Operation Manual
Sectie 3 Faxbediening (diverse functies)
3-14
z Faxnummers toevoegen
Voer het (de) bijkomende faxnummer(s) in.
* U kunt het (de) faxnummer(s) invoeren met het toetsenblok,
de verkorte nummers, de one-touch toetsen, de groepsgewijze
inbeltoetsen en het adresboek. U kunt ook de gekoppelde
inbeltoetsen gebruiken.
* Als u meerdere faxnummers wilt invoeren met het toetsenblok,
drukt u op de toets „Next destinat.” [„Next dest.”] na elk
faxnummer.
(Inch)
(Metrisch)
Druk op de toets „Finish dest. Set” [„Dest. set”].
Het berichtenvenster keert terug naar het scherm dat werd weerge-
geven in stap 8 en u kunt doorgaan met het verwijderen, toevoegen
of wijzigen van andere faxnummers. Om dit te doen, herhaalt
u stappen 8 tot en met 15.
Als u klaar bent met deze procedure, drukt u op de toets „Close”
en gaat u naar stap 16.
z Faxnummers wijzigen
Druk op de toets „Change”.
Voer het nieuwe bestemmingsfaxnummer in.
* U kunt het (de) faxnummer(s) invoeren met het toetsenblok,
de verkorte nummers, de one-touch toetsen, de groepsgewijze
inbeltoetsen en het adresboek. U kunt ook de gekoppelde
inbeltoetsen gebruiken.
(Inch)
(Metrisch)
Druk op de toets „Finish dest. Set” [„Dest. set”]. Het
berichtenvenster keert terug naar het scherm dat werd weerge-
geven in stap 8. U kunt bestemmingsfaxnummers wijzigen,
verwijderen of toevoegen. Om dit te doen, herhaalt u stappen 8
tot en met 15. Als u klaar bent met deze procedure, drukt u op
de toets „Close” en gaat u naar stap 16.
Druk op de toets „Confirm”. Het aanraakpaneel keert terug naar
de instellingen van de startmodus. Als de afdrukinstelling voor
uitgestelde verzendingen is ingeschakeld („ON”), wordt een
rapport van uitgestelde communicatiesessies afgedrukt.
(Zie bladzijde 6-3.)
11
12
13
14
15
16