Operation Manual
13
◊ Controleer de capillaire buizen resp. voelers van de
drievoudige combinatieregelaar op beschadiging en
correcte positionering van de voelers.
◊ Controleer of de stoorlamp van de branderautomaat
brandt.
◊ Ontgrendel de branderautomaat door de stoorknop
in te drukken, indien de stoorlamp brandt.
De stoorlamp dooft en de brander doet een startpo-
ging.
◊ Houd er rekening mee dat de brander bij de appara-
ten tot WKL 60 vertraagd start.
Vanwege de olievoorverwarming.
Opgelet, belangrijke instructies!
Als de brander na de startfase nog eens een stooruit-
schakeling uitvoert, dan mag er pas na een wachttijd
van vijf minuten nog eens ontgrendeld worden.
Meer ontgrendelingspogingen moeten absoluut worden
nagelaten, aangezien er ontploffingsgevaar bestaat.
Reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan de
brander mogen om veiligheidstechnische redenen al-
leen worden uitgevoerd door geautoriseerd vakperso-
neel!
Het apparaat start niet
◊ Controleer de netaansluiting.
◊ Controleer de zekeringen in de schakelkast.
Alleen 400 V draaistroomuitvoering.
◊ Controleer de temperatuurbewaker.
◊ Controleer de veiligheidstemperatuurbegrenzer.
◊ Analyseer absoluut de oorzaken van de oververhit-
ting indien de VTB gereageerd heeft.
De volgende oorzaken zijn mogelijk:
– Het apparaat kon niet nakoelen, aangezien de
stroomtoevoer onderbroken was. Ook kortstondi-
ge onderbrekingen van de stroomtoevoer kunnen
een reactie van de VTB tot gevolg hebben.
– Te hoge uitblaastemperatuur door ondeskundige
roosterinstelling.
– De ventilator was overbelast en het thermisch
overstroomrelais van de 400 V uitvoering resp. de
thermocontacten in de ventilatormotor van de 230
V uitvoering hebben gereageerd.
– De V-riem voor de aandrijving van de ventilator is
los resp. defect.
– De luchtin- of -uitlaat is niet vrij.
◊ Controleer de bedrijfs- resp. hoofdschakelaar.
◊ Controleer de ruimtethermostaat.
De ingestelde temperatuur aan de ruimtethermo-
staat moet hoger zijn dan de ruimtetemperatuur.
◊ Schakel de bedrijfsschakelaar aan de schakelkast in
de stand „Ventileren” resp. „II“.
Als de luchttoevoerventilator nu start, dan moet de
fout gezocht worden bij de brander.
De brander start niet
◊ Controleer het brandstoffilter op vervuilingen.
◊ Open evt. de afsluitkraan aan het brandstoffilter.
◊ Controleer de vulhoeveelheid van de brandstoftank.
◊ Controleer de brandstof en het filter op paraffineaf-
scheiding.
Paraffineafscheidingen kunnen reeds optreden bij
temperaturen onder 5 °C.
◊ Controleer de olieslangen op beschadigingen.
Misschien wordt er lucht mee aangezogen.
◊ Controleer de veiligheidstemperatuurbegrenzer.
◊ Controleer de temperatuurbewaker met geschikte
middelen.
Eliminering van storingen
*
Reparatiewerkzaamheden aan de elektrische instal-
latie mogen alleen worden uitgevoerd door geauto-
riseerd vakpersoneel!
De luchttoevoerventilator start niet
◊ Schakel de bedrijfsschakelaar in de stand
„Ventileren“ resp. „II“.
De luchttoevoerventilator moet nu starten.
◊ Controleer ventilator en aandrijving op lichte loop.
◊ Controleer de V-riem van de ventilatoraandrijving.
◊ Controleer de elektrische leidingen aan de ventila-
tormotor op beschadigingen.
◊ Controleer of de ventilator overbelast was en het
thermisch overstroomrelais van de 400 V uitvoering
resp. de thermocontacten in de ventilatormotor van
de 230 V uitvoering gereageerd hebben.
◊ Controleer de bedrijfscondensator van de ventilator
van de 230 V uitvoering.
◊ Controleer met geschikte middelen de ventilatorre-
gelaar (TR) in de drievoudige combinatieregelaar.
*
Veiligheidsinrichtingen mogen tijdens het bedrijf
van het apparaat niet overbrugd noch geblokkeerd
worden!
*
Gelieve u tot een geautoriseerd onderhoudsbedrijf
te wenden als alle functiecontroles zonder resultaat
werden uitgevoerd.