Operation Manual
5
Netwerkinstellingen
5-72 CS250/CS240/CS231
SNMP v3-instelling
Geef de gedetailleerde instellingen op voor SNMP v3. U kunt de instellingen voor de volgende items
definiƫren.
Parameter Omschrijving
Contextnaaminstellingen Geef de contextnaam op. Gebruik het toetsenbord dat op het tiptoetsscherm ver-
schijnt om de contextnaam te typen (tot 63 tekens).
Opsporing geb. machtiging Selecteer of de Opsporing gebruikersmachtiging moet worden ingeschakeld of
uitgeschakeld.
Instellingen opsporing gebrui-
kersnaam
Geef de discovery gebruikersnaam op. Gebruik het toetsenbord dat op het tip-
toetsscherm verschijnt om de discovery gebruikersnaam te typen (tot 32 tekens).
Instellingen read gebruikers-
naam
Geef de read gebruikersnaam op. Gebruik het toetsenbord dat op het tiptoets-
scherm verschijnt om de read gebruikersnaam te typen (tot 32 tekens).
Beveiligingsniveau Selecteer het beveiligingsniveau voor de authenticatie.
Wachtwoordinstelling
(lezen)
Geef het authenticatiewachtwoord op. Voer een wachtwoord in (max. 32 tekens)
in voor elke beveiligingsniveau.
Als "authenticatiewachtwoord" is geselecteerd, voer dan "Lees authenticatie" in.
Als "auth.wachtwoord/priv.wachtwoord" is geselecteerd, voer dan "Lees authen-
ticatie" en "Lees priv." in.
Instellingen write gebruikers-
naam
Geef de write gebruikersnaam op. Gebruik het toetsenbord dat op het tiptoets-
scherm verschijnt om de write gebruikersnaam te typen (tot 32 tekens).
Beveiligingsniveau Selecteer het beveiligingsniveau voor de authenticatie.
Wachtwoordinstelling
(schrijven)
Geef het authenticatiewachtwoord op. Voer een wachtwoord in (max. 32 tekens)
in voor elke beveiligingsniveau.
Als "authenticatiewachtwoord" is geselecteerd, voer dan "Schrijf authenticatie" in.
Als "auth.wachtwoord/priv.wachtwoord" is geselecteerd, voer dan "Schrijf au-
thenticatie" en "Schrijf priv." in.