Inhoud Inleiding ......................................... 2 Kort en bondig ............................... 6 Sleutels, portieren en ruiten ......... 20 Stoelen, veiligheidssystemen ...... 48 Opbergruimte ............................... 67 Instrumenten en bedieningsorganen ...................... 86 Verlichting .................................. 117 Infotainment-systeem ................ 124 Verwarming en ventilatie ........... 127 Rijden en bediening ................... 136 Onderhoud .......................
Inleiding Inleiding
Inleiding Uw autogegevens Voer hier de gegevens van de auto in zodat ze gemakkelijk te vinden zijn. Deze informatie is beschikbaar in de hoofdstukken “Service en onder‐ houd” en “Technische gegevens”, alsmede op het typeplaatje. Inleiding Uw auto is de intelligente combinatie van vernieuwende techniek, overtui‐ gende veiligheid, milieuvriendelijk‐ heid en zuinigheid. In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw auto veilig en efficiënt te kunnen bedienen.
Inleiding Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig 9 Gevaar Teksten met de vermelding 9 Gevaar wijzen op een mogelijk levensgevaar. Het niet naleven van deze richtlijnen kan levensge‐ vaar inhouden. 9 Waarschuwing Teksten met de vermelding 9 Waarschuwing wijzen op een mogelijk gevaar voor ongelukken of verwondingen. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot ver‐ wondingen leiden. Voorzichtig Teksten met de vermelding Voorzichtig wijzen erop dat de auto mogelijk beschadigd kan ra‐ ken.
Inleiding 5
Kort en bondig Kort en bondig Auto ontgrendelen Afstandsbediening De belangrijkste informatie voor uw eerste rit Toets q indrukken om het portier te ontgrendelen en te openen. Om de achterklep te openen, toets onder de lijst indrukken. Om het kofferdeksel van de 4-deurs Saloon te openen: Knop q op de af‐ standsbediening minstens 2 secon‐ den indrukken, waarna het kofferdek‐ sel wordt ontgrendeld en een stukje omhoogkomt. Afstandsbediening 3 20, centrale vergrendeling 3 25, bagageruimte 3 29.
Kort en bondig Elektronische sleutel Stoel verstellen 7 Rugleuning voorstoelen Zitpositie Wanneer u de elektronische sleutel bij zich hebt, hoeft u alleen aan de portierhandgreep te trekken om de auto te ontgrendelen en het portier te openen. Om de achterklep te openen, toets onder de lijst indrukken. Open&Start-systeem 3 22. Aan handgreep trekken, stoel ver‐ schuiven, handgreep loslaten. Stoelinstelling 3 51, zitpositie 3 50. Aan handwiel draaien. Bij het verstel‐ len de rugleuning niet belasten.
Kort en bondig Zithoogte Zithoek Hoofdsteunverstelling Pompbeweging van de hendel omhoog = stoel hoger omlaag = stoel lager Aan hendel trekken, zithoek instellen door lichaamsgewicht te verplaatsen. Hendel loslaten en stoel hoorbaar la‐ ten vastklikken. Stoelinstelling 3 51, zitpositie 3 50. Ontgrendelingsknop indrukken, hoogte instellen, vastklikken. Hoofdsteunen 3 48. Stoelinstelling 3 51, zitpositie 3 50.
Kort en bondig Veiligheidsgordel Veiligheidsgordel afrollen en in gor‐ delslot vastklikken. De veiligheidsgor‐ del mag niet gedraaid zitten en moet strak tegen het lichaam aanliggen. De rugleuningen mogen niet te ver naar achteren hellen (maximaal ca. 25°). Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Veiligheidsgordels 3 54, airbagsys‐ teem 3 57, zitpositie 3 50.
Kort en bondig Stuurwiel instellen Hendel omlaagbewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. Airbagsysteem 3 57, contactslot‐ standen 3 137.
Kort en bondig 11
Kort en bondig Overzicht instrumentenpaneel 1 2 3 4 5 6 7 Lichtschakelaar .................. 117 Instrumentenverlichting ...... 121 Mistachterlicht ..................... 120 Mistlampen ......................... 120 Instellen koplampreikwijdte .............. 118 Zijdelingse ventilatieopeningen ............. 133 Richtingaanwijzers, lichtsignaal, dimlicht en grootlicht ............................ 120 Omgevingsverlichting .......... 123 Parkeerlichten ..................... 121 Cruisecontrol ...........
Kort en bondig Buitenverlichting Lichtsignaal, grootlicht en dimlicht Richtingaanwijzers Lichtschakelaar draaien = Uit 7 = Stadslichten 8 = Dimlicht of grootlicht 9 AUTO = Automatisch dimlicht Lichtsignaal = Hendel naar u toe trekken Grootlicht = Hendel van u af duwen Dimlicht = Hendel van u af duwen of naar u toe trekken Naar rechts = Hendel omhoog Naar links = Hendel omlaag Lichtschakelaar indrukken > = Mistlampen r = Mistachterlicht Verlichting 3 117. Grootlicht 3 118, lichtsignaal 3 118.
Kort en bondig Alarmknipperlichten Claxon Was-wissystemen Voorruitwissers Bediening met toets ¨. Alarmknipperlichten 3 119. j indrukken. & = snel % = langzaam $ = intervalschakeling of automa‐ tisch wissen met regensensor § = uit Hendel omlaagduwen om wissers één slag te laten maken wanneer de voorruitwissers uitgeschakeld zijn. Voorruitwissers 3 87, wisserbladen vervangen 3 167.
Kort en bondig Voorruit- en koplampsproeiers Hendel naar u toe trekken. Voorruitsproeiers en koplampsproei‐ ers 3 87, sproeiervloeistof 3 166. Achterruitwisser en achterruitsproeier Wisser(s) aan Wisser(s) uit Sproeien = Hendel van u af duwen = Hendel nogmaals naar voren duwen = Hendel helemaal naar voren geduwd houden Achteruitwisser en achteruitsproeier 3 88, wisserbladen vervangen 3 167, sproeiervloeistof 3 166.
Kort en bondig Ruiten ontwasemen en ontdooien Versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak Luchtverdeling op l. Draaiknop voor temperatuur in hoog‐ ste stand zetten. Ventilator in hoogste stand of op A. Koeling n aan. Toets V indrukken. Verwarming en ventilatie 3 127. Achteruit: vanuit stilstand 3 seconden na het bedienen van het koppelings‐ pedaal de knop op de schakelpook omhoogtrekken en de versnelling in‐ schakelen.
Kort en bondig Geautomatiseerde versnellingsbak N o + A = = = = = neutrale stand rijstand hogere versnelling lagere versnelling wisselen tussen automatische en handgeschakelde modus R = achteruitversnelling (met ver‐ grendeling keuzehendel) Geautomatiseerde versnellingsbak 3 145.
Kort en bondig Motor starten met contactslot Sleutel naar stand 1 draaien. Stuur‐ wiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen. Koppeling en rem in‐ trappen, automatische versnellings‐ bak in stand P of N, geen gas geven, bij dieselmotoren, om voor te gloeien, sleutel naar 2 draaien en wachten tot‐ dat controlelamp ! dooft, sleutel naar 3 draaien en zodra de motor loopt loslaten. Motor starten met Start/Stoptoets De elektronische sleutel moet in de auto aanwezig zijn.
Kort en bondig Op een oplopende helling boven‐ dien de voorwielen van de stoep‐ rand wegdraaien. Wanneer de auto op een aflopende helling staat, dan voor het uitscha‐ kelen van het contact de achteruit‐ versnelling inschakelen of de keu‐ zehendel in stand P zetten. Boven‐ dien de voorwielen naar de stoep‐ rand toedraaien. ■ Auto met toets p op de afstands‐ bediening of met sensor in een van beide voorste portierhandgrepen vergrendelen.
Sleutels, portieren en ruiten Sleutels, portieren en ruiten Sleutels, sloten ............................ 20 Portieren ...................................... 29 Beveiliging van de auto ............... 30 Buitenspiegels ............................. 33 Binnenspiegels ............................ 35 Ruiten .......................................... 35 Dak .............................................. 39 Sleutels, sloten Sleutels Om uit te klappen toets indrukken.
Sleutels, portieren en ruiten Wordt gebruikt voor: ■ Centrale vergrendeling ■ Diefstalbeveiliging ■ Diefstalalarmsysteem ■ Elektrische ruitbediening ■ Elektrisch dakbediening bij de As‐ tra TwinTop De afstandsbediening heeft een be‐ reik van maximaal 5 meter. Het bereik kan variëren door invloeden van bui‐ tenaf. Brandende alarmknipperlich‐ ten dienen als bevestiging. Afstandsbediening met zorg behan‐ delen, vochtvrij houden, beschermen tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden.
Sleutels, portieren en ruiten Afstandsbediening synchroniseren Open&Start-systeem Na vervanging van de batterij het por‐ tier openen met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. Bij het in‐ schakelen van het contact wordt de afstandsbediening gesynchroni‐ seerd.
Sleutels, portieren en ruiten Als het contact is uitgeschakeld en de auto stilstaat, wordt het stuurslot bij het openen of sluiten van het bestuur‐ dersportier vanzelf geactiveerd. Controlelamp 0 3 101. Let op De elektronische sleutel niet in de bagageruimte of voor het Info-Display leggen. De sensorvelden in de portierhand‐ grepen moeten worden schoonge‐ houden om goed te blijven functio‐ neren.
Sleutels, portieren en ruiten Batterij elektronische sleutel vervangen Met de noodsleutel kunt u alleen het bestuurdersportier ver- en ontgrende‐ len. Auto volledig ontgrendelen 3 25. Bij auto’s met een diefstala‐ larmsysteem kan tijdens het ontgren‐ delen het alarm afgaan. Zet het alarm af door het contact in te schakelen. Houd de elektronische sleutel in de getoonde positie en druk op de Start/ Stop-toets. Voor het afzetten van de motor de Start/Stop-toets minstens 1 seconde indrukken.
Sleutels, portieren en ruiten Om de batterij te vervangen de ver‐ grendeling indrukken en het kapje on‐ der lichte druk verwijderen. Kapje aan de andere kant naar buiten toe weg‐ duwen. Batterij vervangen (batterijtype CR 20 32), let hierbij op de juiste plaatsing. Kapjes vastklikken. Centrale vergrendeling Ontgrendelen Ontgrendelen en vergrendelen van portieren, bagageruimte en tankklep.
Sleutels, portieren en ruiten Elektronische sleutel Afstandsbediening Aan een portierhandgreep trekken of de toets onder de lijst op de achter‐ klep indrukken. De elektronische sleutel moet zich buiten de auto bevinden, binnen een straal van ca. 1 meter. Toets p indrukken. Vergrendelen Portieren, bagageruimte en tankklep sluiten. Bij een niet goed gesloten be‐ stuurdersportier werkt de centrale vergrendeling niet.
Sleutels, portieren en ruiten Centrale vergrendelingstoets Storing in afstandsbediening of Open&Start-systeem Ontgrendelen 27 ingeschakeld is. Contact inschakelen om het diefstalalarmsysteem te deac‐ tiveren. Open&Start-systeem 3 22. Vergrendelen Bestuurdersportier sluiten, passa‐ giersportier openen, centrale ver‐ grendelingstoets m indrukken. De auto wordt vergrendeld. Passagiers‐ portier sluiten. Storing in centrale vergrendeling m-toets indrukken: de portieren wor‐ den vergrendeld of ontgrendeld.
Sleutels, portieren en ruiten Vergrendelen Draai, zittend in de auto, de draaiknop aan de binnenkant van het kofferdek‐ sel linksom, waarna het kofferdeksel wordt ontgrendeld en een stukje wordt geopend. Sleutel of noodsleutel 3 22 aan de binnenkant van het portier in de ope‐ ning boven het slot steken en de ver‐ grendeling hoorbaar indrukken. Por‐ tier vervolgens sluiten. Deze proce‐ dure bij elk van de portieren uitvoe‐ ren.
Sleutels, portieren en ruiten Portieren Bagageklep Openen 9 Waarschuwing Vierdeurs Saloon Niet met een geopende of op een kier staande achterklep rijden, bijv. bij het vervoer van omvang‐ rijke bagage, omdat er dan giftige uitlaatgassen de auto kunnen bin‐ nendringen. Let op Afhankelijk van het gewicht van eventueel gemonteerde accessoi‐ res blijft de achterklep mogelijk niet in geopende stand staan. Centrale vergrendeling 3 25 De knop onder de lijst op de achter‐ klep indrukken.
Sleutels, portieren en ruiten Sluiten Beveiliging van de auto Diefstalbeveiliging 9 Waarschuwing Niet inschakelen als er zich perso‐ nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet mogelijk. Bij centraal vergrendelde portieren is het kofferdeksel niet te ontgrendelen met de knop x. Binnenste handgreep gebruiken. Toets onder de lijst tijdens het sluiten niet indrukken, omdat anders op‐ nieuw ontgrendeld wordt. Kofferdeksel sluiten. Een gesloten kofferdeksel staat altijd vergrendeld.
Sleutels, portieren en ruiten Inschakelen met de afstandsbediening Binnen 15 seconden p tweemaal in‐ drukken. Inschakelen met de elektronische sleutel Binnen 15 seconden het sensorveld in de porthandgreep van een van de voorportieren tweemaal aanraken. De elektronische sleutel moet zich buiten de auto bevinden, binnen een straal van ca. één meter. Diefstalalarmsysteem Het diefstalalarmsysteem vormt één geheel met de diefstalbeveiliging en wordt als zodanig bediend.
Sleutels, portieren en ruiten Inschakelen zonder bewaking passagiersruimte en hellingshoek auto Bewaking van de passagiersruimte en de hellingshoek van de auto uit‐ schakelen, wanneer er inzittenden of huisdieren in de auto achterblijven, doordat het alarm kan afgaan onder invloed van sterke ultrasone gelui‐ den, geregistreerde bewegingen in of schommelingen van de auto op een veerboot of autotrein. 1. Achterklep en motorkap sluiten 2. Toets b indrukken.
Sleutels, portieren en ruiten Het alarmsirenesignaal kan worden afgebroken door het indrukken van een toets op de afstandsbediening of door het inschakelen van het contact. Daarbij wordt ook het diefstalalarm‐ systeem uitgeschakeld. Startbeveiliging Het systeem controleert of de auto met de gebruikte sleutel gestart mag worden. Wordt de transponder in de sleutel goedgekeurd, dan kan de mo‐ tor worden gestart.
Sleutels, portieren en ruiten Inklappen Elektrisch inklappen Verwarmd Voor de veiligheid van voetgangers klappen de buitenspiegels bij aansto‐ ten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door licht op de spiegelbehuizing te druk‐ ken terugduwen. Toets n indrukken en beide buiten‐ spiegels worden ingeklapt. Toets n nogmaals indrukken en beide buitenspiegels nemen hun uit‐ gangspositie weer in.
Sleutels, portieren en ruiten Binnenspiegels Automatische dimfunctie Handmatige dimfunctie binnenspiegel Ruiten Elektrische ruitbediening 9 Waarschuwing Verblinding ’s nachts door achterop‐ komend verkeer wordt automatisch verminderd. Om verblinding te verminderen, de hendel aan de onderkant van de spie‐ gelbehuizing gebruiken. 35 Wees voorzichtig bij het gebruik van de elektrische ruitbediening. Er bestaat verwondingsgevaar, met name voor kinderen.
Sleutels, portieren en ruiten Na het uitschakelen van het contact werkt de elektrische ruitbediening niet meer, zodra het bestuurdersportier wordt geopend. Beveiligingsfunctie Stuit de ruit tijdens het automatisch sluiten boven de middelste stand op weerstand, dan stopt het sluiten on‐ middellijk en beweegt de ruit weer omlaag. Bij een stroeve werking door ijsvor‐ ming e.d. meermaals aan de schake‐ laar trekken totdat de ruit in stappen is gesloten.
Sleutels, portieren en ruiten Afstandsbediening Open&Start Systeem Toets q of p ingedrukt houden tot‐ dat alle ruiten volledig geopend of ge‐ sloten zijn. Om te sluiten het sensorveld in de portierhandgreep zo lang aanraken dat alle ruiten volledig gesloten zijn. De elektronische sleutel moet zich buiten de auto bevinden, binnen een straal van ca. één meter. Overbelasting Door herhaalde, snel opeenvolgende bediening wordt de stroomvoorzie‐ ning van de ruitbediening enige tijd onderbroken.
Sleutels, portieren en ruiten Achterruitverwarming Zonnekleppen Om verblinding te vermijden kunnen de zonnekleppen worden neerge‐ klapt en opzij worden gedraaid. Afdekkingen van eventueel in de zon‐ nekleppen aanwezige makeupspiegels tijdens het rijden gesloten houden. Panoramische voorruit Om in te schakelen toets Ü indruk‐ ken. De verwarming werkt bij een draai‐ ende motor en wordt na korte tijd au‐ tomatisch uitgeschakeld.
Sleutels, portieren en ruiten Dak 39 Voorzichtig Zonnedak Bij gebruik van een dakdrager controleren of het zonnedak vol‐ doende speling heeft om schade tegen te gaan, Het is alleen toe‐ gestaan het zonnedak open te kantelen. 9 Waarschuwing Wees voorzichtig bij het gebruik van het zonnedak. Er bestaat ver‐ wondingsgevaar, met name voor kinderen. Bewegende onderdelen tijdens de bediening goed in de gaten hou‐ den. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld raakt.
Sleutels, portieren en ruiten Zonnedak bij vierdeurs Saloon Omlaagkantelen l-knop indrukken totdat het zonne‐ dak is gesloten. Zonnedak van de buitenzijde bedienen De &-knop op de afstandsbediening ingedrukt houden totdat het zonne‐ dak volledig gesloten is. Zonnescherm Het zonnescherm sluiten of openen door de knop H of G in te drukken. Voor volledig sluiten H ingedrukt houden. Zonnescherm bij vierdeurs Saloon Het zonnescherm wordt handmatig bediend. Schuif het zonnescherm open of dicht.
Sleutels, portieren en ruiten 1. Contact inschakelen 2. Zonnedak sluiten en knop d min‐ stens 10 seconden ingedrukt hou‐ den 3. Zonnescherm sluiten en knop H minstens 10 seconden ingedrukt houden Inklapbare hardtop 9 Waarschuwing Voorzichtig zijn bij het bedienen van de hardtop. Kans op letsel. Het bovenstaande werkingsge‐ bied, de zijkant en achterkant van de auto in de gaten houden tijdens het bedienen van de hardtop. Erop letten dat niets bekneld kan raken.
Sleutels, portieren en ruiten Openen bediend nadat het akoestische sig‐ naal klinkt, worden de portierruiten gesloten. Sluiten Openen met afstandsbediening Er mogen geen voorwerpen voor de achterruit of in het scharniergebied van dak en kofferdeksel zijn. Knop > op de plafondconsole in‐ gedrukt houden totdat het dak volle‐ dig geopend en het kofferdeksel ge‐ sloten is. Aan het eind van de openingsproce‐ dure klinkt een akoestisch signaal.
Sleutels, portieren en ruiten Sluiten met afstandsbediening Auto vergrendelen terwijl deze stil‐ staat. De knop p nogmaals indruk‐ ken en vasthouden totdat dak en kof‐ ferdeksel volledig gesloten zijn. Let op ■ De bagageklep niet openen totdat het akoestische signaal klinkt dat aangeeft dat het dak volledig geo‐ pend of gesloten is. ■ De bagagerolhoes altijd gesloten houden tijdens bediening van het dak. ■ Mensen en voorwerpen uit de buurt houden van de afdekkingen achter de achterste hoofdsteunen.
Sleutels, portieren en ruiten Als de automatische aandrijving niet werkt, kan het dak met twee personen handmatig worden gesloten. Zie de bijgaande instructies voor de Astra TwinTop. Professionele hulp wordt geadviseerd. Vaste rolbeugels Pop-up rolbeugels Vaste rolbeugels zijn op de autocar‐ rosserie bevestigd. Pop-up rolbeugels zitten tussen de achterste hoofdsteunen en het koffer‐ deksel.
Sleutels, portieren en ruiten Het controlelampje voor de airbags v licht op, wanneer de rolbeugels ge‐ activeerd zijn. Let op Geen voorwerpen plaatsen op de rolbeugelafdekkingen achter de hoofdsteunen. Uitgeschoven rolbeugels zijn weer in te schuiven (bijv. om het dak te kun‐ nen sluiten na een aanrijding). De hendel tussen de stangen van een rolbeugel indrukken om het systeem te ontgrendelen. De rolbeugel hele‐ maal omlaagduwen totdat deze in‐ grijpt. De afdekking monteren.
Sleutels, portieren en ruiten Storing in elektrische aandrijving Vergrendelingshendel naar voren du‐ wen. Bij de uitvoering met het reservewiel wordt de windgeleider opgeklapt weggeborgen in de bagageruimte. Windgeleider Vastmaken De achterbank is niet te gebruiken wanneer de windgeleider is aange‐ bracht. Geen voorwerpen op de windgeleider leggen. Bij een bandenreparatieset is de windgeleider opgeklapt weg te ber‐ gen in een opbergvak onder de laad‐ vloerafdekplaat in de bagageruimte.
Sleutels, portieren en ruiten Aan de drukklem van de linker en rechter borgpen trekken en om‐ draaien om te vergrendelen. De wind‐ geleider recht leggen, de drukklem te‐ rugdraaien en de borgpen in de uit‐ sparing in de zijbekleding steken. De geleideclips van de windgeleider in de veiligheidsgordeluitsparingen steken tussen de achterste hoofd‐ steunen. De windgeleider kan weer opgevou‐ wen worden als u het niet gebruikt.
Stoelen, veiligheidssystemen Stoelen, veiligheidssystemen Hoofdsteunen .............................. 48 Voorstoelen .................................. 50 Achterbank ................................... 54 Veiligheidsgordels ....................... 54 Airbagsysteem ............................. 57 Kinderveiligheidssystemen .......... 62 Hoofdsteunen Instellen Stand Hoofdsteunen voor en buitenste hoofdsteunen achter 9 Waarschuwing Alleen met correct ingestelde hoofdsteunen rijden.
Stoelen, veiligheidssystemen Middelste hoofdsteun achter Hoofdsteun omhoogtrekken of borg‐ veren indrukken om hoofdsteun te ontgrendelen en omlaag te schuiven. Achterste hoofdsteunen instellen, Astra TwinTop 49 Actieve hoofdsteunen Bij een aanrijding van achteren kan‐ telen de actieve hoofdsteunen iets naar voren. Zo wordt het hoofd beter ondersteund en het gevaar voor letsel aan de halswervels verminderd.
Stoelen, veiligheidssystemen Beide borgveren indrukken en de hoofdsteun omhoogtrekken. Voorstoelen Zitpositie 9 Waarschuwing Alleen met een correct ingestelde stoel rijden. ■ Zitvlak zo dicht mogelijk naar de rugleuning schuiven. De afstand tot de pedalen zo instellen dat de be‐ nen bij het bedienen van de peda‐ len licht gebogen zijn. De passa‐ giersstoel voorin zover mogelijk naar achteren schuiven. ■ Schouders zo dicht mogelijk tegen de rugleuning houden.
Stoelen, veiligheidssystemen ■ Lendensteun zo instellen dat deze de natuurlijke vorm van de wervel‐ kolom ondersteunt. Rugleuning voorstoelen Zithoogte Aan handwiel draaien. Bij het verstel‐ len de rugleuning niet belasten. Pompbeweging van de hendel omhoog = stoel hoger omlaag = stoel lager Stoelen verstellen 9 Waarschuwing Stoelen nooit tijdens het rijden ver‐ stellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen. Zitpositie Aan handgreep trekken, stoel ver‐ schuiven, handgreep loslaten.
Stoelen, veiligheidssystemen Zithoek Lendensteun Verstelbare dijbeensteun Aan hendel trekken, zithoek instellen door lichaamsgewicht te verplaatsen. Hendel loslaten en stoel hoorbaar la‐ ten vastklikken. Aan handwiel draaien. Bij het verstel‐ len de rugleuning niet belasten. Toets indrukken en dijbeensteun ver‐ schuiven.
Stoelen, veiligheidssystemen Stoel neerklappen Bij neergeklapte rugleuning het hand‐ wiel voor het bijstellen van de rugleu‐ ning niet bedienen. Bij auto’s met een panoramische voorruit: om stoelen voorover te klap‐ pen, de hoofdsteunen omlaagduwen en zonnekleppen optillen. 53 Onder de armsteun zit een opberg‐ vak. Verwarming Armsteun Ontgrendelingshendel optillen en rugleuning naar voren klappen. Stoel naar voren schuiven. Om de stoel terug te zetten deze naar achteren schuiven.
Stoelen, veiligheidssystemen Achterbank Armsteun, TwinTop Veiligheidsgordels Armsteun Armsteun, Saloon en Stationwagon De armsteun omlaagklappen en daarbij de lus schuin omlaagtrekken (45°). De armsteun aan de lus opentrekken, omlaagklappen en met de platte kant omhoog op de zitting aanbrengen. De armsteun zit met een bevesti‐ gingsband aan de rugleuning vast. Om de armsteun helemaal te verwij‐ deren de steun bij de bevestigings‐ band losmaken.
Stoelen, veiligheidssystemen 9 Waarschuwing Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐ doen. Inzittenden die geen gebruik ma‐ ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐ depassagiers en zichzelf in gevaar. Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor gebruik door slechts één persoon te‐ gelijk. Ze zijn niet geschikt voor kin‐ deren tot een leeftijd van 12 jaar of een lengte van 1,5 m (59 inch). Alle onderdelen van het gordelsys‐ teem regelmatig op schade en juiste werking controleren.
Stoelen, veiligheidssystemen Driepuntsveiligheidsgordel Hoogteverstelling Vastmaken Gordel uit de oprolautomaat trekken, zonder te verdraaien voor u langs ha‐ len en de gesp in het slot vastklikken. Heupgordel tijdens het rijden van tijd tot tijd strak trekken door aan de schoudergordel te trekken. Loszittende kleding belemmert het strak trekken van de gordel. Geen voorwerpen zoals handtassen of mo‐ biele telefoons tussen de gordel en uw lichaam leggen.
Stoelen, veiligheidssystemen Demonteren Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Veiligheidsgordels op achterbank Veiligheidsgordels van buitenste zit‐ plaatsen door de houders aan de zij‐ kant halen als de gordels niet worden gebruikt. De veiligheidsgordel voor de middel‐ ste zitplaats is alleen uit de oprolau‐ tomaat te trekken, als de ruggedeel‐ ten rechtop vergrendeld staan.
Stoelen, veiligheidssystemen Let op De regelelektronica van de airbag‐ systemen, gordelspanners en popup rolbeugels zit in de middencon‐ sole. In dit gebied geen magnetische voorwerpen plaatsen. Geen voorwerpen plaatsen tussen de airbagsystemen/rolbeugelafdek‐ kingen en de inzittenden. Kans op letsel. Afdekkingen van airbags niet be‐ plakken of met andere materialen bedekken. Elke airbag/rolbeugel wordt slechts eenmaal geactiveerd. Geactiveerde airbags/rolbeugels door een werk‐ plaats laten vervangen.
Stoelen, veiligheidssystemen Het frontale airbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige aanrijding in het getoonde werkings‐ gebied. Het contact moet ingescha‐ keld zijn. Stoelbezettingsherkenning 3 61. Kinderveiligheidssysteem met trans‐ ponders 3 66. 9 Waarschuwing Alleen bij een correcte zitpositie is optimale bescherming mogelijk 3 50. Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Veiligheidsgordel correct omleg‐ gen en goed vastzetten.
Stoelen, veiligheidssystemen Hoofdairbagsysteem De kans op letsel aan het bovenli‐ chaam en de heupen bij een zijde‐ lingse aanrijding wordt aanzienlijk verminderd. 9 Waarschuwing Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Let op Op de voorstoelen alleen stoelhoe‐ zen gebruiken die voor de auto zijn goedgekeurd. De airbags niet afdek‐ ken. Het hoofdairbagsysteem bestaat uit een airbag aan weerskanten in het dakframe.
Stoelen, veiligheidssystemen Stoelbezettingsherkenning 61 9 Gevaar Op de passagiersstoel mogen uit‐ sluitend Opel-kinderveiligheids‐ systemen met transponders wor‐ den gemonteerd. Bij gebruik van systemen zonder transponders bestaat levensgevaar. Controlelamp 3 96. De kans op hoofdletsel bij een zijde‐ lingse aanrijding wordt aanzienlijk verminderd. 9 Waarschuwing Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden.
Stoelen, veiligheidssystemen Kinderveiligheidssyste‐ men Let bij gebruik van een kinderveilig‐ heidssysteem op de volgende ge‐ bruiksaanwijzingen en montagevoor‐ schriften en houd u bovendien aan de instructies die bij het kinderveilig‐ heidssysteem werden geleverd. Houd u altijd aan de plaatselijke of landelijke voorschriften. In sommige landen is het gebruik van kindervei‐ ligheidssystemen op bepaalde zit‐ plaatsen verboden.
Stoelen, veiligheidssystemen 63 Montageplaatsen kinderveiligheidssystemen Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem Gewichts- of leeftijdsgroep1) Groep 0: tot en met 10 kg of ca. 10 maanden Groep 0+: tot 13 kg of ca. 2 jaar Op passagiersstoel2) Op buitenste zitplaatsen achterbank Op middelste zitplaats achterbank3) B1, + U, + U Groep I: 9 tot 18 kg of ca. 8 maanden tot 4 jaar B2, + U, + U Groep II: 15 tot 25 kg of ca.
Stoelen, veiligheidssystemen Toegelaten opties voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem Gewichtsklasse Op buitenste zitplaatsen Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel achterin Op middelste zitplaats achterin Groep 0: tot 10 kg E ISO/R1 X IL X Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 X IL X D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL X Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL X B ISO/F2 X IL X B1 ISO/F2X X IL X A ISO/F3 X IL X IL = Geschikt voor bep
Stoelen, veiligheidssystemen ISOFIX maatklasse en zitgelegenheid A - ISO/F3 65 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. B - ISO/F2 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. B1 - ISO/F2X = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. C - ISO/R3 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max.
Stoelen, veiligheidssystemen ISOFIXkinderveiligheidssystemen Kinderveiligheidssystemen met transponders Let op Geen voorwerpen (zoals kunststof folie of verwarmingsmatten) tussen de stoel en het kinderveiligheidssys‐ teem plaatsen. Stoelbezettingsherkenning 3 61. De voor de auto goedgekeurde ISOFIX-kinderveiligheidssystemen aan de bevestigingsbeugels bevesti‐ gen. Een etiket op het kinderveiligheids‐ systeem geeft aan of het uitgerust is met transponders.
Opbergruimte Opbergruimte Opbergvakken Handschoenenkastje Opbergvakken ............................. 67 Bagageruimte .............................. 68 Dakdragersysteem ....................... 83 Aanwijzingen voor het beladen van de auto .................................. 84 67 Vergrendelbaar handschoenenkastje, Astra TwinTop met Open&Startsysteem Naast de elektronische sleutel van het Open&Start-systeem is er een standaardsleutel zonder afstandsbe‐ diening voor het slot van het hand‐ schoenenkastje.
Opbergruimte Opbergvak voor (zonne)bril Opbergvak armsteun Opbergvak in voorste armsteun Bagageruimte Bagageruimte verlengen, driedeurs/vijfdeurs Saloon Achterste rugleuningen neerklappen Neerklappen en openen. Geen zware voorwerpen in het op‐ bergvakje leggen. Om te openen de knop indrukken en het bovenste gedeelte van de arm‐ steun opklappen. Hoofdsteunen helemaal omlaagdu‐ wen of verwijderen 3 48. Voorstoel iets naar voren schuiven.
Opbergruimte 69 Bagageruimte verlengen, vierdeurs Saloon Middelste rugleuningen neerklappen Achterste rugleuningen neerklappen Hoofdsteun zover mogelijk omlaag‐ duwen 3 48. Rugleuning ontgrendelen met hendel en tot op zitting vooroverklappen. Alvorens de rugleuning weer rechtop te zetten de veiligheidsgordel door de gordelgeleiders halen om ze tegen schade te beschermen. Rugleuningen van de achterbank rechtop zetten en vergrendelingen hoorbaar vastklikken.
Opbergruimte Om schade te voorkomen de veilig‐ heidsgordels in de geleiders bij de ontgrendelingsknop aanbrengen. Bij het omklappen van de rugleuningen worden de veiligheidsgordels ver‐ lengd. De rugleuning (eendelig en gedeeld) losmaken met de ontgrendelingsknop op een of beide zijden en op de zitting omlaagklappen. Als de auto via een van de achterpor‐ tieren geladen moet worden, de vei‐ ligheidsgordel uit de geleider halen en laten oprollen.
Opbergruimte Haken voor bagagerolhoes loshaken van hoofdsteunen 3 73. Buitenste hoofdsteunen achterbank demonteren en middelste hoofdsteun volledig omlaagduwen 3 48. De ge‐ demonteerde hoofdsteunen in de ruimte onder de opgeklapte zittingen opbergen. 71 Hoofdsteun zover mogelijk omlaag‐ duwen 3 48. Rugleuning ontgrende‐ len met hendel en tot op zitting voor‐ overklappen. Bij het opklappen van de zitting deze vooroverklappen tot‐ dat deze vastklikt.
Opbergruimte Bagageruimte vergroten, TwinTop Bagageruimte tussen achterste zitplaatsen Met de zittingen opgeklapt: hoofd‐ steunen in rugleuningen aanbrengen en afstellen 3 48. Zittingen rechtop zetten en er daarbij op letten dat de gordelsluitingen in de juiste positie komen. Haken voor bagagerolhoes bevesti‐ gen aan hoofdsteunen 3 73. De driepuntsveiligheidsgordel voor de middelste zitplaats van de achter‐ bank is alleen van de oprolautomaat te trekken als de rugleuning goed ver‐ grendeld staat.
Opbergruimte Aan de rechterkant achter de klep zit de bandenreparatieset 3 195. Bagagerolhoes Stationwagon Geen zware voorwerpen of voorwer‐ pen met scherpe randen op de baga‐ gerolhoes leggen. 73 Bagageruimteafdekking aan hand‐ greep naar achteren trekken en in de zijdelingse houders haken. Driedeurs/vijfdeurs Saloon Demonteren Bevestigingsbanden loshaken van achterklep. Afdekking uit de zijgelei‐ ders trekken. Vastmaken Afdekking in de zijgeleiders aanbren‐ gen en omlaagklappen.
Opbergruimte Demonteren De haken bevestigen aan de hoofd‐ steunen. TwinTop Er mogen geen voorwerpen boven de bagageruimteafdekking uitsteken of erop liggen, wanneer het dak open‐ staat of wordt geopend. Het dak is alleen te bedienen met de rolhoes vergrendeld in de uitsparing. Bevestigingsrails en -haken De bagageruimteafdekking openen en de haken losmaken van de hoofd‐ steunen. Aan de ontgrendelingshandgreep trekken.
Opbergruimte Sjorogen De sjorogen dienen om voorwerpen vast te zetten, bijv. met spanbanden, met een bagagenet of met een veilig‐ heidsnet. FlexOrganizer De FlexOrganizer is een flexibel sys‐ teem voor de indeling van de baga‐ geruimte of voor de bevestiging van bagage bij een Stationwagon.
Opbergruimte Om ze te plaatsen, de stangen iets samendrukken en in de bijbehorende openingen van de adapters steken. De lange stang moet in de bovenste adapter worden geplaatst. Netstang verwijderen door deze sa‐ men te drukken en uit de adapters te nemen. Handgreep van de adapter openklappen, eerst uit de onderste groef en daarna uit de bovenste groef verwijderen. Laadbox Easy Load-functie Inklapbare box onder de vloerafdek‐ plaat die gebruikt wordt om de baga‐ geruimte onder te verdelen.
Opbergruimte ■ Easy Load-knop kort indrukken: Het opgeborgen dak komt omhoog. Het dak blijft ca. 9 minuten in deze eindstand staan. ■ Op de aangegeven maximale laad‐ hoogte letten ■ De bagagerolhoes aan het achter‐ ruitframe hangen en in de uitspa‐ ringen aanbrengen. De bagagerol‐ hoes moet vlak liggen; eventuele voorwerpen eronder mogen de hoes niet omhoogduwen. ■ Easy Load-knop kort indrukken: Het opgeborgen dak komt omlaag. ■ Het kofferdeksel pas sluiten nadat het bevestigingssignaal heeft ge‐ klonken.
Opbergruimte ■ Bij het kantelen van het dak klinkt een bevestigingszoemer bij het be‐ reiken van de bovenste en onder‐ ste eindstanden van het dak ■ De achterklep pas sluiten wanneer het bevestigingssignaal is gegeven dat de Easy Load-functie de onder‐ ste positie heeft bereikt ■ Als de Easy Load-functie niet in de onderste stand staat bij het sluiten van het kofferdeksel, dan klinkt er een waarschuwingssignaal of de achterklep wordt mechanisch ge‐ blokkeerd 3 41 ■ Geen bewegende onderdelen aan‐ raken
Opbergruimte 79 Achter de achterbank Achter de voorstoelen Demonteren Lengte van de banden van het veilig‐ heidsnet aanpassen door de boven‐ ste haak te bevestigen aan het oog van de band en aan de ogen links en rechts op de vloer. Lengte van de banden van het veilig‐ heidsnet aanpassen door de boven‐ ste haak te bevestigen aan het oog van de band en aan de ogen links en rechts op de vloer. Buitenste hoofdsteunen van de ach‐ terbank verwijderen en ruggedeelten vooroverklappen.
Opbergruimte Scheidingsrooster bagageruimte Voor het neerklappen, omlaagdruk‐ ken tot voorbij de weerstand. Geen zware voorwerpen aanbren‐ gen. Gevarendriehoek Driedeurs/vijfdeurs Saloon, TwinTop Om lange voorwerpen te vervoeren is een deel van het scheidingsrooster achter de passagiersstoel te openen: Ruggedeelte achterbank ontgrende‐ len en vooroverklappen. Steun omlaagduwen en roosterseg‐ ment opklappen. Rooster in geopende stand vergren‐ delen.
Opbergruimte Om de gevarendriehoek te verwijde‐ ren: aan rechterkant optillen en naar rechts eruit trekken. Voor auto’s met laadbox: Gevaren‐ driehoek oplichten samen met de rechter helft van de laadbox. Trek de gevarendriehoek naar rechts toe los. Stationwagon, Van 81 EHBO-set Driedeurs/vijfdeurs Saloon Vierdeurs Saloon Gevarendriehoek in de uitsparing in de achterklep opbergen en met de banden links en rechts vastzetten.
Opbergruimte Vierdeurs Saloon Stationwagon Van Gevarendriehoek en EHBO-set in de bagageruimte met twee banden be‐ vestigen aan het rechter paneel. De EHBO-set bevestigen op de linker wand in de bagageruimte met behulp van een bevestigingsband. EHBO-set in het opbergvak achter de bestuurdersstoel plaatsen. Om de af‐ dekking te openen de vergrendelings‐ pal indrukken.
Opbergruimte TwinTop Dakdragersysteem Dakdrager De EHBO-set opbergen achter de band in de uitsparing in de linker wand van de bagageruimte. Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ ding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde Opeldakdragersysteem te gebruiken. Bij de Astra TwinTop is lading op het dak niet toegestaan. Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐ gersysteem in acht nemen en dak‐ dragersysteem verwijderen wanneer het niet wordt gebruikt.
Opbergruimte Aanwijzingen voor het beladen van de auto ■ Zware voorwerpen in de bagage‐ ruimte tegen de rugleuningen leg‐ gen. Controleren of de rugleunin‐ gen naar behoren zijn vergrendeld. Bij stapelbare voorwerpen de zwaarste voorwerpen onderaan leggen. ■ Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 75. ■ Losse voorwerpen in de bagage‐ ruimte vastzetten om glijden tegen te gaan.
Opbergruimte hogere zwaartepunt. Lading gelijk‐ matig verdelen en goed met span‐ banden vastzetten. Bandenspan‐ ning en rijsnelheid aan de bela‐ dingstoestand aanpassen. Span‐ banden regelmatig controleren en bijspannen. De toegestane dakbelasting be‐ draagt 75 kg, bij Stationwagons met dakrails 100 kg. De dakbelas‐ ting is de som van het gewicht van het dakdragersysteem en de la‐ ding.
Instrumenten en bedieningsorganen Instrumenten en bedieningsorganen Bedieningsorganen Stuurwielverstelling Afstandsbediening op stuurwiel Bedieningsorganen ...................... 86 Waarschuwingslampen, meters en controlelampen ....................... 92 Info-Displays .............................. 102 Voertuigmeldingen ..................... 109 Boordcomputer .......................... 112 Hendel omlaagbewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen.
Instrumenten en bedieningsorganen Claxon Voorruitwissers/-sproeiers Voorruitwissers 87 Wissnelheden doorlopen door de hendel over de weerstandspunten heen te duwen en vast te houden. Bij § klinkt er een geluidssignaal. Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is. Uitschakelen in wasstraten. Instelbaar wisinterval j indrukken. De hendel keert altijd terug naar de uitgangspositie.
Instrumenten en bedieningsorganen Na inschakelen van het contact en hendel op $ geldt een interval van 6 seconden. Hendel naar u toe trekken. Sproeier‐ vloeistof wordt tegen de ruiten gespo‐ ten en de wissers maken enkele sla‐ gen. Staat de verlichting aan, dan wordt er ook sproeiervloeistof tegen de kop‐ lampen gespoten. Daarna werken de koplampsproeiers 2 minuten niet. Automatische wisfunctie met regensensor Wis-/wasinstallatie achterruit Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Instrumenten en bedieningsorganen Houdt u de hendel van u af geduwd, dan spuit er sproeiervloeistof tegen de achterruit. Als de voorruitwissers ingeschakeld zijn, wordt de achterruitwisser bij het inschakelen van de achteruitversnel‐ ling automatisch ingeschakeld. Triple-Info-Display of op het Board-Info-Display. Bij het stijgen van de temperatuur dooft het symbool : pas vanaf 5 °C. 9 Waarschuwing Ook bij een aanduiding van enkele graden boven 0 °C kan het weg‐ dek al beijzeld zijn.
Instrumenten en bedieningsorganen Om de tijd in te stellen de insteltoets op het instrumentenpaneel ca. 2 se‐ conden ingedrukt houden. Kort in‐ drukken om de waarde te laten knip‐ peren. De toets nogmaals 2 secon‐ den ingedrukt houden om de vol‐ gende eenheid te selecteren en de in‐ stelmodus te verlaten. Automatische tijdsynchronisatie Het RDS-signaal van de meeste FMzenders stelt de tijd automatisch in, te herkennen aan } op het display. Sommige zenders zenden geen cor‐ rect tijdsignaal uit.
Instrumenten en bedieningsorganen 91 Asbak, voorin Geen accessoires aansluiten die stroom leveren, zoals laadtoestellen of accu’s. 12V-aansluitingen niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers. Aansteker Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automa‐ tisch uitgeschakeld. Aansteker uit‐ trekken. Asbakken Voorzichtig De aansteker zit achter het asbak‐ klepje. Om te openen op asbakklepje duwen. Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Instrumenten en bedieningsorganen Waarschuwingslampen, meters en controlelampen Om te legen beide zijden van het as‐ bakelement beetpakken en omhoog‐ trekken. Asbak, achterin Instrumentengroep Bij sommige uitvoeringen draaien de naalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer het contact wordt ingeschakeld. Om te legen de veer indrukken en de asbak recht naar achteren toe trek‐ ken. Snelheidsmeter Naar buiten trekken door op een van de zijkanten te duwen.
Instrumenten en bedieningsorganen 93 Kilometerteller Toerenteller Brandstofmeter Weergave van het aantal afgelegde kilometers op de onderste regel. Weergave van het motortoerental. In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden. Weergave van het brandstofpeil in de tank, afhankelijk van de geselec‐ teerde brandstof. Bij een te laag brandstofpeil brandt controlelamp Y. Meteen tanken wan‐ neer deze knippert. Tank nooit leegrijden.
Instrumenten en bedieningsorganen Service-display Als het tijd is voor een servicebeurt, verschijnt de melding InSP. Verdere informatie 3 209. Controlelampen De beschreven controlelampen zijn niet in alle auto’s aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐ uitvoeringen. Bij het inschakelen van het contact lichten de meeste contro‐ lelampen korte tijd op bij wijze van functietest.
Instrumenten en bedieningsorganen 95
Instrumenten en bedieningsorganen Richtingaanwijzers Knippert Brandt Na het wegrijden, totdat de veilig‐ heidsgordel wordt omgedaan. Veiligheidsgordel omdoen 3 56. Knippert Airbags, gordelspanners en rolbeugels O brandt of knippert groen. Controlelamp brandt even bij inge‐ schakeld parkeerlicht. Controlelamp knippert bij ingescha‐ kelde richtingaanwijzer of alarmknip‐ perlichten.
Instrumenten en bedieningsorganen Knippert Storing in het airbagsysteem of het kinderveiligheidssysteem met trans‐ ponders is defect of niet goed gemon‐ teerd 3 61. 9 Gevaar Knippert de controlelamp tijdens het rijden, dan is er een storing aanwezig. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Kinderveiligheidssysteem met trans‐ ponders 3 66. Laadsysteem p brandt rood. Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Instrumenten en bedieningsorganen Als de controlelamp blijft knipperen, kunt u proberen om de motor met de reservesleutel te starten en daarna de hulp van een werkplaats inroepen. Rem- en koppelingssysteem R brandt of knippert rood. Brandt Brandt nadat het contact is ingescha‐ keld en de handrem is aangetrokken 3 150. Licht op als de handrem wordt gelost en het rem- en koppelingsvloeistof‐ peil te laag is 3 166. 9 Waarschuwing Stoppen. De auto meteen stilzet‐ ten.
Instrumenten en bedieningsorganen Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) v knippert of brandt geel. Brandt na het inschakelen van het contact enkele seconden. Knippert tijdens het rijden Het systeem grijpt actief in. Het mo‐ torvermogen kan worden begrensd en de auto kan automatisch iets wor‐ den afgeremd 3 151. Brandt tijdens het rijden Het systeem is uitgeschakeld of er is een storing in het systeem. Verder rij‐ den is mogelijk.
Instrumenten en bedieningsorganen Drukverliesdetectiesysteem 3 193, bandenspanningscontrolesysteem 3 192. Interactief rijsysteem (IDS), elektronische dempingsregeling (CDC), SPORT-modus Brandt bij een draaiende motor Voorzichtig Motorsmering wordt mogelijk on‐ derbroken. Dit kan aanleiding ge‐ ven tot motorschade en/of tot het blokkeren van de aandrijfwielen. IDS+ brandt geel. Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Instrumenten en bedieningsorganen Open&Start-systeem Rem intrappen 0 brandt of knippert geel. j brandt geel. Bij een auto met geautomatiseerde versnellingsbak kan de motor alleen met ingetrapt rempedaal worden ge‐ start. Wordt het rempedaal niet inge‐ trapt, dan brandt controlelamp 3 146. Knippert De elektronische sleutel bevindt zich niet meer in het ontvangstbereik van de auto. De motor kan niet worden gestart. Start/Stop-toets iets langer indrukken om het contact uit te scha‐ kelen.
Instrumenten en bedieningsorganen Cruisecontrol m brandt groen. Brandt bij ingeschakeld systeem 3 153. Info-Displays Board-Info-Display Triple-Info-Display Geopende portieren Q brandt rood. Brandt bij geopende portieren of een geopende achterklep. Weergave van tijd, buitentempera‐ tuur en datum of infotainmentsysteem als dat is ingeschakeld. Tijd, datum en buitentemperatuur kunnen bij uitgeschakeld contact door een korte druk op een van beide knoppen onder het display worden opgeroepen.
Instrumenten en bedieningsorganen Selecteren met de toetsen van het infotainment-systeem Selecteren met het linker stelwiel op het stuurwiel In het Instellingen-menu wordt met de OK-toets de gewenste functie opge‐ roepen. Met de pijltjestoetsen worden de instellingen veranderd. In het BC-menu wordt met de OKtoets de gewenste functie opgeroe‐ pen. Met de OK-toets worden de ti‐ mer bediend of de meting en bereke‐ ning opnieuw gestart. Door het stelwiel in te drukken word het BC-menu opgeroepen.
Instrumenten en bedieningsorganen Automatische tijdsynchronisatie Tijd en datum instellen Taal instellen Het RDS-signaal van de meeste FMzenders stelt automatisch de tijd in. Dit is te herkennen aan } op het dis‐ play. Sommige zenders zenden geen cor‐ rect tijdsignaal uit. Het is dan zinvol de automatische tijdsynchronisatie uit te schakelen. Automatische tijdsynchronisatie deactiveren (Clock Sync.Off) of acti‐ veren (Clock Sync.On) met de pijl‐ tjestoetsen.
Instrumenten en bedieningsorganen Maateenheden instellen Graphic-Info-Display, ColourInfo-Display 105 Functies selecteren De functies en instellingen van het in‐ fotainment-systeem en van de elek‐ tronische klimaatregeling (ECC) zijn via het display toegankelijk. Selecteren gebeurt aan de hand van de menu’s en toetsen, met de meer‐ functieknop van het infotainment-sys‐ teem of met het linker stelwiel op het stuurwiel.
Instrumenten en bedieningsorganen Selecteer menuopties via de menu’s en met de toetsen van het infotain‐ ment-systeem. Met de OK-toets de gemarkeerde optie selecteren of een commando bevestigen. Voor het verlaten van een menu op de linker of rechter pijltjestoets drukken om naar Terug of Main te gaan. Selecteren met de meerfunctieknop Om menuopties of commando’s te markeren en functiegebieden te se‐ lecteren, aan de meerfunctieknop draaien.
Instrumenten en bedieningsorganen Systeeminstellingen Tijd en datum instellen 107 Bij infotainment-systemen met navi‐ gatie worden bij ontvangst van een gps-satellietsignaal de tijd en datum automatisch aangepast. De functie wordt geactiveerd door het vakje voor Autom. tijdsynchronisatie in het menu Tijd, Datum aan te krui‐ sen. Taal instellen Main-toets van het infotainment-sys‐ teem indrukken. Settings-toets op het infotainmentsysteem indrukken.
Instrumenten en bedieningsorganen Maateenheden instellen De keuze wordt aangeduid door een 6 voor de menuoptie. Bij systemen met gesproken aanwij‐ zingen verschijnt na de wijziging van de taalinstelling op het display de vraag of de meldingstaal ook moet worden gewijzigd, zie handleiding bij het infotainment-systeem. Selecteer de menuoptie Units in het menu Instellingen. De gewenste eenheid selecteren. De keuze wordt aangeduid door een o voor de menuoptie.
Instrumenten en bedieningsorganen Altijd dag design zwarte of gekleurde tekst tegen een lichte achtergrond. Altijd nacht design witte of gekleurde tekst tegen een donkere achtergrond. De keuze wordt aangeduid door een o voor de menuoptie. Ontstekingslogica Zie de handleiding bij het infotain‐ ment-systeem. Voertuigmeldingen Meldingen worden via het display op het instrumentenpaneel of als waar‐ schuwings- en geluidssignalen gege‐ ven. De Check-Control geeft de mel‐ dingen via het Info-Display.
Instrumenten en bedieningsorganen Bij bediening van de inklapbare hardtop ■ Bevestigingszoemer wanneer de hardtop volledig geopend of geslo‐ ten is. ■ Bevestigingszoemer wanneer de elektrische Easy Load-functie vol‐ ledig omhoog- of omlaaggebracht is. ■ Belsignaal als de achterklep niet gesloten is tijdens bediening van het dak. ■ Belsignaal als de achterklep niet volledig openstaat tijdens bedie‐ ning van de Easy Load-functie.
Instrumenten en bedieningsorganen 111 Bandenspanning Vloeistofpeil van motorkoelsysteem te laag. Koelvloeistofpeil meteen con‐ troleren 3 165. Dieselbrandstoffilter aftappen Als er water in het dieselbrandstoffil‐ ter zit, verschijnt de melding InSP4 op het instrumentenpaneel. De hulp van een werkplaats inroepen. Verlichting De belangrijkste buitenverlichtings‐ functies worden bewaakt, inclusief kabels en zekeringen. Bij het rijden met een aanhanger wordt ook de ver‐ lichting van de aanhanger bewaakt.
Instrumenten en bedieningsorganen Sproeiervloeistofpeil Laag sproeiervloeistofpeil. Sproeier‐ vloeistof bijvullen 3 166. Bij aanzienlijk drukverlies verschijnt een melding waarin wordt aangege‐ ven welke band moet worden gecon‐ troleerd. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers in gevaar te brengen. Stoppen en de banden controleren. Het reservewiel monteren 3 198. Bij banden met noodloopeigenschappen is de maximumsnelheid 80 km/u. In‐ formatie 3 190.
Instrumenten en bedieningsorganen Weergave van het actuele verbruik. Bij lage snelheden wordt het verbruik per uur aangegeven. 113 Actieradius Timer De actieradius wordt op basis van de aanwezige tankinhoud en het mo‐ mentane verbruik berekend. Op het display verschijnen gemiddelde waarden. Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐ werkt. Als het brandstofpeil laag is, ver‐ schijnt de melding Actieradius op het display.
Instrumenten en bedieningsorganen Gewenste boordcomputerinformatie selecteren 3 102. Om opnieuw te starten, de OK-toets of het linker stel‐ wiel op het stuur ca. 2 seconden in‐ drukken. Actieradius Boordcomputer op GraphicInfo-Display of Colour-InfoDisplay De hoofdpagina van de boordcompu‐ ter informeert u over de actieradius, het gemiddelde verbruik en de gemid‐ delde snelheid van BC 1.
Instrumenten en bedieningsorganen Gemiddeld verbruik Weergave van het gemiddelde ver‐ bruik. De meting kan op elk moment opnieuw worden gestart. Boordcomputer opnieuw starten Afgelegde weg Weergave van de afgelegde weg. De meting kan op elk moment opnieuw worden gestart. De meting of berekening van de vol‐ gende boordcomputerinformatie kan opnieuw worden gestart: ■ afgelegde weg, ■ gemiddelde snelheid, ■ absoluut verbruik, ■ gemiddeld verbruik. Selecteer BC 1 of BC 2 in het menu Boordcomputer.
Instrumenten en bedieningsorganen Timer Rijtijd zonder stops De tijd dat de auto in beweging is, wordt gemeten. Met stilstandtijden wordt geen rekening gehouden. Bandenspanningswaarden Rijtijd met stops De tijd dat de auto in beweging is, wordt gemeten. Ook stilstandtijden worden meegerekend op voorwaarde dat het contact ingeschakeld is. Reisduur Selecteer de menuoptie Timer in het menu Boordcomputer. Om te starten, de menuoptie Start se‐ lecteren. Om te stoppen, de menuop‐ tie Stop selecteren.
Verlichting Verlichting Buitenverlichting 117 Automatische verlichting Lichtschakelaar Buitenverlichting ........................ 117 Interieurverlichting ..................... 121 Verlichtingsfuncties .................... 123 Lichtschakelaar draaien: 7 = Uit 8 = Stadslichten 9 = Dimlicht of grootlicht Controlelamp 8 3 101. Als bij ingeschakelde koplampen het contact wordt uitgeschakeld, gaat het stadslicht branden.
Verlichting Grootlicht Instellen koplampreikwijdte Handmatig instellen koplampreikwijdte 2 = alle zitplaatsen bezet en ba‐ gage in de bagageruimte 3 = bestuurdersstoel bezet en ba‐ gage in de bagageruimte Auto’s met automatische niveauregeling 0 = zitplaatsen voorin bezet 1 = alle zitplaatsen bezet 1 = alle zitplaatsen bezet en ba‐ gage in de bagageruimte 2 = bestuurdersstoel bezet en ba‐ gage in de bagageruimte Omschakelen van dimlicht naar grootlicht door de hendel van u af te duwen.
Verlichting Auto’s met halogeenkoplampen Koplampen door een werkplaats la‐ ten bijstellen. Auto’s met adaptief rijlicht (AFL) Dimlichtbundel omschakelen: 1. Hendel naar u toe trekken en vast‐ houden. 2. Contact inschakelen. 3. Na ca. 3 seconden klinkt er een geluidssignaal. Controlelamp B 3 101. Adaptief rijlicht (AFL) Het adaptieve rijlicht (AFL) zorgt met de Bi-Xenonkoplampen voor een be‐ tere verlichting in bochten en vergroot de koplampreikwijdte.
Verlichting Richtingaanwijzers Om driemaal te knipperen, bijv. om van rijstrook te wisselen, de hendel tot tegen het weerstandspunt duwen en loslaten. Voor langer richting aanwijzen de hendel tot tegen het weerstandspunt duwen en vasthouden. Richtingaanwijzer handmatig uit‐ schakelen door aantippen van de hendel. Mistlampen Hendel omhoog Hendel omlaag = rechter richtingaanwij‐ zersignaal = linker richtingaanwij‐ zersignaal De hendel keert altijd terug naar de uitgangspositie.
Verlichting Parkeerlichten Achteruitrijlichten De achteruitrijlichten gaan branden wanneer het contact is ingeschakeld en de auto in de achteruitversnelling staat. 121 Interieurverlichting Regelbare instrumentenver‐ lichting Aangeslagen lampenglazen Bij het parkeren kan het parkeerlicht aan één kant worden ingeschakeld: 1. Lichtschakelaar op 7 of AUTO, 2. Contact uit, 3. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlicht rechts) of omlaaghalen (parkeerlicht links).
Verlichting Binnenverlichting De voorste en middelste interieurver‐ lichting worden bij het in- en uitstap‐ pen vanzelf ingeschakeld en doven met enige vertraging. Interieurverlichting en leeslampje achterin Leeslampen Voorste interieurverlichting Bediening met schakelaar. I = aan 0 = uit midden = automatisch Bediening met toets c. Bediening met a-knoppen of schake‐ laar. I = aan 0 = uit midden = automatisch Verlichting zonneklep De verlichting wordt ingeschakeld bij het openen van de afdekking.
Verlichting Verlichtingsfuncties Verlichting middenconsole Spot in het binnenspiegelhuis. Auto‐ matische, daglichtafhankelijke rege‐ ling van de middenconsoleverlichting. Instapverlichting Na ontgrendeling van de auto gaan de verlichting van de instrumenten en de schakelaars en die van de kente‐ kenplaat enkele seconden branden. Omgevingsverlichting Koplampen en achteruitrijlichten gaan na het inschakelen van het sys‐ teem en het sluiten van het bestuur‐ dersportier ca. 30 seconden branden.
Infotainment-systeem Infotainmentsysteem Inleiding ..................................... 124 Radio ......................................... 124 Audiospelers .............................. 125 Infotainment-systeem achterstoelen ............................. 125 Telefoon ..................................... 125 Inleiding Radio Bediening Radio-ontvangst Bediening volgens de handleiding bij het infotainment-systeem.
Infotainment-systeem Audiospelers AUX-ingang Infotainment-systeem achterstoelen Audiosysteem achterstoelen Telefoon Mobiele telefoons en zendapparatuur Montage- en gebruiksvoorschriften Via de AUX-ingang kan een externe audiobron zoals een draagbare cdspeler worden aangesloten met een 3,5-mm-cinch-stekker. De AUX-ingang altijd schoon- en drooghouden. Twin Audio biedt de mogelijkheid om zowel de met het infotainment-sys‐ teem ingestelde audiobron als een andere audiobron te beluisteren.
Infotainment-systeem Laat u informeren over de voorziene montageposities voor de buitenan‐ tenne of de toestelhouder en de mo‐ gelijkheden tot gebruik van toestellen met een zendvermogen van meer dan 10 watt. Het gebruik van een handsfree-carkit zonder buitenantenne voor mobiele telefoons type GSM 900/1800/1900 en UMTS is alleen toegestaan, wan‐ neer het maximale zendvermogen van de mobiele telefoon niet groter is dan 2 watt bij GSM 900 en niet groter is dan 1 watt bij de andere types.
Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie Klimaatregelsystemen Verwarmings- en ventilatiesysteem 127 l = naar de voorruit en de voorste zijruiten. J = naar de voorruit, de voorste zij‐ ruiten en de voetenruimte K = naar de voetenruimte Tussenstanden zijn mogelijk. Klimaatregelsystemen ............... 127 Ventilatieopeningen ................... 133 Onderhoud .................................
Verwarming en ventilatie ■ zijdelingse ventilatieopeningen openen naar wens en op de zijrui‐ ten richten, ■ voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdelingsscha‐ kelaar op J zetten. Airconditioningssysteem Koeling n Wordt bediend met toets n en werkt alleen wanneer de motor draait en de aanjager is ingeschakeld. Het airconditioningssysteem koelt en ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf een bepaalde buitentemperatuur.
Verwarming en ventilatie ■ zijdelingse ventilatieopeningen openen naar wens en op de zijrui‐ ten richten, ■ voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdelingsscha‐ kelaar op J zetten. Automatisch geregelde airconditioning n = Koeling 4 = Luchtrecirculatie V = Ontwasemen en ontdooien J = naar de voorruit, de voorste zij‐ ruiten en de voetenruimte K = naar de voetenruimte Verwarmbare achterruit Ü 3 38. De ingestelde temperatuur wordt au‐ tomatisch afgeregeld.
Verwarming en ventilatie Koeling n Wordt bediend met toets n en werkt alleen wanneer de motor draait en de aanjager is ingeschakeld. Het airconditioningssysteem koelt en ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf een bepaalde buitentemperatuur. Er kan zich dan condens vormen en on‐ der de auto op de grond druppelen. Als geen koeling of droging gewenst is, ter besparing van brandstof de koeling uitschakelen. Luchtrecirculatiesysteem 4 De luchtrecirculatiestand wordt in- of uitgeschakeld met de 4-toets.
Verwarming en ventilatie 131 Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur ■ Luchtverdeling en menu selecteren ■ Luchtdebiet AUTO = Automatische modus = Luchtrecirculatie 4 = Ontwasemen en ont‐ V dooien Automatische modus Verwarmbare achterruit Ü 3 38. De ingestelde temperatuur wordt au‐ tomatisch afgeregeld. In de automa‐ tische modus regelen het luchtdebiet en de luchtverdeling automatisch de luchtstroom.
Verwarming en ventilatie Als de aanjager wordt uitgeschakeld, wordt ook de airconditioning gedeac‐ tiveerd. Automatische modus opnieuw in‐ schakelen: Toets AUTO indrukken, Ruiten ontwasemen en ontdooien Toets V indrukken. V verschijnt op het display. Temperatuur en luchtverdeling wor‐ den automatisch ingesteld, de aanja‐ ger draait met een hoge snelheid. Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets V of toets AUTO indrukken, verwarming achterruit Ü inschakelen.
Verwarming en ventilatie Regeling aanjager in de automatisch modus Het regelgedrag van de aanjager in de automatische modus kan worden aangepast. De menuoptie Auto. Circuleeren se‐ lecteren in het menu Klimaat en de gewenste aanjagerregeling instellen. Handmatig bediende luchtrecirculatie De handmatige luchtrecirculatiestand wordt in- of uitgeschakeld met de 4-toets. 9 Waarschuwing Als het luchtrecirculatiesysteem is ingeschakeld, vermindert de lucht‐ verversing.
Verwarming en ventilatie Vaste luchtroosters Er bevinden zich bovendien nog ven‐ tilatieopeningen onder de voorruit en de zijruiten, alsook in de voeten‐ ruimte. Door de roosters te kantelen en te draaien de richting van de luchttoe‐ voer instellen. Om het rooster te sluiten, het stelwiel naar 7 draaien. 9 Waarschuwing Geen voorwerpen bevestigen aan de roosters van de ventilatieope‐ ningen. Kans op schade en letsel in geval van een ongeluk.
Verwarming en ventilatie Regelmatig gebruik airconditioning Om te zorgen dat het systeem goed blijft werken, moet de koeling een‐ maal per maand, ongeacht de weers‐ gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐ nuten worden ingeschakeld. Bij te lage buitentemperaturen kan de koe‐ ling niet worden ingeschakeld.
Rijden en bediening Rijden en bediening Algemene richtlijnen voor het rijden .......................................... 136 Starten en bedienen .................. 136 Motoruitlaatgassen .................... 138 Automatische versnellingsbak ... 140 Handgeschakelde versnellingsbak .......................... 145 Geautomatiseerde versnellingsbak .......................... 145 Remmen .................................... 150 Elektronische hulpsystemen bij het rijden ....................................
Rijden en bediening Contactslotstanden Motor starten Motor starten met contactslot 0 = Contact uit 1 = Stuurslot opgeheven, contact uit 2 = Contact aan, bij dieselmotor: voorgloeien 3 = Starten Koppeling en rem bedienen, automa‐ tische versnellingsbak in stand P of N, geen gas geven, bij dieselmotoren, om voor te gloeien, sleutel naar 2 draaien totdat controlelamp ! dooft, sleutel korte tijd naar 3 draaien en zodra de motor loopt loslaten.
Rijden en bediening Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐ tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z. bij het tijdens het rijden loslaten van het gaspedaal met een ingescha‐ kelde versnelling. Parkeren ■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐ dergrond kan door de hoge tempe‐ ratuur van het uitlaatgassysteem mogelijk vlam vatten. ■ Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig aantrekken.
Rijden en bediening temperatuur te verbranden. Dit pro‐ ces vindt onder bepaalde rijomstan‐ digheden automatisch plaats en kan tot 25 minuten duren. Tijdens deze periode kan het brandstofverbruik ho‐ ger liggen. Enige geur- en rookont‐ wikkeling tijdens deze procedure is normaal. Onder bepaalde rijomstandigheden, bijv. bij korte ritten, kan het systeem zichzelf niet automatisch reinigen.
Rijden en bediening Voorzichtig Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op pagina 3 155, 3 224 kan aanlei‐ ding geven tot schade aan de ka‐ talysator en elektronische onder‐ delen. Onverbrande benzine kan leiden tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten draaien, de tank niet leegrijden en de motor niet door duwen of sle‐ pen proberen te starten.
Rijden en bediening 141 Wanneer een versnelling is ingescha‐ keld en de rem wordt losgelaten, rijdt de auto langzaam weg. Versnellingen 3, 2, 1 3, 2, 1 = versnellingsbak schakelt niet verder op dan de ge‐ selecteerde versnelling. De keuzehendel kan alleen uit stand P of N worden gehaald als het contact is ingeschakeld en het rempedaal be‐ diend wordt (keuzehendelvergrende‐ ling).
Rijden en bediening Parkeren Handrem aantrekken en stand P in‐ schakelen. De contactsleutel kan alleen verwij‐ derd worden met de keuzehendel in stand P. Handgeschakelde modus - = Terugschakelen naar een lagere versnelling. Wordt bij een te lage snelheid een ho‐ gere versnelling geselecteerd of een lagere versnelling bij een te hoge snelheid, dan schakelt de auto niet.
Rijden en bediening Winterprogramma T Winterprogramma inschakelen om makkelijker weg te kunnen rijden op een glad wegdek. Inschakelen bij auto’s zonder handgeschakelde modus Toets T indrukken, terwijl stand P, R, N, D of 3 is ingeschakeld. De auto rijdt weg in de 3e versnelling. Inschakelen bij auto’s met handgeschakelde modus In de automatische modus, toets T indrukken. De auto rijdt afhankelijk van de staat van het wegdek in de 2e of 3e versnelling weg.
Rijden en bediening Uitvoering met handgeschakelde modus Alleen de hoogste versnelling is be‐ schikbaar. In de handgeschakelde modus kan, afhankelijk van de sto‐ ring, ook de 2e versnelling beschikbaar zijn. Stroomonderbreking Als de stroomonderbreking niet het gevolg is van een ontladen accu, keu‐ zehendel ontgrendelen: 1. Handrem aantrekken. 2. Bekleding van de keuzehendel aan de achterkant van de midden‐ console losmaken, deze omhoog‐ klappen en naar links draaien.
Rijden en bediening Handgeschakelde versnellingsbak De koppeling niet onnodig laten slip‐ pen. Bij bediening het koppelingspedaal helemaal intrappen. Uw voet niet op het pedaal laten rusten. Voorzichtig Het wordt afgeraden uw hand tij‐ dens het rijden op de schakelpook te laten rusten.
Rijden en bediening De aanduiding knippert enige secon‐ den wanneer met draaiende motor en niet ingetrapt rempedaal A, M of R is geselecteerd. Bij ingeschakeld winterprogramma brandt T. Keuzehendel Wegrijden Motor starten Bij het starten van de motor het rem‐ pedaal bedienen. Wordt het rempe‐ daal niet bediend, dan brandt j op het instrumentenpaneel, knippert bo‐ vendien “N” op het versnellingsbak‐ display en kan de motor niet worden gestart.
Rijden en bediening Auto stoppen Bij het stoppen in stand A wordt de eerste versnelling ingeschakeld en de koppeling gelost. In stand R blijft de achteruitversnelling ingeschakeld. Afremmen op de motor Automatische modus Bergafwaarts schakelt de geautoma‐ tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐ gere toeren op. Bij het remmen wordt tijdig teruggeschakeld. Handgeschakelde modus Om bij het afdalen van een helling op de motor af te remmen, tijdig een la‐ gere versnelling selecteren.
Rijden en bediening Winterprogramma T Winterprogramma inschakelen wan‐ neer de auto op een glad wegdek moeilijk wegrijdt. Inschakelen T-toets indrukken. De versnellings‐ bak schakelt over op de automatische modus. De auto rijdt weg in de 2e ver‐ snelling. De Sport-modus wordt uit‐ geschakeld.
Rijden en bediening Stroomonderbreking Bij een stroomonderbreking en een ingeschakelde versnelling kan de koppeling niet worden gelost. Er kan niet meer met de auto worden gere‐ den. Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐ bruiken 3 202. Is een lege accu hiervan niet de oor‐ zaak, dan de hulp van een werkplaats inroepen. Als de auto uit de verkeersstroom moet worden gehaald, als volgt ont‐ koppelen (alleen bij auto’s met geau‐ tomatiseerde vijftraps versnellingsbak): 1.
Rijden en bediening Remmen Het remsysteem omvat twee onaf‐ hankelijke remcircuits. Wanneer een remcircuit uitvalt, kan de auto nog met het andere circuit worden afgeremd. De remmen wer‐ ken dan achter pas goed als het rem‐ pedaal zeer diep wordt ingetrapt. Daarvoor is een aanzienlijk grotere krachtsinspanning nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te ver‐ volgen, de hulp van een werkplaats inroepen.
Rijden en bediening Controlelamp R 3 98. Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop) geremd. De druk op het rempedaal niet ver‐ minderen, zolang er maximaal ge‐ remd moet worden. Bij het loslaten van het rempedaal wordt de rem‐ kracht automatisch verminderd. Wegrijhulp op hellingen (HSA) Het systeem maakt het makkelijker om op hellingen met een constante snelheid weg te rijden door de auto te blokkeren.
Rijden en bediening Toets SPORT ca. 4 seconden lang ingedrukt houden. Controlelamp v brandt. Bovendien verschijnt ESPoff op het servicedisplay. 9 Waarschuwing Als bij het gebruik van banden met noodloopeigenschappen een van deze banden zijn spanning ver‐ liest, het ESP®Plus niet uitschake‐ len. Het ESP®Plus kan opnieuw worden in‐ geschakeld door toets SPORT in te drukken. Bovendien verschijnt ESPon op het servicedisplay.
Rijden en bediening Elektronische dempingsregeling De elektronische dempingsregeling (CDC) stemt de demping van de ver‐ schillende schokdempers af op de heersende rijomstandigheden en de staat van het wegdek. Bij ingeschakelde Sport-modus wordt de dempingsregeling afgestemd op een sportieve rijstijl. Controlelamp IDS+ 3 100. Bij een storing de auto niet maximaal beladen. Oorzaak van de storing on‐ middellijk door een werkplaats laten verhelpen. 153 Cruisecontrol De cruisecontrol kan snelheden van ca.
Rijden en bediening Bij de automatische versnellingsbak en de geautomatiseerde versnel‐ lingsbak de cruisecontrol alleen in de automatische modus inschakelen. Controlelamp m 3 102. Inschakelen Toets m aantippen: de actuele snel‐ heid wordt opgeslagen en aangehou‐ den. Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. Na het loslaten van het gas‐ pedaal wordt opnieuw de opgeslagen snelheid aangehouden. De snelheid wordt opgeslagen totdat het contact wordt uitgeschakeld.
Rijden en bediening Let op Accessoires e.d. die in het detectie‐ gebied van de sensoren gemon‐ teerd zijn kunnen storingen in het systeem veroorzaken. Inschakelen afstand tot het obstakel afneemt. Is de afstand kleiner dan 30 cm, dan klinkt er een ononderbroken geluids‐ signaal. 9 Waarschuwing Reflecterende oppervlakken van voorwerpen of kleding en externe geluidsbronnen kunnen er in be‐ paalde omstandigheden toe lei‐ den dat het systeem een obstakel niet registreert.
Rijden en bediening Brandstof voor dieselmotoren Alleen dieselolie gebruiken die vol‐ doet aan DIN EN 590. De brandstof moet zwavelarm zijn (max. 50 ppm). Gelijkwaardige standaardbrandstof‐ fen met een biodieselgehalte (= FAME volgens EN14214) van max. 7 % per volume (zoals DIN 51628 of gelijkwaardige standaardbrandstof‐ fen) mogen worden gebruikt.
Rijden en bediening Voorzichtig Gemorste brandstof onmiddellijk afwassen. Tankdop Alleen de originele tankdop werkt naar behoren. Auto’s met een diesel‐ motor hebben een speciale tankdop. Brandstofverbruik - CO2emissie Hoe het brandstofverbruik moet wor‐ den gemeten is vastgelegd in de Eu‐ ropese richtlijn 80/1268/EEG (nieuwste versie 2004/3/EG). De richtlijn is afgestemd op het wer‐ kelijke verkeer: Stadsritten tellen voor 1/ en ritten over buitenwegen voor ca. 3 2/ .
Rijden en bediening dempt en op de koppelingskogel inwerkt, mag de kogel niet worden ge‐ smeerd. Voor aanhangers met een geringe rij‐ stabiliteit en aanhangers met een maximaal totaalgewicht van meer dan 1300 kg (Saloon)/1200 kg (Stati‐ onwagon) mag de snelheid van 80 km/u niet worden overschreden en wordt het gebruik van een trillings‐ demper aanbevolen. Als de aanhanger begint te slingeren, langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Rijden en bediening Achterasbelasting Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto, mag de toelaatbare achterasbelas‐ ting (zie typeplaatje of autopapieren) met 65 kg en het toelaatbare totaal‐ gewicht met 45 kg bij de Saloon wor‐ den overschreden. Bij de Stationwa‐ gen mag de toelaatbare achterasbe‐ lasting met 60 kg worden overschre‐ den en het toelaatbare totaalgewicht met 30 kg. Wordt de toelaatbare ach‐ terasbelasting overschreden, dan geldt een maximumsnelheid van 100 km/u.
Rijden en bediening Spanstand kogelstang controleren Aangespannen kogelstang in de trek‐ haakopening steken en stevig om‐ hoogduwen totdat deze hoorbaar vastklikt. De draaiknop springt automatisch te‐ rug in de uitgangspositie en rust zon‐ der speling tegen de kogelstang. 9 Waarschuwing ■ Het rode merkteken op de draai‐ knop moet tegenover het witte merkteken op de kogelstang liggen, ■ De speling tussen de draaiknop en de kogelstang moet ca.
Rijden en bediening Kogelstang vergrendelen door de sleutel naar stand e (2) te draaien. Sleutel verwijderen en bescherm‐ kapje dichtdrukken. Kogelstang demonteren 9 Waarschuwing Rijden met een aanhanger is al‐ leen toegestaan bij een correct ge‐ monteerde kogelstang. Als u de kogelstang niet correct gemon‐ teerd krijgt, de hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Onderhoud Onderhoud Algemene informatie .................. 162 Controles ................................... 163 Gloeilampen vervangen ............. 168 Elektrisch systeem ..................... 183 Boordgereedschap .................... 189 Wielen en banden ...................... 189 Hulpstartkabels gebruiken ......... 202 Slepen ........................................ 203 Verzorging .................................
Onderhoud Weer in gebruik nemen Voor het in weer gebruik nemen van de auto het volgende doen: ■ Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor de elektrische ruitbediening inscha‐ kelen. ■ Bandenspanning controleren. ■ Sproeiervloeistofreservoir vullen. ■ Motoroliepeil controleren. ■ Koelvloeistofpeil controleren. ■ Zo nodig kentekenplaat monteren. Controles Werkzaamheden uitvoeren 9 Gevaar Het ontstekingssysteem en de Xe‐ nonkoplampen werken met een zeer hoge spanning. Niet aanra‐ ken.
Onderhoud Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen. Windhaak omhoogduwen en de mo‐ torkap openen. Luchtinlaat 3 134. Motorkapsteun vastzetten. Sluiten Steun vóór het sluiten van de motor‐ kap stevig in de houder duwen. Motorkap laten zakken en in het slot laten vallen. Controleer of de motor‐ kap vergrendeld is. Motorolie Het motoroliepeil wordt automatisch gecontroleerd, Voertuigmeldingen 3 100.
Onderhoud U wordt geadviseerd motorolie te ge‐ bruiken van dezelfde kwaliteit als bij de laatste verversingsbeurt. Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het bovenste merkteken MAX op de peilstok. 165 Koelvloeistofpeil Voorzichtig Een te laag koelvloeistofpeil kan motorschade veroorzaken. Voorzichtig Een teveel aan motorolie moet worden afgetapt of afgezogen. Wanneer het motoroliepeil tot het merkteken MIN is gedaald, dan mo‐ torolie bijvullen. Inhouden 3 247.
Onderhoud 9 Waarschuwing Vóór het openen van de dop de motor laten afkoelen. Dop voor‐ zichtig openen zodat de druk lang‐ zaam kan ontsnappen. Met antivries bijvullen. Is geen anti‐ vries beschikbaar, dan schoon drink‐ water of gedestilleerd water gebrui‐ ken. Dop goed vastdraaien. Antivries‐ gehalte door een werkplaats laten controleren en oorzaak van het koel‐ vloeistofverlies laten verhelpen.
Onderhoud Accu’s horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpun‐ ten gerecycled worden. Wanneer de auto meer dan 4 weken achtereen stilstaat, kan de accu ont‐ laden raken. Poolklem van de min‐ pool van de accu loskoppelen. Accu van de auto alleen bij uitgescha‐ keld contact aansluiten en loskoppe‐ len. Accubeveiliging 3 123.
Onderhoud Wisserblad achterruit Gloeilampen vervangen Contact uitschakelen en desbetref‐ fende schakelaar uitschakelen of por‐ tieren sluiten. Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting vastpakken! Het glas van de gloei‐ lamp niet met blote handen aanraken. Bij vervangen altijd hetzelfde type gloeilamp gebruiken. De buitenste lampen aan de voorkant worden vervangen via openingen in de voorste wielkasten: wielen ver‐ draaien om toegang te verkrijgen, vergrendelingen loshalen en deksels verwijderen.
Onderhoud De koplampen hebben afzonderlijke systemen voor grootlicht 1 (binnenste gloeilampen) en dimlicht 2 (buitenste gloeilampen). 169 4. Gloeilamp uit lamphouder verwij‐ deren en nieuwe gloeilamp plaat‐ sen. Dimlicht 1. Gloeilampen via de opening in de wielkast vervangen. 3. Lamphouder linksom losdraaien. Lamphouder met gloeilamp uit het reflectorhuis nemen. 2. Koplampafdekking 2 verwijderen. 5. Lamphouder zo monteren dat de twee lipjes in de uitsparingen van het reflectorhuis vallen.
Onderhoud Grootlicht 1. Lampen vanuit de motorruimte vervangen. 2. Koplampafdekking 1 verwijderen. 3. Stekker van gloeilamp loshalen. 4. Draadveerklem naar voren van de houder duwen en naar onderen draaien. 5. Gloeilamp uit reflectorhuis ne‐ men. 6. Bij het aanbrengen van de nieuwe gloeilamp de lipjes in de uitsparin‐ gen van het reflectorhuis steken en draadveerklem vastklikken. 7. Stekker op gloeilamp aansluiten. 8. Koplampafdekking aanbrengen. Stadslichten 1.
Onderhoud Xenonkoplampen 171 Grootlicht 1. Gloeilampen via de openingen in de wielkasten vervangen. 4. Gloeilamp uit lamphouder nemen en nieuwe gloeilamp plaatsen. 5. Lamphouder in reflectorhuis aan‐ brengen. Koplampafdekking aan‐ brengen. De koplampen hebben afzonderlijke systemen voor dimlicht 1 (binnenste gloeilampen) en grootlicht 2 (buiten‐ ste gloeilampen). Dimlicht 9 Gevaar Het dimlicht werkt met een zeer hoge elektrische spanning. Niet aanraken. Lampen door een werk‐ plaats laten vervangen. 2.
Onderhoud 3. Linker lamphouder losdraaien. 5. Gloeilamp uit lamphouder verwij‐ deren. 6. Nieuwe gloeilamp zo plaatsen dat de twee lipjes op de lamphouder in de uitsparingen van het reflec‐ torhuis grijpen. 7. Lamphouder tot aan de aanslag rechtsom draaien. 8. Koplampafdekking aanbrengen en dichtdraaien. 2. Koplampafdekking grootlicht ver‐ wijderen. Stadslichten 4. Lamphouder met gloeilamp uit het reflectorhuis nemen. 3. Lamphouder voor parkeerlicht uit reflectorhuis nemen. 1.
Onderhoud 173 Achterlichten 4. Gloeilamp uit lamphouder nemen en nieuwe gloeilamp plaatsen. 5. Lamphouder in reflectorhuis aan‐ brengen. Koplampafdekking aan‐ brengen en dichtdraaien. Vijfdeurs Saloon Mistlampen Gloeilampen door een werkplaats la‐ ten vervangen. Richtingaanwijzers vooraan 1. Gloeilampen via de opening in de wielkast vervangen. 2. Lamphouder linksom losdraaien. 3. Gloeilamp iets in lamphouder du‐ wen, linksom draaien, verwijderen en nieuwe gloeilamp plaatsen. 4.
Onderhoud 4. Lamphuis naar achteren toe los‐ nemen. 3. Bevestigingsmoeren met wiel‐ sleutel losdraaien en met de hand verwijderen. Boordgereedschap 3 189. 5. De drie schroeven met een schroevendraaier losdraaien. Borgnokjes aan de buitenkant van de lamphouder naar binnen du‐ wen en de lamphouder verwijde‐ ren. 6. Gloeilamp verwijderen en nieuwe gloeilamp vervangen.
Onderhoud 175 Driedeurs Saloon 8. Ervoor zorgen dat de afdichting op de lamphouder en bevesti‐ gingsschroeven zijn aangebracht. 9. Lamphuis in de carrosserie plaat‐ sen en daarbij het lipje en de ko‐ gelnootbout in de uitsparingen vergrendelen. Bevestigingsmoe‐ ren aanhalen met een wielsleutel. Stekker aansluiten. Klepje sluiten en vergrendelen. 1. Om de gloeilampen te vervangen de afdekking omlaagklappen. 2. Stekker van lamphouder losne‐ men. 3.
Onderhoud 4. Lamphuis naar achteren toe los‐ nemen. 5. Afdichting van de bevestigings‐ bout verwijderen. Borgnokjes aan de buitenkant van de lamphouder naar buiten duwen en de lamp‐ houder verwijderen. 6. Gloeilamp verwijderen en nieuwe gloeilamp vervangen. Achteruitrijlicht (1) Richtingaanwijzer (2) Achteruitrijlicht/remlicht (3) Achteruitrijlicht (4) Mistachterlicht, mogelijk slechts aan één kant (5) 7. Lamphouder in lamphuis vastklik‐ ken. Ervoor zorgen dat deze goed vastklikt. 8.
Onderhoud Vierdeurs Saloon 1. Om gloeilampen te vervangen de afdekking in de bagageruimte om‐ hoogklappen na de pal te hebben verdraaid. 177 3. De drie bouten met een schroe‐ vendraaier losdraaien en de lamphouder verwijderen. Boord‐ gereedschap 3 189. 2. Bouten achter de afdekking los‐ draaien met een conventionele sleutel en verwijderen. 4. Achterlichten naar achteren du‐ wen terwijl u het lamphuis aan de buitenkant vasthoudt. Stekker los‐ nemen van lamphouder.
Onderhoud 5. Zes borgnokken op het lamphuis naar buiten duwen en de lamp‐ houder verwijderen. 6. Gloeilamp verwijderen en nieuwe gloeilamp vervangen. Remlicht (1) Achteruitrijlicht (2) Mistachterlicht, mogelijk slechts aan één kant (3) Richtingaanwijzer (4) Achteruitrijlicht (5) 7. Lamphouder in lamphuis vergren‐ delen. Ervoor zorgen dat de af‐ dichting goed is aangebracht en de houder goed vergrendeld is. 8. Stekker aansluiten.
Onderhoud TwinTop 2. Stekker van lamphouder losne‐ men. 3. Bevestigingsmoeren losdraaien en het lamphuis naar achteren toe verwijderen. 4. De drie bouten met een schroe‐ vendraaier losdraaien en de lamphouder verwijderen. Boord‐ gereedschap 3 189. 5. Gloeilamp verwijderen en nieuwe gloeilamp vervangen. Achteruitrijlicht/remlicht (1) Richtingaanwijzer (2) Achteruitrijlicht (3) Mistachterlicht, mogelijk slechts aan één kant (4) 6. Lamphouder in lamphuis vergren‐ delen en in positie vastschroeven.
Onderhoud 2. Lamphuis vanaf de buitenzijde verwijderen. Stekker losmaken door op het klepje te drukken en deze uit de lamphouder te verwij‐ deren. 3. Afdichting uit lamphouder verwij‐ deren. 4. Lamphouders losdraaien en ver‐ wijderen. Borgnokken aan de lange kant van de lamphouder naar buiten duwen; lamphouder aan voorkant oplichten en verwij‐ deren. 5. Gloeilamp verwijderen en nieuwe gloeilamp vervangen.
Onderhoud 181 Kentekenplaatverlichting 1. Schroevendraaier in lamphuis steken, opzij duwen en veer ont‐ grendelen. 2. Lamphuis naar beneden toe ver‐ wijderen, hierbij niet aan de kabel trekken. 3. Lipje optillen en stekker uit lamp‐ houder trekken. 4. Lamphouder linksom losdraaien. 5. Gloeilamp uit lamphouder nemen en nieuwe gloeilamp plaatsen. 6. Lamphouder in lamphuis plaatsen en rechtsom draaien. 7. Stekker op lamphouder aanslui‐ ten. 8. Lamphuis plaatsen en vergrende‐ len.
Onderhoud Binnenverlichting Interieurverlichting voorin, leeslampjes 1. Lensglas losklikken, iets omlaag‐ duwen en schuin naar achteren lostrekken. 2. Gloeilamp verwijderen en nieuwe gloeilamp plaatsen. 3. Lensglas vastklikken. Interieurverlichting en leeslampjes achterin Gloeilampen door een werkplaats la‐ ten vervangen. Verlichting handschoenenkastje, verlichting bagageruimte, verlichting voetenruimte 1. Lampelement met schroeven‐ draaier loswerken. 2.
Onderhoud Elektrisch systeem Zekeringen Controleren of het opschrift op de ver‐ vangende zekering overeenkomt met dat op de defecte zekering. In de auto bevinden zich twee zeke‐ ringendozen: links in de bagage‐ ruimte achter een deksel en links vooraan in de motorruimte. Reservezekeringen in de zekeringen‐ doos (versie B) in de bagageruimte opbergen. Klep openen 3 186. Alvorens een zekering te vervangen, de desbetreffende schakelaar en het contact uitschakelen.
Onderhoud Zekeringendoos motorruimte Schroevendraaier zover mogelijk in de opening steken en opzij kantelen. Deksel omhoogklappen en verwijde‐ ren. De zekeringen in de zekeringendoos hebben verschillende functies afhan‐ kelijk van het type zekeringendoos dat in de bagageruimte zit, 3 186. Zekeringtrekker van boven af of van opzij op zekering steken en zekering lostrekken.
Onderhoud Zekeringfuncties bij zekeringendoos bagageruimte, type A Nr. Stroomkring 1 ABS 2 ABS 3 Interieuraanjager klimaatregeling 4 Nr. Stroomkring Nr.
Onderhoud Nr. Stroomkring Nr.
Onderhoud Driedeurs Saloon Zekeringendoos type B Om te openen de afdekking omhoog‐ klappen. Vierdeurs Saloon Om te openen de pal linksom draaien en afdekking omlaagklappen. TwinTop Nr. Stroomkring Om te openen aan de twee knoppen trekken, de clips verwijderen en de afdekking omhoogklappen. Zekeringendoos type A Om een zekering te vervangen, de desbetreffende beschermkap losdu‐ wen.
Onderhoud Nr. Stroomkring Nr. Stroomkring Nr.
Onderhoud Boordgereedschap Gereedschap Auto’s met bandenreparatieset De gereedschapsset en de banden‐ reparatieset zitten in een opbergvak onder de vloerafdekplaat in de baga‐ geruimte. Auto’s met reservewiel TwinTop De gereedschappen voor noodbedie‐ ning van de hardtop zijn opgeborgen in het handschoenenkastje. 189 Wielen en banden Velgen en banden Conditie van banden en velgen Zo langzaam mogelijk en onder een rechte hoek over obstakels.
Onderhoud Astra OPC “Nürburgring Edition” met bandenmaat 225/40 ZR 18 Dit model is af fabriek uitgerust met hoogpresterende sportbanden, ban‐ denmaat 225/40 ZR 18. Dergelijke banden zijn toegestaan voor gebruik op openbare wegen, maar het zijn ty‐ pische racebanden en hebben dan ook een beperkte profieldiepte.
Onderhoud SSR = Self Supporting Runflat Tyre bij Continental. Banden met noodloopeigenschap‐ pen zijn alleen toegestaan in combi‐ natie met door de fabriek goedge‐ keurde lichtmetalen velgen. Het gebruik van bandenreparatiesets is niet toegestaan. Geen ECO-bandenspanning hante‐ ren. Banden met noodloopeigenschap‐ pen niet met standaardbanden com‐ bineren. Bij overschakeling op standaardban‐ den niet vergeten dat er geen reser‐ vewiel of bandenreparatieset in de auto aanwezig is.
Onderhoud Ventielsleutel uit tankklep nemen en daarmee ventieldop losdraaien. Bij auto’s met bandenspanningscon‐ trolesysteem adapter op ventiel schroeven. Bandenspanning 3 248 en op de sticker aan de binnenkant van de tankklep. De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde geldt voor zowel zomer- als winter‐ banden. Reservewiel altijd oppompen tot de bandenspanning bij maximale bela‐ ding. De ECO-bandenspanning dient om een zo laag mogelijk brandstofver‐ bruik te bereiken.
Onderhoud Bij gebruik van een complete set wie‐ len zonder sensoren (zoals vier win‐ terbanden) verschijnt er geen fout‐ melding. Het bandenspanningscon‐ trolesysteem werkt dan niet. Senso‐ ren kunnen naderhand gemonteerd worden. Gebruik van in de handel verkrijgbare vloeibare bandenreparatiesets kan de werking van het systeem nadelig beïnvloeden. Door de fabriek goed‐ gekeurde systemen mogen worden gebruikt.
Onderhoud Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐ ren. Om veiligheidsredenen de banden te vervangen wanneer een profieldiepte van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt. Is de slijtage voor groter dan achter, dan de voorbanden omwisselen met de achterbanden. Banden verouderen ook wanneer er niet mee gereden wordt. U wordt ge‐ adviseerd de banden om de 6 jaar te vervangen.
Onderhoud Sneeuwkettingen Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐ staan op de vooras. Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal 10 mm buiten het loopvlak en de bin‐ nenkant van de band uitsteken. 9 Waarschuwing Beschadigingen kunnen een klap‐ band veroorzaken. Bij de bandenmaten 225/45 R 17, 225/40 R 18 en 235/35 R 19 is het gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan.
Onderhoud 1. Zak met de bandenreparatieset uit het opbergvak nemen. Onder‐ delen voorzichtig uit de zak halen. 2. Compressor verwijderen. 3. Elektrische aansluitkabel en luchtslang verwijderen uit de op‐ bergvakken aan de onderkant van de compressor. 4. Compressorluchtslang op de aan‐ sluiting van de fles met afdicht‐ middel vastschroeven. 5. Fles met afdichtmiddel in de hou‐ der op de compressor vastzetten. Compressor dichtbij de band zo neerzetten dat de fles met afdicht‐ middel rechtop staat. 6.
Onderhoud 14. 10. Wipschakelaar op de compressor in stand I zetten. De band wordt vervolgens gevuld met afdicht‐ middel. 11. Tijdens het leeglopen van de fles met afdichtmiddel (ca. 30 secon‐ den) loopt de manometer van de compressor korte tijd op tot 6 bar. De druk begint daarna weer te da‐ len. 12. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de band opgepompt. 13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten wor‐ den bereikt. Bandenspanning 3 248.
Onderhoud Hiervoor de luchtslang van de compressor rechtstreeks op bandventiel en compressor schroeven. Bij een bandenspanning hoger dan 1,3 bar, de bandenspanning op de voorgeschreven waarde brengen. Procedure herhalen tot‐ dat de bandenspanning niet meer afneemt. Bij een bandenspanning lager dan 1,3 bar, de auto niet meer ge‐ bruiken. De hulp van een werk‐ plaats inroepen. 18. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Onderhoud ■ In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren bevinden. ■ Nooit onder een opgekrikte auto kruipen. ■ Opgekrikte auto niet starten. ■ Voor het indraaien de wielbouten schoonvegen en de buitenkant van elke wielbout licht invetten met in de handel verkrijgbaar smeervet. 199 Lichtmetalen velgen: Wielbout‐ doppen met een schroeven‐ draaier losklikken en verwijderen. Ter bescherming een zachte doek tussen de schroevendraaier en de lichtmetalen velg aanbrengen. 3.
5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. Onderhoud kriksteunpunt zetten dat deze niet kan wegglijden. Zwengel bevestigen en met de krik recht onder het kriksteunpunt aan de zwengel draaien totdat het wiel van de grond komt. Wielbouten losdraaien. Wiel verwisselen. Wielbouten indraaien. Auto laten zakken. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en de wielbouten kruislings aan‐ halen. Het aanhaalmoment be‐ draagt 110 Nm.
Onderhoud Stationwagon TwinTop Reservewiel bereiken bij een geo‐ pend dak: Bagagerolhoes aan ach‐ terruitframe vergrendelen en de Easy Load-functie activeren 3 76. Vloerafdekplaat in de bagageruimte opklappen. Compact reservewiel Adapter en haken verwijderen uit de rails op de wanden van de bagage‐ ruimte. Achterste sjorogen opklappen en de vloerafdekplaat verticaal zetten zodat deze tegen de hemelbekleding steunt. Bij het sluiten de sjorogen door de sleuven in de vloerafdekplaat halen.
Onderhoud Hulpstartkabels gebruiken Niet starten met behulp van een snel‐ lader. Bij een ontladen accu kan de motor worden gestart met hulpstartkabels en de accu van een andere auto. 9 Waarschuwing Hulpstartkabels alleen met de ui‐ terste voorzichtigheid gebruiken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of schade als gevolg van het explo‐ deren van de accu's en schade aan de elektrische systemen van beide auto's tot gevolg hebben.
Onderhoud Aansluitvolgorde van de kabels: 1. Rode kabel op de pluspool van de hulpstartaccu aansluiten. 2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐ laden accu aansluiten. 3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten. 4. Het andere uiteinde van de zwarte kabel op de massa van de auto aansluiten, bijv. op het motorblok of op een bout van de motorop‐ hanging. Zo ver mogelijk van de ontladen accu aansluiten, op min‐ stens 60 cm afstand.
Onderhoud Voorzichtig Een andere auto slepen Langzaam wegrijden. Schok‐ kende bewegingen vermijden. Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen. Sleepoog inschroeven en tot aan de aanslag in horizontale stand vast‐ draaien. Sleepkabel – beter is een sleep‐ stang – aan sleepoog bevestigen. Sleepoog alleen gebruiken om de auto weg te slepen en niet om deze te bergen. Contact inschakelen om het stuurslot op te heffen en remlichten, claxon en voorruitwisser te kunnen bedienen.
Onderhoud Bij andere modellen de vergrendel‐ nokken naar onderen toe losmaken en de afdekking naar boven toe los‐ trekken. Het sleepoog is opgeborgen bij het boordgereedschap 3 189. Sleepoog inschroeven en tot aan de aanslag in horizontale stand vast‐ draaien. Sjoroog onder aan de achterkant van de auto nooit als sleepoog gebruiken. Sleepkabel – beter is een sleep‐ stang – aan sleepoog bevestigen. Sleepoog alleen gebruiken om de auto weg te slepen en niet om deze te bergen.
Onderhoud achterruitwisser uitschakelen. An‐ tenne en accessoires op de buiten‐ kant van de auto zoals een dakdra‐ gersysteem verwijderen. Bij handmatig wassen erop letten dat ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt. Randen en naden van geopende por‐ tieren, achterklep en motorkap en de gebieden die erdoor bedekt worden reinigen. De motorruimte niet met een stoomof hogedrukreiniger reinigen. Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Onderhoud Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐ zelfde middelen worden behandeld als de carrosserie. Lakschade Geringe lakschade voordat er roest‐ vorming optreedt met een lakstift her‐ stellen. Grotere lakschade of roest‐ vorming door een werkplaats laten herstellen. Onderstel Sommige delen van de bodemplaat zijn voorzien van een beschermende pvc-laag, terwijl er op andere delen een duurzame beschermende was‐ laag is aangebracht.
Onderhoud Glas van instrumentenpaneel alleen met een vochtige doek reinigen. Stoffen bekleding met een stofzuiger en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen. Veiligheidsgordels met lauw water of een interieurreiniger schoonmaken. Voorzichtig Eventuele klittenbandsluitingen aan kleding dichtmaken aange‐ zien losse klittenbandsluitingen de stoelbekleding kunnen beschadi‐ gen.
Service en onderhoud Service en onderhoud Algemene informatie .................. 209 Regulier onderhoud ................... 211 Aanbevolen vloeistoffen, smeermiddelen en onderdelen . . 219 Algemene informatie Service-informatie Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de waarde van uw auto belangrijk dat alle servicewerkzaamheden met de voorgeschreven intervallen worden uitgevoerd. Europese service-intervallen Elke 30.
Service en onderhoud Aanduiding van de resterende af‐ stand: 1. Contact uitschakelen. 2. Resetknop van de dagteller kort indrukken. Het afgelegde aantal kilometers verschijnt. 3. Resetknop nogmaals ca. 2 secon‐ den indrukken: InSP en het reste‐ rende aantal kilometers ver‐ schijnt.
Service en onderhoud 211 Regulier onderhoud Serviceschema’s Europees serviceschema Het Europese schema geldt voor de volgende landen: Andorra, België, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Engeland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Groenland, Honga‐ rije, Ierland, IJsland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slo‐ wakije, Slovenië, Spanje, Tsjechische Republiek, Zweden, Zwitserland Voor alle overige landen geldt het internationale serviceschema
Service en onderhoud Servicewerkzaamheden per jaar1) km (x 1000) 1 30 Microfilter of actief koolstoffilter vervangen 2 60 3 90 X 4 120 5 150 X +o Bij sterk verontreinigde lucht, hoge stof-, zand- of stuifmeelconcentraties, onaangename Na goedkeuring klant geur uit de airconditioning + Luchtfilterelement vervangen Elke 4 jaar / 60.000 km Bougies vervangen Elke 4 jaar / 60.000 km Visuele inspectie poly-V-riem uitvoeren + X Poly-V-riem vervangen, Elke 10 jaar / 150.
Service en onderhoud Servicewerkzaamheden per jaar1) km (x 1000) 1 30 +o Water aftappen uit brandstoffilter, diesel (bij hoge luchtvochtigheidsgraad en/of brandstof X van minder goede kwaliteit) 2 60 3 90 4 120 5 150 X X X X Brandstoffilter vervangen en aftappen, diesel (norm EN 590) X X Visuele inspectie wielbevestiging en schokdempers voor en achter, remleidingen, remdrukslangen, brandstofleidingen en uitlaatsysteem uitvoeren X X Corrosiewering buitenkant carrosserie/bodemplaat controle
Service en onderhoud Servicewerkzaamheden per jaar1) km (x 1000) 1 30 Wielbevestigingen (opletten bij aanwezigheid van een bandenspanningscontrolesysteem) X losdraaien en aanhalen tot: 110 Nm. Buitenkant wielbouten lichtjes smeren of aanoliën tijdens het monteren. Bandenstaat controleren. Bandenspanning (incl. die van reservewiel) controleren/ corrigeren Bij bandenreparatieset – volledigheid en houdbaarheidsdatum van set controleren. Fles met afdichtmiddel elke 4 jaar vervangen.
Service en onderhoud 215 Internationaal serviceschema Het internationale serviceschema geldt voor de landen die niet tot de groep behoren waarvoor het Europese serviceschema werd opgesteld.
Service en onderhoud Servicewerkzaamheden + per jaar km (x 1000) Bougies vervangen 1 15 X 4 60 5 75 X Poly-V-riem vervangen, Elke 10 jaar / 150.000 km Klepspeling controleren, zo nodig corrigeren Z 16 LET, Z 16 XER, Z16XE1, Z 18 XER, Z 17 DTH, Z 17 DTJ, Z 17 DTR, A 17 DTJ, A 17 DTR Elke 10 jaar / 150.000 km Z 19 DT, Z 19 DTL + 3 45 Elke 4 jaar / 60.000 km Visuele inspectie poly-V-riem uitvoeren + 2 30 X X Poly-V-riem en spanwiel vervangen, Z 20 LEH, Z 20 LER Elke 8 jaar / 120.
Service en onderhoud Servicewerkzaamheden per jaar km (x 1000) 1 15 Inklapbare hardtop controleren, windgeleider en rubber afdichtingen reinigen, rubber afdichtingen smeren (alleen TwinTop) +o Visuele inspectie voor- en achterwielremmen uitvoeren , geen wielen omwisselen bij aanwezigheid van bandenspanningscontrolesysteem + 2 30 3 45 X 217 4 60 5 75 X X X X X X Motor, versnellingsbak (AT, MT), aircocompressor op lekkage controleren X X X X X Visuele inspectie hoezen stuurinrichting, s
Service en onderhoud Servicewerkzaamheden per jaar km (x 1000) 1 15 Portierscharnieren, portiervangers, slotcilinders, slotvangers, motorkapsluiting, achter‐ klepscharnieren smeren en vóór het smeren band portiervanger schoonvegen Proefrit, eindinspectie (stuur- en contactslot, instrumenten en controlelampen, hele remsysteem, stuurinrichting, airconditioning, motor, carrosserie en onderstel), serviceintervaldisplay resetten 2 30 3 45 X X X 4 60 5 75 X X X X +: Aanvullende handelingen.
Service en onderhoud Aanvullend onderhoud Aanvullende handelingen + Aanvullende handelingen zijn niet bij elke reguliere servicebeurt vereist, maar kunnen in combinatie daarmee worden uitgevoerd. Standaardtijden voor dergelijk werk vallen niet binnen de reguliere servicebeurten en wor‐ den afzonderlijk verrekend. Het is goedkoper dergelijke handelingen te laten uitvoeren als onderdeel van een reguliere servicebeurt, dan ze afzon‐ derlijk te laten uitvoeren.
Service en onderhoud verkrijgbaar is, gebruikt u motoroliën van een van de andere vermelde kwaliteiten.
Service en onderhoud Remvloeistof moet worden opgesla‐ gen in een afgesloten verpakking om absorptie van vocht tegen te gaan. Verontreiniging van de remvloeistof voorkomen.
Technische gegevens Technische gegevens Voertuigidentificatie Voertuigidentificatienummer Voertuigidentificatie ................... 222 Autogegevens ............................ 224 Het voertuigidentificatienummer staat op het typeplaatje en is bovendien onder een afdekking in de bodem‐ plaat geslagen. Het voertuigidentificatienummer kan ook in reliëf op het instrumentenpa‐ neel zijn aangebracht, zichtbaar door de voorruit.
Technische gegevens Typeplaatje Het typeplaatje is aangebracht in de portieropening rechtsvoor.
Technische gegevens Autogegevens Motorgegevens Verkoopaanduiding Motoraanduiding 1.2 Z 12 XEP 1.4 Z 14 XEP 1.6 Z 16 XER 1.6 Z 16 LET 2.0 Turbo Z 20 LER 1.
Technische gegevens Verkoopaanduiding Motoraanduiding 2.0 Turbo Z 20 LEH 1.3 CDTI Z 13 DTH 1.7 A 17 DTJ 1.7 CDTI Z 17 DTH 1.
Technische gegevens Verkoopaanduiding Motoraanduiding 1.7 Z 17 DTJ 1.7 Z 17 DTR 1.9 CDTI Z 19 DTL 1.9 CDTI Z 19 DT 1.
Technische gegevens Motor Z 20 LER Z13DTH Z17DTH Z17DTJ Z17DTR Handgeschakelde versnellingsbak 230 172 180 185 / 1883) 195 Geautomatiseerde versnellingsbak – 171 – – – Automatische versnellingsbak – – – – – Motor A 17 DTJ A 17 DTR Z 19 DTL Z 19 DT Z 19 DTH Handgeschakelde versnellingsbak 186 195 180 194 208 Geautomatiseerde versnellingsbak – – – – – Automatische versnellingsbak – – – 188 – Z14XEP Z 16 XER Z16LET Z 18 XER Z 20 LER Handgeschakelde versnelli
Technische gegevens Motor Z 20 LEH Z13DTH Z17DTH Z17DTJ Z17DTR Handgeschakelde versnellingsbak 244 174 182 187 / 188 197 Geautomatiseerde versnellingsbak – 174 – – – Automatische versnellingsbak – – – – – Topsnelheid [km/u] Motor A 17 DTJ A 17 DTR Z 19 DTL Z 19 DT Z 19 DTH Handgeschakelde versnellingsbak 188 197 182 196 210 Geautomatiseerde versnellingsbak – – – – – Automatische versnellingsbak – – – 190 – Topsnelheid [km/u] Vierdeurs Saloon Motor Z 1
Technische gegevens Stationwagon Motor Z14XEP Z 16 XER Z16LET Z 18 XER Z 20 LER Handgeschakelde versnellingsbak 178 191 221 207 230 Geautomatiseerde versnellingsbak – 192 – – – Automatische versnellingsbak – – – 188 – Motor Z13DTH A 17 DTJ A 17 DTR Z17DTH Z17DTJ Handgeschakelde versnellingsbak 172 186 195 180 185 / 188 Geautomatiseerde versnellingsbak – – – – – Automatische versnellingsbak – – – – – Topsnelheid [km/u] Topsnelheid [km/u] Motor Z17DTR Z 19 D
Technische gegevens Van Motor Z14XEP Z13DTH Z17DTH Z17DTJ Handgeschakelde versnellingsbak 178 172 180 185 Geautomatiseerde versnellingsbak – – – – Automatische versnellingsbak – – – – Topsnelheid [km/u] Motor Z17DTR Z 19 DTL Z 19 DT Z 19 DTH Handgeschakelde versnellingsbak 195 180 193 207 Geautomatiseerde versnellingsbak – – – – Automatische versnellingsbak – – 187 – Topsnelheid [km/u] TwinTop Motor Z 16 XEP Z16LET Z 18 XER Z 20 LER Z 19 DTH Handgeschake
Technische gegevens 231 Brandstofverbruik - CO2-emissie Vijfdeurs Saloon Bandbreedte tot 205 mm bij handgeschakelde versnellingsbak / geautomatiseerde versnellingsbak / automatische ver‐ snellingsbak4) Motor Z12XEP Z14XEP Z 16 XER Z 18 XER Z13DTH stadsverkeer (l/100 km) 8,0/–/– 8,0/7,7/– 8,7/8,5/– 9,7/–/10,4 6,35)/6,45)/– buitenweg (l/100 km) 5,0/–/– 5,0/4,9/– 5,2/5,0/– 5,6/–/6,1 4,15)/4,25)/– totaal (l/100 km) 6,1/–/– 6,1/5,9/– 6,5/6,3/– 7,1/–/7,7 4,95)/5,05)/– CO2 [g/km] 146/–/
Technische gegevens Motor Z12XEP Z14XEP Z 16 XER Z16LET Z 18 XER Z 20 LER Z17DTH stadsverkeer (l/100 km) 8,2/–/– 8,1/7,8/– 8,8/8,6/– 10,3/–/– 9,8/–/10,5 13,1/–/– 6,5/–/– buitenweg (l/100 km) 5,2/–/– 5,1/5,0/– 5,3/5,1/– 6,2/–/– 5,7/–/6,2 7,1/–/– 4,3/–/– totaal (l/100 km) 6,3/–/– 6,2/6,0/– 6,6/6,4/– 7,7/–/– 7,2/–/7,8 9,3/–/– 5,1/–/– CO2 [g/km] 151/–/– 148/143/– 158/153/– 185/–/– 172/–/186 223/–/– 138/–/– Motor A 17 DTJ A 17 DTR Z17DTJ Z17DTR Z 19 DTL Z 19 DT
Technische gegevens 233 Driedeurs Saloon Bandbreedte tot 205 mm bij handgeschakelde versnellingsbak / geautomatiseerde versnellingsbak / automatische ver‐ snellingsbak9) Motor Z14XEP Z 16 XER Z 18 XER Z13DTH Z17DTH stadsverkeer (l/100 km) 8,0/7,7/– 8,7/8,5/– 9,7/–/10,4 6,35)/6,45)/– 6,4/–/– 5,6/–/6,1 4,15)/4,25)/– 4,2/–/– 7,1/–/7,7 4,95)/5,05)/– 5,0/–/– 169/–/184 1306)/1337)/– 135/–/– buitenweg (l/100 km) totaal (l/100 km) CO2 [g/km] 5,0/4,9/– 6,1/5,9/– 146/141/– 5,2/5,0/– 6,5/6,3/
Technische gegevens Motor Z14XEP Z 16 XER Z16LET Z 18 XER Z 20 LER Z 20 LEH Z17DTH stadsverkeer (l/100 km) 8,1/7,8/– 8,8/8,6/– 10,3/–/– 9,8/–/10,5 13,1/–/– 13,0/–/– 6,5/–/– buitenweg (l/100 km) 5,1/5,0/– 5,3/5,1/– 6,2/–/– 5,7/–/6,2 7,1/–/– 7,0/–/– 4,3/–/– totaal (l/100 km) 6,2/6,0/– 6,6/6,4/– 7,7/–/– 7,2/–/7,8 9,3/–/– 9,2/–/– 5,1/–/– CO2 [g/km] 148/143/– 158/153/– 185/–/– 172/–/186 223/–/– 221/–/– 138/–/– Motor A 17 DTJ A 17 DTR Z17DTJ Z17DTR Z 19 DTL Z 19
Technische gegevens 235 Vierdeurs Saloon Bandbreedte tot 205 mm bij handgeschakelde versnellingsbak / geautomatiseerde versnellingsbak / automatische ver‐ snellingsbak10) Motor Z 16 XER Z 18 XER Z13DTH Z17DTH Z17DTJ stadsverkeer (l/100 km) 8,8/8,6/– 9,7/–/10,5 6,5/–/– 6,4/–/– 5,6/–/– buitenweg (l/100 km) 5,3/5,1/– 5,6/–/6,2 4,3/–/– 4,2/–/– 3,9/–/– totaal (l/100 km) 6,6/6,4/– 7,1/–/7,8 5,1/–/– 5,0/–/– 4,5/–/– CO2 [g/km] 158/153/– 169/–/186 137/–/– 135/–/– 119/–/– Bandbreedte
Technische gegevens Stationwagon Bandbreedte tot 205 mm bij handgeschakelde versnellingsbak / geautomatiseerde versnellingsbak / automatische ver‐ snellingsbak11) Motor Z14XEP Z 16 XER Z 18 XER Z13DTH stadsverkeer (l/100 km) 8,0/–/– 8,8/8,6/– 9,7/–/10,5 6,35)/–/– buitenweg (l/100 km) 5,0/–/– 5,3/5,1/– 5,6/–/6,2 4,15)/–/– totaal (l/100 km) 6,1/–/– 6,6/6,4/– 7,1/–/7,8 4,95)/–/– CO2 [g/km] 146/–/– 158/153/– 169/–/186 1306)/–/– Motor A 17 DTJ Z17DTH Z17DTJ Z17DTR stadsverkee
Technische gegevens 237 Motor Z14XEP Z 16 XER Z 18 XER Z16LET Z 20 LER A 17 DTJ A 17 DTR stadsverkeer (l/100 km) 8,1/–/– 8,9/8,7/– 9,8/–/10,6 10,3/–/– 13,2/–/– 7,0/–/– 7,0/–/– buitenweg (l/100 km) 5,1/–/– 5,4/5,2/– 5,7/–/6,3 6,2/–/– 7,2/–/– 4,8/–/– 4,8/–/– totaal (l/100 km) 6,2/–/– 6,7/6,5/– 7,2/–/7,9 7,7/–/– 9,4/–/– 5,6/–/– 5,6/–/– 226/–/– 149/–/– 149/–/– CO2 [g/km] 148/–/– 159/154/– 172/–/189 185/–/– Motor Z17DTH Z17DTJ Z17DTR Z 19 DTL Z 19 DT Z 19 DTH stad
Technische gegevens Van Bandbreedte tot 205 mm bij handgeschakelde versnellingsbak / geautomatiseerde versnellingsbak / automatische ver‐ snellingsbak12) Motor Z14XEP Z13DTH Z17DTH Z17DTJ Z17DTR stadsverkeer (l/100 km) 8,0/–/– 6,35)/–/– 6,4/–/– 6,6/–/– 6,6/–/– buitenweg (l/100 km) 5,0/–/– 4,15)/–/– 4,2/–/– 4,4/–/– 4,4/–/– totaal (l/100 km) 6,1/–/– 4,95)/–/– 5,0/–/– 5,2/–/– 5,2/–/– CO2 [g/km] 146/–/– 1306)/–/– 135/–/– 138/–/– 138/–/– Bandbreedte tot 225 mm bij handgeschak
Technische gegevens TwinTop 239 Bandbreedte tot 225 mm bij handgeschakelde versnellingsbak / geautomatiseerde versnellingsbak / automatische ver‐ snellingsbak.
Technische gegevens Voertuiggewicht Leeggewicht, basismodel, vijfdeurs Saloon Astra Motor Handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak Automatische versnellingsbak 1240/1260 –/– –/– 1240/1260 1240/1260 –/– Z 16 XER 1270/1290 1270/1290 –/– Z16LET –/1355 –/– –/– Z 18 XER 1278/1298 –/– 1278/1298 Z 20 LER –/1385 –/– –/– Z13DTH 1340/1355 1340/1355 –/– A 17 DTJ, A 17 1385/1400 DTR –/– –/– Z17DTH 1365/1380 –/– –/– Z17DTJ, Z17DTR 1385/1400 –/– –/–
Technische gegevens Leeggewicht, basismodel, driedeurs Saloon Astra Motor met/zonder airconditioning Z14XEP [kg] Z 16 XER Handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak Automatische versnellingsbak 1220/1240 1220/1240 –/– 1250/1270 1250/1270 –/– Z16LET –/1335 –/– –/– Z 18 XER 1265/1285 –/– 1278/1298 Z 20 LER –/1365 –/– –/– Z 20 LEH –/1393 –/– –/– Z13DTH 1278/1293 1278/1293 –/– A 17 DTJ, A 17 1365/1380 DTR –/– –/– Z17DTH 1345/1360 –/– –/– Z17DTJ, Z17DT
Technische gegevens Leeggewicht, basismodel, vierdeurs Saloon Astra Motor met/zonder airconditioning Z 16 XER [kg] Z 18 XER Handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak Automatische versnellingsbak 1278/1296 1278/1296 –/– 1278/1296 –/– 1349/1367 Z13DTH 1365/1383 –/– –/– Z17DTH, Z17DTJ 1386/1404 –/– –/–
Technische gegevens Leeggewicht, basismodel, Stationwagon Astra Motor met/zonder airconditioning Z14XEP [kg] Z 16 XER Handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak Automatische versnellingsbak 1278/1298 –/– –/– 1278/1298 1278/1298 –/– Z16LET –/1395 –/– –/– Z 18 XER 1278/1298 –/– 1350/1370 Z 20 LER –/1393 –/– –/– Z13DTH 1380/1395 –/– –/– A 17 DTJ, A 17 1393/1408 DTR –/– –/– Z17DTH 1393/1408 –/– –/– Z17DTJ, Z17DTR 1393/1408 –/– –/– Z 19 DTL 1393/1408
Technische gegevens Leeggewicht, basismodel, Van Astra Motor Handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak Automatische versnellingsbak met/zonder airconditioning Z14XEP [kg] Z13DTH 1235/1250 –/– –/– 1335/1350 –/– –/– Z17DTH 1365/1380 –/– –/– Z17DTJ, Z17DTR 1385/1400 –/– –/– Z 19 DT 1385/1400 –/– 1420/1435 Z 19 DTL 1385/1400 –/– –/– Z 19 DTH 1395/1410 –/– –/– Leeggewicht, basismodel, TwinTop Astra Motor Handgeschakelde versnellingsbak Geautomatisee
Technische gegevens 245 Extra gewicht, driedeurs/vijfdeurs Saloon, Stationwagon Motor Z14XEP, Z16XER, Z16LET, Z18XER Z13DTH, A17DTJ, A17DTR, Z17DTH Z17DTJ, Z17DTR Edition/Enjoy [kg] 2,9 2,9 2,9 Cosmo [kg] 12 12 12 Sport [kg] 24,5 24,5 24,5 Motor Z 20 LER Z19DTL, Z19DT Z 19 DTH Edition/Enjoy [kg] – 2,9 2,9 Cosmo [kg] – 12 12 Sport [kg] 12,6 12,6 12,614) Extra gewicht, vierdeurs Saloon Motor Z16XER, Z18XER, Z13DTH, Z17DTH Edition/Enjoy [kg] 8,7 Cosmo [kg] 16 14) Bij Sta
Technische gegevens Extra gewicht, Van Motor Z14XEP, Z13DTH A17DTJ, A17DTR, Z17DTH, Z17DTJ, Z17DTR, Z19DTL, Z19DT, Z19DTH Edition/Enjoy [kg] – – Cosmo [kg] – – Sport [kg] 19,3 10,5 Zware accessoires Accessoires Zonnedak Gedeelde rugleuning achterbank Trekhaak Koplampsproeiers Gewicht [kg] 23 (niet bij vierdeurs Saloon) 21 (niet bij de TwinTop) 20 (Stationwagon) 17 (vierdeurs Saloon) 26 (TwinTop) 9 (Driedeurs/vijfdeurs Saloon) 2 (Vierdeurs/vijfdeurs Saloon) Afmetingen Vijfdeurs Saloon
Technische gegevens Vijfdeurs Saloon Driedeurs Saloon Vierdeurs Saloon Stationwagon Van 247 TwinTop Breedte bagageruimte [mm] 944 944 1027 1088 1103 734 Hoogte bagageklepopening [mm] 614 555 - 766 775 Wielbasis [mm] 2614 2614 2703 2703 2703 2614 Diameter draaicirkel [m] 11,20 11,20 11,50 11,50 11,50 11,20 – Inhouden Motorolie Motor Z12XEP, Z14XEP Z 16 XER Z16LET, Z 18 XER Z 20 LER Z13DTH Z20LEH, Z17DTH A17DTJ, A 17 DTR Z17DTJ, Z17DTR Z19 DTL, Z 19 DT Z 19 DTH inclusief fi
Technische gegevens Bandenspanningswaarden Driedeurs/vijfdeurs Saloon Motor Banden Comfort bij max. Bij maximale belading 3 inzittenden ECO bij max.
Technische gegevens 249 Motor Banden Comfort bij max. Bij maximale belading ECO bij max.
Motor Technische gegevens Banden Z 20 LEH 205/50 R 1715), Comfort bij max. Bij maximale belading ECO bij max.
Technische gegevens Motor Banden A 17 DTJ 195/65 R 15, 251 Comfort bij max. Bij maximale belading ECO bij max.
Technische gegevens Motor Banden Comfort bij max. Bij maximale belading ECO bij max.
Technische gegevens 253 Vierdeurs Saloon Motor Banden Comfort bij max. 3 inzittenden ECO bij max.
Technische gegevens Motor Banden Z 16 XER 185/65 R 15, Comfort bij max. 3 inzittenden ECO bij max.
Technische gegevens Motor Banden 255 Comfort bij max. 3 inzittenden ECO bij max.
Technische gegevens Motor Banden A 17 DTJ 195/65 R 15, Comfort bij max. 3 inzittenden ECO bij max.
Technische gegevens Motor Banden Z17DTJ17) 185/65 R 15, 257 Comfort bij max. 3 inzittenden ECO bij max.
Technische gegevens Van Motor Banden Comfort bij max. 3 inzittenden ECO bij max.
Technische gegevens Motor Banden Z 19 DTL 205/55 R 16, Z 19 DT 225/45 R 17 Z 19 DTH 215/45 R 17, 259 Comfort bij max. 3 inzittenden ECO bij max.
Technische gegevens Motor Banden Z 18 XER 205/55 R 16, Comfort bij max. 3 inzittenden ECO bij max.
Technische gegevens Inbouwmaten van trekhaak Saloon 261
Technische gegevens Stationwagon, Van
Technische gegevens TwinTop 263
Klantengegevens Klantengegevens Registratie voertuiggegevens en privacy Registratie voertuiggegevens en privacy .................................. 264 Ongevaldatarecorders De auto is voorzien van enkele ver‐ fijnde systemen die uiteenlopende voertuiggegevens bewaken en rege‐ len.
Klantengegevens Bovendien kan de producent de ver‐ zamelde of verkregen gegevens ge‐ bruiken ■ voor onderzoeksdoeleinden van de producent zelf, ■ om deze zo nodig toegankelijk te maken voor onderzoek als vastge‐ steld is dat de privacy gewaarborgd is, ■ om summiere gegevens die niet gekoppeld zijn aan een bepaald voertuig voor onderzoeksdoeleinden te delen met andere organisaties.
Trefwoordenlijst 12V-aansluitingen ........................ 90 A Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ....................... 219 Aanduidingen op banden .......... 191 Aangeslagen lampenglazen ...... 121 Aanhangerstabilisatie ................ 161 Aansteker .................................... 91 Aanvullend onderhoud .............. 219 Aanwijzingen voor het beladen van de auto .............................. 84 Accessoires en aanpassingen aan de auto ............................ 162 Accu .........
Batterijspanning ......................... 110 Bediening ................................... 124 Bekerhouders .............................. 67 Bevestigingsrails en -haken ........ 74 Binnenverlichting ............... 122, 182 Board-Info-Display ..................... 102 Boordcomputer op Board-Info-Display.................. 112 Boordcomputer op GraphicInfo-Display of Colour-InfoDisplay ................................... 114 Brandstoffen voor benzinemotoren ..................... 155 Brandstofmeter .....
Handmatige dimfunctie binnenspiegel ........................... 35 Handmatig verstellen ................... 33 Handrem..................................... 150 Handschoenenkastje ................... 67 Hoofdairbagsysteem .................... 60 Hoofdsteunen .............................. 48 Hoofdsteunverstelling .................... 8 Hulpstartkabels gebruiken ......... 202 Hulpverwarming.......................... 133 I Inbouwmaten van trekhaak ....... 261 Inhouden ...................................
Partikelfilter................................. 138 Pollenfilter .................................. 134 Prestaties ................................... 226 Profieldiepte ............................... 194 Q Quickheat................................... 133 R Radio-ontvangst ........................ 124 Regelbare instrumentenverlich‐ ting ......................................... 121 Regelmatig gebruik airconditioning ........................ 135 Remassistentie ..........................
Voertuigidentificatienummer ...... 222 Voertuigmeldingen .................... 109 Voorgloeisysteem en dieselpar‐ tikelfilter .................................... 99 Voorruitwissers/-sproeiers ........... 87 W Waarschuwingssignalen ............ 109 Was-wissystemen ........................ 14 Wegrijden .................................... 17 Wegrijhulp op hellingen (HSA) . . 151 Werkzaamheden uitvoeren ....... 163 Wieldoppen ................................ 194 Wiel verwisselen ........................