Operation Manual
CS250/CS240/CS231 5-47
Netwerkinstellingen
5
5.8 LDAP-instellingen
Geef de instellingen op voor het gebruik van een LDAP-server om informatie te zoeken en op te halen.
2
Let op
Als de LDAP-serverinstellingen niet correct zijn ingesteld, kan er een storing optreden in het netwerk.
Deze parameter moet worden opgegeven door de netwerkbeheerder.
Activering LDAP
Selecteer of er een verbinding moet worden gemaakt met de LDAP-server en de LDAP-functie wordt
gebruikt.
1 Druk op [5 Netwerkinstelling] in het scherm Beheerderinstelling.
– Raadpleeg "Het scherm Beheerderinstellingen weergeven" op pagina 4-6 voor meer informatie over
het weergeven van het scherm Beheerderinstelling.
2 Druk op [6 LDAP instelling] in het scherm Netwerkinstelling.
3 Druk op [1 Activering LDAP].
Het scherm Activering LDAP wordt weergegeven.
4 Druk op [AAN] om een LDAP-server te gebruiken.
5 Druk op [OK].
– Om de wijzigingen aan de instellingen te annuleren, drukt u op de naam van het menu-item in het
scherm Bladwijzer om terug te keren naar het geselecteerde scherm zonder de wijzigingen aan de
instellingen toe te passen.
Het gebruik van de LDAP-server is opgegeven.