User manual

95
10. Instelmogelijkheden op het voertuig
a) Wielvlucht instellen
De wielvlucht kenmerkt de hoek van de wielen t.o.v. de verticale as.
Negatieve wielvlucht Positieve wielvlucht
(Bovenzijde wielen wijst naar binnen) (Bovenzijde wielen wijst naar buiten)
De instelling van de wielen op de beide afbeeldingen boven is overdreven weergegeven, om het verschil
tussen negatieve en positieve wielvlucht aan te geven. Voor de afstelling van het modelvoertuig mogen
dezeextremeinstellingennietwordenovergenomen!
Negatieve wielvlucht aan de voorwielen verhoogt de dwarsstabiliteit van de wielen in bochten, de besturing reageert
directer, de stuurkrachten worden kleiner. Tegelijkertijd wordt het wiel in de asrichting op de fusee gedrukt. Daarmee
wordtdeaxialelagerspelinggecompenseerd,hetrijgedragwordtrustiger.
Negatieve wielvlucht aan de achterwielen vermindert de neiging van de achterkant van het voertuig om in bochten
te oversturen.
Positievewielvluchtdaarentegenvermindertdezijdelingsehoudkrachtvandebanden;zemagnietwordengebruikt.
Wielvlucht aan de vooras instellen:
De zgn. „Pivot Ball“-ophanging aan de vooras bestaat uit
een speciaal gevormde fusee, twee kogelkopschroeven
(A en B) en twee buitenliggende kunststof tapeinden (C).
Voor de instelling van de wielvlucht moeten de kogel-
kopschroeven (A) en (B) via een kleine 2,5 mm-zeskants-
leutel (D) worden verdraaid die door de opening van het
tapeind (C) wordt gestoken (zie volgende pagina).
De kunststof tapeinden (C) kunnen met een iets grotere
5 mm-zeskantsleutel (E) worden aangespannen of ge-
lost. Ze dienen echter ook om de fusee aan de kogel-
kopschroeven(A)en(B)texeren.
Draai de kunststof tapeinden (C) nooit met geweld vast,
anders kan de wielophanging niet vrij bewegen. De ta-
peinden (C) mogen echter ook niet te los worden inge-
draaid, aangezien de fusee anders wankelt.