Operation Manual
1
Inleiding
11
1 Functiewiel
Selecteert de functie waarvan de instellingen worden
gewijzigd met het instelwiel. (Smart-functie, p.21)
U kunt functies toewijzen aan C1, C2 en C3. (p.117)
2 Instelwiel
Wijzigt de instellingen voor de functie die is geselecteerd
met het functiewiel. (p.21)
3 Belichtingscorrectie-/Fx3-knop (J/Z)
Druk deze knop in om de belichtingscorrectiewaarde
te wijzigen. (p.64)
U kunt aan deze knop een functie toewijzen. (p.114)
Druk hierop, in weergavestand, om de laatste gemaakte
JPEG-opname ook in de RAW-indeling op te slaan. (p.52)
4 Ontspanknop (0)
Druk deze knop in om opnamen te maken. (p.49)
Druk deze knop tijdens de weergavestand half in om
over te gaan naar de opnamestand.
5 Hoofdschakelaar
Schakelt de stroom in of uit. (p.46)
6 E-knop aan voorzijde (Q)
Wijzigt de waarden voor camera-instellingen zoals
de belichting. (p.55)
U kunt de menucategorie wijzigen wanneer een menuscherm
wordt getoond. (p.23)
Gebruik dit, in de weergavestand, om een andere opname
te selecteren.
7 Vergrendelingsknop moduswiel
Druk deze knop in om aan het moduswiel te kunnen
draaien. (p.49)
8 Moduswiel
Wijzigt de opnamestand. (p.49, p.54)
9 Uitklapknop flitser (1)
Indrukken om de ingebouwde flitser uit te klappen. (p.65)
0 RAW/Fx1-knop (X)
Druk op deze knop om de bestandsindeling tijdelijk te
wijzigen. (p.115)
U kunt aan deze knop een functie toewijzen. (p.114)
Bedieningselementen
1
d
b
f
i
7
4
3
5
c
j
k
l
2
8
g
6
a
0
9
e
h
KP-OPM-NL.book Page 11 Tuesday, February 14, 2017 5:47 PM