Operation Manual

21
NL
Basisfotografie
2
De belichting regelen (belichtingscorrectie)
Druk op de knop F (F) en draai de subregelaar om de belichtingscorrectie aan te
passen. Kies positieve (“+“) waarden om beelden helderder te maken en negatieve
(“–“) waarden om beelden donkerder te maken. U kunt de belichting stapsgewijs
corrigeren binnen een bereik van ± 3 EV.
Negatief (–) Geen compensatie (0) Positief (+)
# Let op
Belichtingscorrectie is niet mogelijk in de stand A, M of SCN (tenzij gedeeltelijk).
De helderheid van hoge lichten en schaduwen wijzigen
Om het dialoogvenster voor de toonregeling weer te
geven, drukt u op de knop F (F) en drukt u op de
knop INFO. Gebruik HI om een toonniveau te kiezen.
Kies “laag“ om schaduwen donkerder te maken of “hoog“
om hoge lichten helderder te maken.
125125 F5.6
ISO
200
L
N
P
01:02:0301:02:03
12341234
j
HD
+
2.0
+
2.0
00
SD
IS OFFIS OFF
Belichtingscor-
rectie
Toonniveau:
laag
Toonniveau:
hoog
INFO
INFO
INFO
INFO
INFO
INFO
00
+1+1
00
Een scherpstelkader selecteren (AF-kader)
Kies welke van de 35 AF-kaders worden gebruikt om automatisch scherp te stellen.
1
Druk op de knop P (H) om het AF-kader weer te geven.
2
Gebruik FGHI om de weergave van één kader te selecteren en
positioneer het AF-kader.
De stand “Alle doelen“ wordt hersteld wanneer u de cursor van het scherm weg
verplaatst.
All Targets Single Target
De camera kiest automatisch uit alle
mogelijke scherpsteldoelen.
Selecteer het scherpsteldoel
handmatig.