Operation Manual
76 Bijlage
Nummerweergave (Calling Line
Identication Presentation,
CLIP): Er bestaan twee vormen van
nummerweergave: Nummerweergave
bij binnenkomende oproepen en mee-
zenden van het telefoonnummer bij
uitgaande oproepen. Uw telefoon-
maatschappij moet beide diensten
aanbieden en voor uw telefoonaanslui-
ting vrijschakelen. Het verzenden van
het telefoonnummer kan tijdelijk of
geheel uitgeschakeld worden (= onder-
drukking van het nummer).
Parallelle aansluiting: zie Extra ap-
paratuur
Plug’n’Print-kaart: Chipkaart voor
het laden van nieuw geplaatste inktpa-
tronen. Een patroon die met de over-
eenkomstige Plug’n’Print-kaart geacti-
veerd is, wordt herkend, ook als u de
patroon er tijdelijk uitgenomen hebt.
Polling: zie Fax afroepen
POP (Post-Ofce-Protocol): Inter-
net-protocol voor e-mail-download.
Protocollen: Gestandaardiseerde regels
en conventies voor gegevenstransmis-
sie in netwerken (bijv. TCP/IP: het
bekendste en door bijna alle bestu-
ringssystemen gebruikte protocol
voor de internet-communicatie; IEEE
820.11b: gebruikelijk protocol voor
draadloos netwerk; StandardITU T.30
voor faxtransmissies).
Pulskiezen: Een kiesmethode die in
oudere telefoonnetten wordt gebruikt.
U hoort na elk gekozen cijfer een “tik-
ken”.
Reductie van transmissiefouten:
zie E.C.M.
Resolutie: Aantal drukpunten per inch
(dpi). Voor faxtransmissies staan vol-
gende instellingen ter beschikking:
Standaard, Fine h, Super Fine f, Foto
F en voor kleurenfaxen COL . Voor
het kopiëren bestaan de oplossingen
ontwerp., NORM. en kwalit..
Rondzenden (Broadcast): Met deze
functie kunt u een bericht naar meer-
dere ontvangers sturen.
Scannen: Inlezen van een document via
een flatbedscanner om het als bericht
te versturen, te kopiëren, te faxen of op
de PC te bewerken.
Seriële aansluiting: zie Extra appara-
tuur
wordt de kleinste gemeenschappelijke
transmissiesnelheid gekozen. Het vast-
leggen van de snelheid vindt tijdens
de handshake plaats. De faxgroepen 1
tot 3 zijn analoge faxapparaten. Groep
1 en 2 bestaan tegenwoordig nauwe-
lijks meer; gebruikelijk zijn de faxap-
paraten van groep 3 die een transmis-
siesnelheid van 9.600 tot 33.600 bps
hebben. Groep 4 zijn digitale faxap-
paraten die uitsluitend met ISDN-in-
stallaties functioneren. Deze hebben
een transmissiesnelheid van maximaal
64.000 bps.
Faxschakelaar: Als u het multifuncti-
oneel apparaat en een externe telefoon
op dezelfde lijn gebruikt, splitst de
(passieve) faxschakelaar de faxberich-
ten van de andere oproepen. Faxscha-
kelaars kunnen “actief” of “passief”
zijn. Uw multifunctioneel apparaat
bezit een actieve faxschakelaar (zie Ac-
tieve faxschakelaar).
Faxtoon (CNG-signalen): zie CNG-
toon (Calling Signal)
Firmware: Een in het flash-memory
opgeslagen programmaroutine die be-
paalde basisfuncties van een apparaat
stuurt. Soms ook apparaatdriver ge-
noemd.
Firmware-upload: Actualiseren van
de apparaatfunctionaliteit.
Gateway (Router): Inrichtingen voor
de gegevenstransfer tussen netwerken.
De router stuurt de gegevens door die
bij de gateway aankomen. Als uw net-
werk met andere netwerken communi-
ceert, moet u eventueel het Gateway-
IP-adres configureren (neem met uw
netwerkaanbieder contact op).
High-Power-verbinding: zie USB
Infrarood (ook IrDA – Infrared
Data Association): Gegevenstrans-
missie met behulp van infrarood over
een afstand van max. één meter. Tus-
sen de IrDA-interfaces moet een zicht-
verbinding bestaan. Met het OBEX-
protocol (Object Exchange Protocol)
kunt u bestanden unidirectioneel van
apparaten met Bluetooth-functie naar
uw multifunctioneel apparaat overdra-
gen.
Infrastructuur-netwerk: zie Net-
werk
Inktniveaugeheugen: Uw multifunc-
tioneel apparaat registreert het inkt-
verbruik van elke afdruk en berekent
daaruit het inktniveau van de inktpa-
troon. Het aangegeven inktniveau is
alleen bewijskrachtig, als u elke nieu-
we inktpatroon met de bijgevoegde
Plug’n’Print-kaart oplaadt (zie ook
Plug’n’Print-kaart).
IP-adres: Door punten gescheiden cij-
ferreeks (= adres) ter identificatie van
computers die met het internet of een
WLAN-netwerk verbonden zijn (zie
ook TCP/IP).
Journaal: Een bericht over de ontvan-
gen en verzonden documenten. Het
journaal wordt na 30 transmissies au-
tomatisch afgedrukt of u drukt het, in-
dien benodigd, handmatig zelf af.
Kiespauze: Bij interlokale nummers
of nummers met subadressen/door-
kiesnummers moet eventueel een kies-
pauze worden ingevoegd om een te
snel doorkiezen en onderbreking van
de verbinding te vermijden.
Low-Power-verbinding: zie USB
Modem: Een modem zet digitale com-
putersignalen om in akoestische signa-
len (en omgekeerd).
Multifrequentie-methode: zie Toon-
kiesmethode
Netwerk: Verbinding van twee of meer
computers en/of andere netwerkappa-
ratuur zoals printers, modems of rou-
ters. In een LAN (Local Area Network)
kunnen de netwerkcomponenten in
plaats van per kabel ook draadloos met
elkaar verbonden zijn: Wireless Local
Area Network (WLAN). Netwerken
verschillen qua opbouw van elkaar
(= architectuur). In een infrastructuur-
netwerk zijn alle apparaten op een
centraal Access-Point (= toegangspunt)
aangesloten. De gegevensuitwisseling
in het netwerk vindt via dit Access
Point plaats. In een ad-hoc-netwerk
communiceren de apparaten direct
met elkaar, zonder Access Point.
Nummers combineren (Chain
Dialling): U kunt telefoongidscon-
tacten, handmatig ingetoetste cijfers
en nummers uit de nummerherha-
lingslijst vóór het eigenlijke kiezen
individueel samenstellen en bewerken.
Hebt u bijvoorbeeld het kengetal van
een gunstige telefoonaanbieder (zie
Call-by-Call) als telefoongidscontact
opgeslagen, dan kunt u dit contact se-
lecteren en het gewenste telefoonnum-
mer intoetsen.