Operating Instructions

Opnemen
- 104 -
Aantekening
De lensopening of de sluitersnelheid kunnen ingesteld worden door [F] (lensopening) of [SS]
(sluitersnelheid) aan te raken en door daarna de balk van de belichtingsmeter in het snelmenu
te verslepen (P59).
De gemaakte opnamen kunnen lichter of donkerder lijken op het LCD-scherm/in de zoeker.
Controleer de opnamen op het weergavescherm.
Draai de functieknop op de achterkant om de [LICHTMETER] af te beelden. Ongeschikte
zones van het bereik worden weergegeven in het rood.
Als er geen geschikte belichting is gevonden, gaan de diafragmawaarde en de sluitertijd rood
knipperen zodra de sluiterknop tot halverwege wordt ingedrukt.
De weergave van de sluitersnelheid zal terugtellen wanneer de sluitersnelheid op langzaam
gezet is en de sluiterknop volledig ingedrukt wordt.
Wij raden aan een statief te gebruiken met een lage sluitertijd.
Als de flitser geactiveerd is, is de snelste sluitersnelheid die geselecteerd kan worden 1/160
van een seconde. (P75)
De [GEVOELIGHEID] wordt automatisch op [AUTO] ingesteld als u de opnamefunctie wisselt
naar de sluitertijdprioriteit AE-functie terwijl de [GEVOELIGHEID] op [ ] (Intelligent) staat.
De [GEVOELIGHEID] wordt automatisch ingesteld op [ISO160] wanneer u de opnamefunctie
schakelt naar Handmatige belichting terwijl [GEVOELIGHEID] ingesteld is op [AUTO] of [ ]
(Intelligent).
Wanneer u een lens gebruikt met een openingsring, wordt de instelling voor de functieknop
achterop effectief als u de openingsring naar de [A] positie draait en de instelling van de
openingsring krijgt prioriteit als u de openingsring naar een positie draait die niet [A] is in de
AE-openingsprioriteitfunctie.
De instelling van de ring voor de lensopening heeft voorrang als u een lens met een dergelijke
ring tijdens de handmatige belichting gebruikt.