Operation Manual

179
7
Praktische informatie
4008_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2014
Monteren van het wiel
Na het verwisselen van het wiel
Rijd als het noodreservewiel is
gemonteerd niet sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het reservewiel
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Procedure
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de wielbouten met de hand vast.
F Draai de slotbout met de
wielsleutel 1 en de dop 5 enigszins vast
(volgens uitvoering).
F Draai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1.
Montage van winterbanden
Stalen velgen met winterbanden
moeten altijd worden gemonteerd
met speciale bouten die verkrijgbaar
zijn bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als bij uitvoeringen met
4-wielaandrijving het vervangen van
één of meer banden noodzakelijk is,
wordt geadviseerd alle 4 de banden
tegelijkertijd te vervangen. Gebruik
hiervoor vier identieke banden
(afmetingen, type en merk).
Bij gebruik van banden waarbij de maat,
structuur of mogelijk slijtagepatroon
verschillend zijn, zouden onderdelen
van de aandrijving beschadigd kunnen
raken.