Operation Manual

ONDERHOUD EN STORINGSOPSPORING 35
Problemen bij het inschakelen van de printer
Problemen bij het afdrukken
Probleem Mogelijke oorzaak Corrigerende handeling
De printer wordt niet
ingeschakeld wanneer u op de
aan/uitknop op het
bedieningspaneel drukt.
Het netsnoer is niet correct
op de printer en/of op een
werkend stopcontact
aangesloten.
Koppel het netsnoer van de
printer en het stopcontact af
en sluit het opnieuw aan.
Controleer of het
stopcontact werkt door er
een ander apparaat waarvan
de werking gegarandeerd is
op aan te sluiten.
De afzonderlijke LED’s op het
bedieningspaneel gaan branden.
Specifieke fout van de printer
die door de LED gesignaleerd
wordt.
Voer de corrigerende
handeling voor de specifieke
LED uit aan de hand van het
gedeelte “Betekenis van de
LED’s op het
bedieningspaneel”.
Probleem Mogelijke oorzaak Corrigerende handeling
De printer drukt niet af bij
klikken op het printerpictogram
op de werkbalk van de gebruikte
toepassing.
De printer is niet als
standaardprinter ingesteld.
1 Klik op Start > Instellingen
> Printers en fax.
2 Klik met de rechter muisknop
op het pictogram van de
printer en selecteer Als
standaardprinter instellen.
De printer is niet correct op
de computer aangesloten.
1 Schakel de printer en de
computer uit en koppel de
USB-kabel van de twee
apparaten af.
2 Sluit de USB-kabel weer aan,
en schakel vervolgens eerst de
printer en dan de computer in.
Het afdrukproces wordt
halverwege onderbroken.
Het papier is vastgelopen. 1 Verwijder het vastgelopen
papier. Zie “Vastgelopen
papier verwijderen”.
2 Druk op de Annuleertoets
om de foutconditie te
resetten. Het afdrukproces
wordt vanaf de volgende
pagina hervat.
Er worden horizontale strepen
afgedrukt.
De inktpatronen zijn vuil. Reinig de patronen. Zie
“Reiniging van de
inktsproeiers van de
patronen”.
De afgedrukte tekens zijn niet
goed scherp.
De inktpatronen zijn niet
meer uitgelijnd.
Voer de uitlijning van de
patronen uit vanaf de
computer. Zie “Uitlijning van
de inktpatronen vanaf de
Toolbox”.