Operating Instructions

99
Scherpstelling, helderheid (belichting) en kleurtintinstellingen
Foto’s maken met automatische scherpstelling
De scherpstelling automatisch koppelen aan een bewegend onderwerp
(Tracking)
Bij bediening met de cursortoets
Plaats het Tracking AF-gebied over uw onderwerp en druk
de ontspanknop half in
Tracking AF-gebied
Wanneer het onderwerp wordt herkend, wordt het Tracking AF-gebied
groen. Wanneer u de ontspanknop loslaat, wordt het Tracking AF-
gebied geel en wordt uw onderwerp automatisch scherp in beeld
gehouden.
Tracking AF opheffen → Druk op [MENU/SET].
Bij bediening via het aanraakscherm
Raak het onderwerp aan
Voer deze bedieningsfuncties uit met de aanraaksluiterfunctie
uitgeschakeld.
Het Tracking AF-gebied wordt geel terwijl het onderwerp is
vergrendeld.
Uitschakelen van Tracking AF → Raak [
] aan.
Als de AF-vergrendeling mislukt, knippert even een rood kader dat weer verdwijnt.
Als u [Meetfunctie] instelt op [ ] (Multimeting), stemt de camera de belichting af op een
vergrendeld onderwerp. (→196)
Onder bepaalde opname-omstandigheden, zoals wanneer het onderwerp te klein of te donker is,
kan de Tracking AF niet goed werken. Wanneer de Tracking AF niet werkt, wordt er scherpgesteld
op [
] (scherpstellen op 1 punt).
Deze functie is niet beschikbaar in de volgende situatie:
Bij gebruik van [Intervalopname]
In de volgende situaties voert [ ] de bewerking [ ] (scherpstellen op 1 punt) uit.
[Glinsterend water], [Fonkelende verlichting], [Bloemen], [Zwart-wit] (Scene Guide modus)
[Sepia], [Zwart-wit], [Dynamisch zwart/wit], [Ruw zwart-wit], [Zacht zwart-wit], [Zachte focus],
[Sterfilter], [Zonneschijn] (Creative Control modus)
[Zwart-wit], [L.Zwart-wit], [L.Zwart-wit D] ([Fotostijl])