Instructions

19
17. Binding-functie
Opdat de zender en ontvanger met elkaar functioneren, moeten deze door dezelfde digitale codering met elkaar
worden verbonden. In de leveringstoestand zijn zender en ontvanger op elkaar afgestemd en kunnen onmiddellijk
worden ingezet. De vernieuwing van de bindingsinstelling is in de eerste plaats na een vervanging van de zender of
ontvanger of voor het verhelpen van storingen wenselijk.
Voor u den ontvanger aan de zender kunt koppelen, controleert u of de zender in de juiste digitale codering (zie vorig
hoofdstuk) werkt.
Ga als volgt te werk om de binding-functie uit te voeren:
Zender en ontvanger moeten zich in de onmiddellijke omgeving van elkaar (max. 50 cm afstand) bevinden.
Schakel de zender uit.
Ontkoppel de eventueel aangesloten servo‘s van de ontvanger.
Sluit de meegeleverde programmeerstekker (18) aan de VCC-
uitgang van de ontvanger aan.
De stroomverzorging van de ontvanger (ontvangeraccu of
rijregelaar met BEC) wordt aan de uitgang CH3 van de ont-
vanger aangesloten.
Schakel de ontvanger in. De LED op de ontvanger (16) begint
snel te knipperen.
Druk de binding-toets op de zender (zie afbeelding 2, pos. 14)
in en houdt deze toets ingedrukt.
Schakel bij een ingedrukte toets de zender in. De LED voor de
onderspanningsweergave op de zender knippert.
Van zodra de LED in de ontvanger (16) na een paar seconden langzaam knippert, is de binding-procedure voltooid.
Laat de binding-toets op de zender los.
Schakel de ontvanger en de zender uit en verwijder de programmeerstekker.
Sluit de servo‘s/regelaars opnieuw aan de ontvanger aan.
Controleer de werking van de installatie. Als de installatie niet correct werkt, voert u de procedure opnieuw uit of
controleert u de digitale codering van de zender, zie hoofdstuk 16.
Als u de zender op de digitale codering „AFHDS“ hebt omgeschakeld en een „AFHDS“-gecodeerde ont-
vanger bindt, zal de LED in de ontvanger niet langzaam knipperen na een geslaagde binding, maar perma-
nent branden.
Afbeelding 15