Operation Manual
CS250/CS240/CS231 4-13
De parameters voor de functie Hulpprogramma opgeven
4
5 Druk op [Naam] en typ vervolgens de registratienaam met behulp van het toetsenbord dat op het
scherm verschijnt.
– Raadpleeg "Tekst invoeren" op pagina 7-4 voor meer informatie over het typen van tekst.
6 Druk op [OK].
7 Druk op [Index] en selecteer vervolgens de indextekens.
8 Druk op [OK].
9 Druk op [Gebruikers-ID] en typ vervolgens de gebruikers-ID met behulp van het toetsenbord dat op het
scherm verschijnt.
10 Druk op [OK].
11 Druk op [Wachtwoord] en typ vervolgens het wachtwoord met behulp van het toetsenbord dat op het
scherm verschijnt.
12 Druk op [OK].
13 Druk op of .
Nieuw scherm 2/2 verschijnt.
14 Druk op [Hostadres] en typ vervolgens het IP-adres of de hostnaam.
– Om een hostnaam in te voeren, drukt u op [Hostnaam invoer] en typt u vervolgens de hostnaam met
behulp van het toetsenbord dat op het scherm verschijnt.
– Om een IP-adres in te voeren, drukt u op [IPv4-adresinvoer] of [IPv6-adresinvoer]. Voer vervolgens
het adres in met de cijfertoetsen of het toetsenbord dat verschijnt. Druk op of om de cursor
naar de gewenste positie te verplaatsen en typ vervolgens de nummers.
– Wanneer het invoerformaat wordt geschakeld om een IP-adres in te voeren nadat de hostnaam is
opgegeven, wordt de hostnaam gewist.
– Wanneer u op [Hostnaam invoer] drukt nadat het IP-adres is ingevoerd, wordt het ingevoerde
IP-adres opgeslagen en verschijnt het invoerscherm.
– Voer de hostnaam en het bestandspad in hoofdletters in.