Operation Manual

De opnamefuncties instellen
38
3
U kunt instellen dat de volgende functie-instellingen worden opgeslagen bij
uitschakeling van de camera. Als u [Geheugen] gebruikt, hoeft u dezelfde
instellingen niet opnieuw te selecteren bij het maken van opnamen onder
vergelijkbare omstandigheden.
Alle andere opnamegerelateerde functies die hier niet staan vermeld, worden altijd
opgeslagen, ook bij uitschakeling van de camera.
Als u O (aan) selecteert, worden de instellingen opgeslagen, zelfs als de camera
wordt uitgeschakeld. Als u P (uit) selecteert, worden de basisinstellingen
hersteld bij uitschakeling van de camera.
Een zoomstand die is ingesteld in het digitale zoombereik, wordt niet
opgeslagen, ook niet als [Zoomstand] op ’aan’ staat in [Geheugen].
De huidige camera-instellingen opslaan
Onderdeel Beschrijvingen Standaardinstelling
Flitsinstelling
De geselecteerde flitsinstelling, anders dan
, (auto), wordt opgeslagen.
O
Transportstand
De geselecteerde transportstand
([Zelfontspanner], [Continuopname]
of [Afstandbediening]) wordt opgeslagen.
P
Scherpstelinstelling
De geselecteerde scherpstelling, anders dan
= (standaard), wordt opgeslagen.
P
Zoomstand
De positie van de optische zoom, ingesteld met
de zoomknop, wordt opgeslagen.
P
Handmatige
scherpstelpostitie
De scherpstelafstand die is gekozen met
handmatige scherpstelling, wordt opgeslagen.
P
Witbalans
De geselecteerde witbalansinstelling, anders dan
F (auto), wordt opgeslagen.
P
Autom. belicht.
De geselecteerde lichtmetingsinstelling, anders dan
L (meervlaksmeting), wordt opgeslagen.
P
Gevoeligheid
De geselecteerde ISO-waarde, anders dan Auto,
wordt opgeslagen.
P
Belichtingscorrectie
De belichtingsinstelling, anders dan [±0.0],
wordt opgeslagen.
P
Digitale zoom
De instelling van de digitale zoom (aan/uit)
wordt opgeslagen.
O
DISPLAY
De weergave-instelling voor de LCD-monitor
wordt opgeslagen.
P
Bestandsnr.
Het bestandsnummer wordt opgeslagen.
Als er een nieuwe SD-geheugenkaart wordt
geplaatst, wordt het eerstvolgende
bestandsnummer toegewezen.
O