Manual

104
Als het voertuig de neiging heeft om naar links of rechts te trekken, moet u de trimming voor de besturing overeen-
komstig instellen via de draairegelaar "ST TRIM" (8) op de zender.
Als de gas-/remhendel direct zonder pauze van vooruit- naar achteruitrijden wordt getrokken, wordt het voertuig
afgeremd (het voertuig rijdt niet achteruit).
Als van vooruit rijden naar achteruit rijden moet worden gewisseld, moet de gas-/remhendel eerst van het handvat
worden weggeschoven en dan in de neutrale stand worden gebracht (wanneer het voertuig tijdens deze fase vooruit
rijdt, wordt daardoor ook het remmen uitgevoerd). Wanneer de gas-/remhendel nu de tweede keer van het handvat
wordt weggeschoven, rijdt het voertuig achteruit.
Het voertuig rijdt dus pas achteruit wanneer de gas-/remhendel voor de tweede keer van het handvat wordt
weggeschoven. Dit is nodig door de remfunctie; bovendien beschermt het de aandrijving tegen overbelas-
ting omwille van een onmiddellijk wisselen van vooruit naar achteruit rijden.
Wanneer de accuspanning onder de 6,5 V zakt, schakelt de rijregelaar de motor uit om de accu tegen schadelijke
diepontlading te beschermen.
Als de rijaccu leeg is, wacht u tenminste 5 - 10 minuten voor de volgende rit tot de motor en de rijregelaar voldoende
zijn afgekoeld. Start pas daarna een nieuwe rit met een volle rijaccu.
Laad een lege rijaccu pas opnieuw op wanneer hij is afgekoeld.
U moet het rijden onmiddellijk stopzetten als u ongewone reacties van het voertuig op de commando´s van
de afstandsbediening registreert of als het voertuig niet meer reageert. Dit kan door een zwakke rijaccu,
zwakke batterijen of accu´s in de afstandsbediening of een te grote afstand tussen het voertuig en de
zender veroorzaakt worden.
Ook een samengerolde/beschadigde ontvangerantenne, storingen op het gebruikte zendkanaal (bv.
draadloze overdracht door andere apparaten, Bluetooth, WLAN) of slechte zend-/ontvangstomstandighe-
den kunnen een reden zijn voor ongewone reacties van het voertuig.
Aangezien de stroomvoorziening van de ontvanger via de rijregelaar/rijaccu gebeurt, leidt een zwakke of
lege rijaccu tot ongewilde bewegingen van het voertuig (vb. trekken van de stuurservo, enz.).
Bijvoorbeeld verkleint de spanning aan de rijaccu bij volgas kortstondig zover dat de ontvanger niet meer
de gewenste bedrijfsspanning ontvangt. Het voertuig versnelt hier wel, maar het stuurservo reageert niet
juist. Beëindig dan onmiddellijk de werking van het voertuig en gebruik een nieuwe, volledig opgeladen
rijaccu.