Operation Manual

36
NL
Vaak gebruikte opties
3
Uitgangsvermogen van de flitser aanpassen (Flash Intensity Control)
Het uitgangsvermogen van de flitser kan worden aangepast als u vindt dat uw onderwerp
overbelicht is, of onderbelicht hoewel de belichting in de rest van het beeld in orde is.
1
Geef live control weer en selecteer het item
Regelen van de flitssterkte met FG.
ISO
AUTO
ISOISOISO
AUTOAUTOAUTO
P
RR
S-AFS-AF
00
OFFOFF
0.0
0.0
0.0
2
Selecteer de correctiewaarde met HI en druk op Q.
Kiezen hoe de camera de helderheid meet (Metering)
U kunt kiezen hoe de camera de helderheid van het onderwerp meet.
1
Geef live control weer en selecteer de meting
met FG.
S-AFS-AF
P
ISO
AUTO
ISOISOISO
AUTOAUTOAUTO
RR
S-AFS-AF
ESP
OFFOFF
2
Selecteer een optie met HI en druk op Q.
p
ESP-meting
De camera optimaliseert de belichting voor de huidige
scène of
(als een andere optie dan [Off] is geselecteerd voor
[I Face Priority]) voor het onderwerp van het portret.
Deze methode wordt aanbevolen voor normaal
fotograferen.
H
Lichtmeting met
nadruk op het
centrum
Deze meetmethode berekent het
gemiddelde van de lichtniveaus van het
onderwerp en de achtergrond, maar het
centrum van het beeld telt hier zwaarder
mee.
I
Spotmeting
Kies deze optie om een klein gebied te
meten en richt hierbij de camera op het
object dat u wilt meten. De belichting
wordt aangepast op basis van de
helderheid van het gemeten punt.
3
Druk de ontspanknop half in.
Normaal begint de camera te meten wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt
en wordt de scherpstelling vergrendeld zolang de ontspanknop in deze positie wordt
gehouden.