Operation Manual

NL
71
Leer uw camera beter kennen
De oorzaak van verschillen tussen de kleuren op een foto en de werkelijke kleuren is de lichtbron die
het object verlicht. [WB] is de functie waarmee de camera de juiste kleuren kan bepalen. In normale
gevallen zorgt de [AUTO]-instelling voor de optimale witbalans, maar afhankelijk van het onderwerp
kan het beter zijn om te experimenteren met het wijzigen van de [WB]-instelling.
Als het onderwerp zich op een zonnige dag in de schaduw bevindt.
Als het onderwerp wordt verlicht door zowel natuurlijk licht als verlichting binnen, bijvoorbeeld
wanneer het onderwerp zich vlakbij een raam bevindt.
Als de kleur wit niet in het midden van het beeld voorkomt.
g
“WB
Kleur van een foto aanpassen
“ (Blz. 39)
>
Witbalanscorrectie instellen
(Blz.
43)
Maak foto's met
Z
of
a
in de stand
s
. Geschikt voor het maken van foto's op een zonnige dag
aan het strand of in de sneeuw.
g
s
Fotograferen door een scènefprogramma te selecteren afhankelijk van de situatie“ (Blz. 18)
Vaak worden heldere objecten (bijvoorbeeld sneeuw) donkerder afgebeeld dan de natuurlijke kleuren.
Pas
F
aan naar [+] om dergelijke objecten in natuurlijkere kleurschakeringen af te beelden.
Omgekeerd kan het goed zijn om te corrigeren naar de [–] wanneer u donkere onderwerpen
fotografeert. Soms verkrijgt u bij gebruik van de flitser niet de helderheid (belichting) die u wilde.
g
F
-knop
Helderheid van de foto wijzigen (belichtingscorrectie)
“ (Blz. 22)
Door voor panoramische opnamen langs de centrale as van de camera te draaien, wordt de foutive
uitlijning van de foto gereduceerd. Als u objecten van dichtbij fotografeert, zorgt het draaien langs de
as van de lens voor goede resultaten.
In de stand [COMBINE IN CAMERA1] detecteert de camera automatisch zijn eigen positie behalve in
de volgende gevallen (in dergelijke gevallen dient u [COMBINE IN CAMERA 2] of [COMBINE IN PC]
te gebruiken):
als het draaien voor panoramische opnamen snel of niet constant gebeurt,
als er een onderwerp met weinig contrast gefotografeerd wordt (blauwe lucht etc.),
als er een bewegend onderwerp met als kader het volledige scherm gefotografeerd wordt,
als de camera voor panoramische opnamen gedraaid wordt zonder beelden op het scherm.
Als de schaduwaanpassingstechniek op [ON] staat, komt het gezicht van het onderwerp helderder op
de foto zelfs bij tegenlicht. Deze functie komt ook van pas als u van buiten af foto's maakt van een
interieur, bijv. een huiskamer.
g
f
Het onderwerp verlichten bij tegenlicht (Schaduwaanpassingstechniek)“ (Blz. 25)
Als u [METERING] op [
n
]zet, wordt de belichting gebaseerd op de helderheid binnen het
autofocusteken zodat de achtergrondverlichting hierbij niet wordt meegenomen.
g
“METERING
Een ander vlak kiezen voor het meten van de helderheid van een onderwerp
“ (Blz. 41)
Zet de flitser op [
#
] (invulflitsen) om het invulflitsen te activeren. U kunt een object fotograferen met
tegenlicht zonder dat het gelaat van het object donkerder lijkt. [
#
] (invulflitsen) wordt gebruikt voor het
fotograferen met tegenlicht en onder TL-licht en ander kunstlicht.
g
3#
-knop
Gebruik van de flitser
“ (Blz. 23)
Het is effectief om de belichtingscorrectie op [+] te zetten door op
F
te drukken als u bij sterk
tegenlicht fotografeert.
g
F
-knop
Helderheid van de foto wijzigen (belichtingscorrectie)
“ (Blz. 22)
Als [AF MODE] is ingesteld op [FACE DETECT], wordt de belichting afgestemd op het gezicht zodat
dit ook bij tegenlicht helderder op de foto komt.
g
“AF MODE
Wijzigen van het scherpstelgebied
“ (Blz. 41)
Foto's maken met de juiste kleur
Foto's maken van een wit strand of een sneeuwlandschap
Foutieve uitlijning van panoramische beelden
Foto's maken van een onderwerp met tegenlicht