellingen 5 6 Typ de tekst die moet worden gebruikt als een prefix (max. 20 tekens). 7 Druk op [OK]. De prefix is opgegeven. 8 Druk op [Suffix]. Het scherm Suffix wordt weergegeven. 9 Typ de tekst die moet worden gebruikt als een suffix (max. 64 tekens). 10 Druk op [OK]. De suffix is opgegeven. 11 Druk op [Sluit].
Netwerkinstellingen 5 5.24 Actie voor ongeldig certificaat Selecteer welke bewerking moet worden uitgevoerd als de geldigheidsperiode voor het SSL-servercertificaat is verlopen wanneer deze machine een verbinding maakt met een SSL-server als een client. ! Detail Deze instelling wordt toegepast op de volgende functies. SMTP over SSL POP over SSL LDAP over SSL 1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling.
6 Storingen in de scanfunctie verhelpen
Storingen in de scanfunctie verhelpen 6 6 Storingen in de scanfunctie verhelpen 6.1 Verhelpen storingen Als een foutbericht verschijnt wanneer u een verbinding maakt met de machine vanaf een computer Controleer het IP-adres van de machine. Als er nog steeds geen verbinding mogelijk is, neem dan contact op met uw netwerkbeheerder. Als "MTP kan niet worden gebruikt." of "FTP kan niet worden gebruikt." verschijnt Controleer of de netwerkkabel correct is aangesloten.
6 6-4 Storingen in de scanfunctie verhelpen CS250/CS240/CS231
7 Bijlage
Bijlage 7 7 Bijlage 7.
Bijlage 7 7.2 Tekst invoeren In de volgende procedure wordt beschreven hoe u het toetsenbord dat op het tiptoetsscherm verschijnt, kunt gebruiken voor het typen van namen voor geregistreerde accounts en aangepaste papierformaten. U kunt het numerieke toetsenblok ook gebruiken voor het invoeren van getallen. Een van de volgende toetsenborden wordt mogelijk weergegeven.
Bijlage 7 Wanneer u op [Ver sch.] drukt, schakelt de toetsenbordweergave tussen kleine letters (cijfers) en hoofdletters (symbolen). Het toetsenbord vergroten Het toetsenbord kan groter worden weergegeven zodat het beter leesbaar is. 1 Druk op [Vgr. AAN] terwijl het toetsenbord wordt weergegeven. Het toetsenbord wordt vergroot weergegeven. 2 Om de vergrote weergave te annuleren en het toetsenbord opnieuw weer te geven op normale grootte, drukt u op [Vergr.
Bijlage 7 Tekst typen % Druk op de knop voor het gewenste teken van het toetsenbord dat is weergegeven. – Druk op [Ver sch.] om hoofdletters of symbolen te typen. – U kunt ook getallen typen met de cijfertoetsen. De ingevoerde tekens worden weergegeven in het tekstvak. 2 Opmerking Om de instelling ongedaan te maken terwijl het toetsenbord wordt weergegeven, drukt u op [Annuleren]. Druk op de toets [C] (wissen) om alle ingevoerde tekst te wissen.
Bijlage 7.3 7 Woordenlijst Term Definitie 10Base-T/100Base-TX/ 1000Base-T Een ethernetstandaard die een kabel is die bestaat of gedraaide koperen draadparen. De overdrachtsnelheid van 10Base-T is 10 Mbps, van 100Base-TX 100 Mbps en van 1000Base-T 1000 Mbps. Active Directory Een service die alle informatie beheert, zoals hardwarebronnen voor servers, clients en printers op een netwerk dat door Microsoft wordt ondersteund en de kenmerken en toegangsmachtigingen van de gebruikers.
Bijlage 7 7-8 Term Definitie Dichtheid Een aanwijzing voor de hoeveelheid donkerheid in de afbeelding. DNS Afkorting voor Domain Name System. Een systeem dat de ondersteunde IP-adressen ophaalt van hostnamen in een netwerkomgeving. Met DNS kan de gebruiker via een netwerk toegang krijgen tot andere computers door hostnamen op te geven in plaats van IP-adressen die moeilijk te onthouden en te begrijpen zijn. DPI (dpi) Afkorting voor Dots Per Inch.
Bijlage 7 Term Definitie IPv6 Afkorting voor Internet Protocol versie 6. Een protocol dat werd ontwikkeld om het momenteel gebruikte IPv4-protocol te vervangen en een groter aantal apparaten biedt dat het internet kan gebruiken. Extra verbeteringen omvatten 128-bits IP-adressen en extra beveiligingsfuncties. IPX Een protocol dat wordt gebruikt met NetWare en werkt op de netwerklaag van het OSI-referentiemodel. J2RE Afkorting voor Java 2 Runtime Environment.
Bijlage 7 7-10 Term Definitie NTP Afkorting voor Network Time Protocol. Het protocol om de interne klok van de computer correct aan te passen via het netwerk. In een hiërarchische methode wordt de tijd aangepast terwijl de server op het hoogste niveau werkt met een GPS om de correcte tijd te verkrijgen. Elke host op een lager niveau zal daarna deze tijd gebruiken. OCR Afkorting voor Optical Character Reader.
Bijlage 7 Term Definitie SMTP Afkorting voor Simple Mail Transfer Protocol. Een protocol voor het verzenden en doorsturen van e-mail. SNMP Afkorting voor Simple Network Management Protocol. Een beheerprotocol in een netwerkomgeving met TCP/IP. SSL/TLS Afkorting voor Secure Socket Layer/Transport Layer Security. De coderingsmethode om gegevens op een veilige manier over te dragen tussen de webserver en de webbrowser.
7 7-12 Bijlage CS250/CS240/CS231
8 Index
Index 8 8 Index A F Aangepaste weergave-instellingen 4-26 Achtergrond aanpassing 3-44 Afdrukinstelling 5-44 Annotatie 3-51 Actie voor ongeldig certificaat 5-102 Active Directory 5-4 Adresinstelling 5-93 Adresboek 4-8, 4-42 Adresboek standaard index 4-27 Activering LDAP 5-47 Afzonderlijk scannen 3-43 Authenticatie 4-51 AppleTalk-instellingen 5-76 Apparaatinstelling 5-81 Functie Hulpprogramma 4-3 FTP 3-30, 4-14 FTP TX-instellingen 5-40 FTP-instellingen 5-40 FTP-serverinstellingen 5-42 B Bedieningspanee
Index 8 M Meldingsitem 5-89 N Netwerkinstellingen 5-3 Netwerkverbindingen 2-8 NetWare instellingen 5-29 NetWare-afdrukinstellingen 5-30 Novell NDS 5-9 NTLM v1/NTLM v2 5-8 NTP server adres 5-83 O Onderwerp/tekst (voor e-mail) 4-47 Ondersteun bewerking 5-36 Open API-instellingen 4-48 Original Type 3-36 Opdrachtlijsten 3-79 P Planningsinstelling 5-91 Paginanummer 3-54 Peer 5-26 Prefix/Suffix-instelling 5-99, 5-100 Printerinformatie 5-37 Programma 4-45 Poortnummer 4-49 PC(SMB) 3-25, 4-12 PING-bevestiging 5-
Commentaarformulier voor de lezer Commentaarformulier voor de lezer Vragen Vindt u deze handleiding nauwkeurig? O Ja O Nee Kon u na het lezen van deze handleiding het product bedienen? O Ja O Nee Geeft deze handleiding voldoende achtergrondinformatie? O Ja O Nee Is deze handleiding geschikt wat het formaat, de leesbaarheid en de structuur (layout, volgorde van de hoofdstukken, enzovoort) betreft? O Ja O Nee Kon u de informatie vinden die u nodig had? O Altijd O Meestal O Soms O Nooit Wat hebt u gebruikt om
Commentaarformulier voor de lezer Datum: Dit commentaarformulier is ingevuld door: (Indien u anoniem wenst te blijven, vul dan wel graag uw beroep in.) Naam: Beroep: Bedrijf: Telefoonnummer: Adres: Plaats: Land: Stuur dit formulier op naar: Océ-Technologies B.V. Ter attentie van ITC-gebruikersdocumentatie. Postbus 101 5900 MA Venlo Nederland E-mailadres: itc-userdoc@oce.com Kijk voor adressen van lokale Océ-organisaties op: http://www.oce.
Adressen van Océ-vestigingen Adressen van Océ-vestigingen [80] Océ-Australia Ltd. P.O. Box 363 Ferntree Gully MDC Vic 3165 Australia http://www.oce.com.au/ Océ-Österreich GmbH Postfach 95 1233 Wenen Austria http://www.oce.at/ Océ-Belgium N.V./S.A. J. Bordetlaan 32 1140 Brussel Belgium http://www.oce.be/ Océ-Brasil Comércio e Indústria Ltda. Av. das Nações Unidas, 11.857 Brooklin Novo São Paulo-SP 04578-000 Brasil http://www.oce-brasil.com.br/ Océ-Canada Inc.
Adressen van Océ-vestigingen Océ-Hungaria Kft. 1241 Budapest Pf.: 237 Hungary http://www.oce.hu/ Océ Ireland Ltd. 3006 Lake Drive Citywest Business Campus Saggart Co. Dublin Ireland http://www.oce.ie/ Océ-Italia S.p.A. Strada Padana Superiore 2/B 20063 Cernusco sul Naviglio (MI) Italia http://www.oce.it/ Océ Japan Corporation 3-25-1, Nishi Shinbashi Minato-Ku Tokio 105-0003 Japan http://www.ocejapan.co.jp/ Océ-Belgium S.A. Rue Astrid 2/A 1143 Luxembourg-Belair http://www.oce.lu/ Océ Malaysia Sdn. Bhd.
Adressen van Océ-vestigingen Océ España SA Business Park Mas Blau Osona, 2 08820 El Prat de Llobregat Barcelona Spain http://www.oce.es/ Océ-Svenska AB Sollentunavägen 84 191 27 Sollentuna Sweden http://www.oce.se/ Océ-Schweiz AG Sägereistrasse 10 CH8152 Glattbrugg Schweiz http://www.oce.ch/ Océ (Thailand) Ltd. B.B. Building 16/Floor 54 Asoke Road Sukhumvit 21 Bangkok 10110 Thailand Océ-Nederland B.V. Postbus 800 5201 AV 's-Hertogenbosch The Netherlands http://www.oce.