User manual

92
10. Instelmogelijkheden op het voertuig
a) Wielvlucht instellen
De wielvlucht kenmerkt de hoek van de wielen t.o.v. de verticale as.
Negatievewielvlucht Positievewielvlucht
(Bovenzijde wielen wijst naar binnen) (Bovenzijde wielen wijst naar buiten)
De instelling van de wielen op de beide afbeeldingen boven is overdreven weergegeven, om het verschil
tussen negatieve en positieve wielvlucht aan te geven. Voor de instelling van het modelvoertuig mogen deze
extreme instellingen natuurlijk niet worden overgenomen!
• Negatievewielvluchtaandevoorwielenverhoogtdedwarsstabiliteitvandewieleninbochten,debesturingreageert
directer, de stuurkrachten worden kleiner. Tegelijkertijd wordt het wiel in de asrichting op de fusee gedrukt. Daarmee
wordt de axiale lagerspeling gecompenseerd, het rijgedrag wordt rustiger.
• Negatievewielvluchtaandeachterwielenvermindertdeneigingvandeachterkantvanhetvoertuigominbochten
te oversturen.
• Positievewielvluchtdaarentegenvermindertdezijdelingsehoudkrachtvandebanden;zemagnietwordenge-
bruikt.
Wielvlucht aan de vooras instellen:
De verstelling van de wielvlucht gebeurt door het verdraai-
en van de bovenste draagarmen (A).
Aangezien de bovenste draagarm telkens een linkse en
rechtse schroefdraad heeft, moet u de draagarm voor het
verplaatsen van de wielvlucht niet uitbouwen.
In de demperbrug bevinden zich nog verschillende uit-
hangpunten (B) voor de bovenste draagarm. Bij het in- en
uitvederen van het wiel verandert de wielvlucht zich afhan-
kelijk van de montagepositie (vb. meer wielvlucht bij het
inveren van het wiel).
De fabrikant heeft hier voor het voertuig reeds een optima-
le instelling gekozen, daarom moet u het bevestigingspunt
(B) niet wijzigen.
AB