Operation Manual
3. Voorbereiding
28
Opmerking:
L
Als u met dezelfde cijfertoets een volgend teken wilt
invoeren, drukt u op
{>}
om de cursor naar de
volgende positie te verplaatsen.
Het logo invoeren
Voorbeeld: “
BILL
”
1.
Druk tweemaal op
{
2
}
.
LOGO=|B
2.
Druk driemaal op
{
4
}
.
LOGO=B|I
3.
Druk driemaal op
{
5
}
.
LOGO=BI|L
4.
Druk op
{>}
om de cursor naar de volgende positie
te verplaatsen en druk 3 keer op
{
5
}
.
LOGO=BIL|L
Omwisselen tussen hoofdletters en kleine
letters
Met de toets
{*}
schakelt u om tussen hoofdletters en
kleine letters.
1.
Druk tweemaal op
{
2
}
.
LOGO=|B
2.
Druk driemaal op
{
4
}
.
LOGO=B|I
3.
Druk op
{*}
.
LOGO=B|i
4.
Druk driemaal op
{
5
}
.
LOGO=Bi|l
Fouten corrigeren
1.
Druk op
{<}
of
{>}
om de cursor naar het foute
teken te brengen.
2.
Druk op
{
STOP
}
.
L
Als u alle tekens wilt wissen, houdt u
{
STOP
}
ingedrukt.
3.
Voer het juiste teken in.
Tekens selecteren met
{A}
of
{B}
In plaats van met de kiestoetsen kunt u ook tekens
selecteren met
{A}
of
{B}
.
1.
Druk op
{B}
tot het gewenste teken wordt
weergegeven. De tekens worden in de volgende
volgorde weergegeven:
1
Hoofdletters
2
Cijfer
3
Symbool
4
Kleine letters
L
Als u op
{A}
drukt, draait u de volgorde om.
2.
Voeg het teken in met
{>}
.
3.
Keer terug naar stap 1 om het volgende teken in te
voeren.
{
5
}
JKL5
jkl5
{
6
}
MNO6
mno6
{
7
}
PQRS7
pqr s7
{
8
}
TUV8
tuv8
{
9
}
WXYZ9
wxyz9
{
0
}
Spatie 0
{*}
Omwisselen tussen hoofdletters en
kleine letters.
{
R
}
Een afbreekstreepje invoeren.
{
MUTE
}
Een spatie invoegen.
{
STOP
}
Een cijfer verwijderen.
Toetsenblok Tekens
FC245NL_PFQX2107ZA-nl.book Page 28 Wednesday, October 27, 2004 5:21 PM